286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1906. gemaakt heeft van groote woorden. Uitdrukkingen als: Besuijen kent de beteekmis van het woord coöptatieniet, weet niet wat over de commissie in de wet staat", gelooft natuurlijk mij nietetc. etc. zouden, wanneer ze door spreker gebezigd waren zeer zeker aan de heeren de verzuchting ontlokken, „'t is natuurlijk een onbeschaafde sociaal-democraat, die aan 't woord is." Wat moet nu het oordeel zijn nu men ze hoort uit den mond van een raadsheer aan hot Hof? Weet spreker niet wat coöptatied. i. zelfaanvulling beteekent? Is de lieer van Ketwich Verschuur hard- hoorig of heeft hij niet goed geluisterd? De geheele vergadering zal kunnen getuigendat door spreker ge- gezegd werd „Waar de adat deze is dat no. 1 van de aanbeveling wordt benoemddaar komt het er in de praktijk op neer dat bij die commissie de coöptatie be staat." Spreker kent de wet niet? Die wet stelt juist de commissie van toezicht over het Lager Onderwijs, zoowel het Openbare als het Bijzondere en waar dan in Leeu warden twee R.-K. scholen zijn is het niet meer dan billijk, dat ook een katholiek zitting heeft iu de school commissie bij voorbaat kan hij wel verzekerendat wanneer een sociaal-democraat in de commissie zit, hij zeker zijn stem zal geven aan een katholiek wanneer deze wordt aanbevolen door de commissie of een der raads leden. Hij herhaalt, de meerderheid heeft het recht de commissie samen te stellen in haar geest, maar tevens rust op haar de plicht om de minderheid gelegenheid te geven van hare zienswijze blijk te geven. Wel zegt de heer van Ketwich Verschuurde politiek moet buiten spel blijven, en daarom zetten de heeren er zeker uitsluitend liberalen in maar door die handelwijs wordt juist de commissie een onderwerp van politiek. Wil men de politiek er buiten houden, dan zorge men door gemengde samenstellingopnemen van sociaal-de mocraten en katholiekende commissie niet te doen worden een speciaal liberaal advies gevend lichaam. Vu kan spreker een groeten sprong doen hij behoeft vooral niet te polemisceren tegen den heer van Ketwich Verschuurwaar die een lang betoog hield om de ar beiders als geheel onbekwame candidaten voor de com missie voor te stellen. Dat deel van des heeren van Ketwich Verscluiur's speech was een debat tegen den brief, dien spreker aan de commissie zond en waarin hij eenige sociaal-democraten noemde, waarbij 3 handarbeiders. Uier in deze vergadering is door spreker met geen woord over arbeiderscandidaten gesprokenalleen en uitsluitend over den heer J. D. Krijgsman, landmeter, ex-onderwij zer. Het geheele betoog van den geachten vorigen spreker slaat hier dus naast de plank. Spreker ver wachtte ieder oogenblik dat de voorzitter den heer van Ketwich Verschuur tot de orde zou roepen, immers het deed hier niets ter zake, was buiten de orde De Voorzitter interrompeert den heer Besuijen zeg gende: Of een lid buiten de orde is, beoordeel ik. De heer Besuijen vervolgt, dat het dan naar zijn meening buiten de orde was. Spreker wil echter den heer van Ketwich Verschuur niet hard vallen. Deze immers heeft zich vooraf behoorlijk geprepareerd, iets wat voor elk Raadslid aanbevelenswaard is, hij stelde dus thuis zijn argumenten op, en wil nu ook de vruchten van dien arbeid voordragen al is het dan ook nu geen arbeider aanbevolen is minder op zjju plaats. Mocht spreker later nog eens een arbeider aanbevelen, dan kan de uiteenzetting van den debater nog wel eens dienst doen, evenwel bedenke hij dan dat er heel wat arbeiders zijn, die ofschoon ze slechts tot hun 12e of 13 jaar op de schoolbanken zaten, door de praktijk des levens en eigen studie zich zoo ontwikkelden dat zij naast den heer van Ketwich Verschuur een goed figuur kunnen slaan. Men denke aan Schaper, Henri Polak, llelsdingen en vele anderen. Een onjuistheid is het te beweren dat spreker gezegd zou hebbeu „alle arbeiders zjjn sociaal-democraat." Spreker doet wel zijn best het daarheen te voeren en de heeren hier helpen hem daarbij, maar we zijn er nog niet. De heer van Ketwich Verschuur heeft spreker ge wezen op de samenstelling der schoolcommissie. De heer Duparc Huisterde daarbij den debater in „Er zitten uitsluitend specialiteiten in." Is dat zoo Daar zitten doktoren in, naar sprekers oordeel terecht, een hygiënist is daar op zijn plaats, maar men vindt daarbij ook den heer Haverschmidt. Zal die zichzelf specialiteit op onderwijsterrein durven noemen? De heer Brouwer zit daar in kwaliteit van president der Industrie- en Huishoudschool, zegt de heer van Ketwich Verschuur, maar nog slechts een blauwe Maandag wordt deze functie door den heer Brouwer bekleed, daarvóór was hij alleen redacteur der Leeuwarder Courant, een functie waarbij men evenveel met het onderwijs in aan raking komt als iu de betrekking van broodventer bij voorbeeld. De heer de Groot, evenmin ondenvjjs-speci- aliteit, nu ja, zegt men „maar die is ook geen school- commissaris"; voelt de heer van Ketwich Verschuur niet dat hij met die toevoeging een stuk van zijn eigen redeneering omver werpt? Immers zou men dan ook een arbeider niet-specialiteitzonder commissariaat kunnen laten. Ten slotte zit daar de heer Schoonder- mark in de commissie, volgens den lieer van Ketwich Verschuur, voor het decor, moet dus dienst doen als ornamentals décoratieiniddel. Spreker wist dat niet, maar betwijfelt bovendien of de heer Schoondermark zich daartoe leent. In ieder geval kon de tegenwoordige wethouder, toen hij nog lid der commissie was, gemakkelijker dan cenig ander lid, naast den heer Engelsman zich in dc tech nische zaken inwerken en daardoor de waarde van tech nische adviezen verhoogen. Wordt hij nu vervangen door den ex-onderwijzer Krijgsman, dan zal de kwaliteit der commissie zeer zeker niet dalen, hetgeen wel liet geval zal zijn bij de benoeming van den heer baron van Harinxma tlioe Slooten. Wil men een band aanleggen tusschen Lager-onderwijs-commissie en Middelbaar-onder wijs, dan zoeke men dien niet, door iemand die nog maar pas in de Commissie voor het Middelbaar onderwijs benoemd is, nu ook in de commissie voor het lager te plaatsen, maar heeft men in die laatste commissie de heeren leeraren Engelsman en Ariens Kapperswerk zaam bij het Middelbaar onderwijs zelve. Een en ander is aanleiding voor spreker nogmaals dringend J. D. Krijgsman voor de vacature aan te bevelen. De beraadslaging wordt gesloten. De uitslag der op deze discussie gevolgde stemming is, dat van de 20 stemmen zijn uitgebracht: op den heer Mr. A. Baron van Harinxma thoe Sloo ten 12 stemmen, op elk der heeren Dr. II. D. Verdam en J. 1). Krijgs man 2 stemmen, op elk der heeren II. P. Priester, L. C. Baron van der Eeltz en E. Klijzing 1 stem, terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd, zoodat benoemd is de heer Mr. A. Baron van Harinxma thoe Slooten. 5. Benoeming van een onderwijzer aan gemeenteschool no. 5. Benoemd wordt met 19 stemmen de heer F. Klijzing te J*ü ssen. Op den heer R. Kanniuga te Hasselt is 1 stem uit gebracht. 6. Benoeming van een curator aan het gymnasium Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1906. 287 wegens periodieke aftreding van den heer Jltr. Mr. J. (lock inga. Benoemd wordt met 14 stemmen de heer Jhr. Mr. J. J. Gockinga. Op den heer Mr. J. A. Stoop zijn 3 stemmen uit gebracht, terwijl 3 briefjes iu blanco zijn ingeleverd. De Voorzitter wenscht nu den Raad te raadplegen of hij bereid is, overeenkomstig het verzoek van curatoren, nog heden over te gaan tot de benoeming van een tij delijk leeraar in de oude talen aan het gymnasium. liet spijt den heer Schoondermarkdat het zoo bij herhaling gebeurt, dat voordrachten van heeren curatoren zoo plotseling moeten worden behandeld. Spreker zou heeren curatoren willen verzoeken dit in het vervolg te willen vermijden. De heer van Ketwich Verschuur doet opmerken, dat er ecne speciale reden bestaat waarom deze benoeming zoo haastig moet geschieden. Het is van algemeene be kendheid, dat de rector, de heer Ringnaldalangen tijd ongesteld is geweest en ook thans nog niet in staat is les te geven. Het is te voorzien dat dit ook na de Kerstvacantie nog eenigen tijd het geval zal zijn. Cura toren hebben, opdat geen stagnatie in het onderwijs zou ontstaan, zich ter verkrijging van tijdelijke hulp in con tact gesteld met verschillende professoren. Dr. Rank is daarvoor ten zeerste aanbevolen. Wanneer nu diens tijdelijke benoeming eerst in de volgende raadsvergade ring plaats heeftheeft de benoemde slechts enkele da gen om naar hier te koinen en zich te installeeren, want 3 Januari moeten de lessen weder aanvangen. Dit is de reden, waarom curatoren den Raad verzoeken nog heden tot de benoeming over te gaan. De heer Koopmans heeft zich den vorigen keer buiten stemming gehouden, omdat er bij de stukken geen bewijs van goedkeuring van den rector was. Is dit niet noodig Dit wil spreker gaarne weten, want dan kan hij mede stemmen. De heer van Ketwich Verschuur antwoordtdat dit niet noodzakelijk is; de rector is evenwel gehoord en in overleg mot hem is Dr. Rank voorgedragende betrek kelijke missive van curatoren toont dit zeer zeker aan. Zoo de Raad het goedvindt wil de Voorzitter tot be noeming overgaan. Hiertoe wordt besloten. Met 19 stemmen wordt tot tijdelijk leeraar in de oude talen aan het Gymnasium benoemd de heer Dr. L. Rank. Een briefje is in blanco ingeleverd. 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om in schrijvingen op het Grootboek der Ned. Werkelijke Schuld ten name der gemeente te doen overschrijven op naam der Nederlandsche Bank, ten behoeve van de met die instelling aan te gane verbintenissen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Beekhuis zegt, dat in de vergadering van 27 November de heer Duparc een beroep heeft gedaan op de juristen in den raad, om ten opzichte van het punt in kwestie hunne meening te kennen te geven. Spreker heeft aan dien oproep gaarne voldaan en de zaak bestu deerd, waartoe hij gaarne wat meer tijd beschikbaar had gehad. Hij is gekomen tot de twee volgende vragen 1. was de gemeente sedert 1580 eigenaresse der zoo genaamde geestelijke goederenof voerde zij daarover het beheer voor een ander en 2. indien zij eigenaresse was, is daarin dan verande ring gekomen door het contract, dat 15 December 1800 is gesloten door de gemeente met gecommitteerden der verschillende kerkgenootschappen De eerste vraag is niet gemakkelijk te beantwoorden, want in de stukken die spreker heeft kunnen raadple gen wordt gedurig door elkaar gesproken van bezit beheer en eigendom. Ziet men b.v. op pag. 31 van hot bekende rapport van Eekhoff, daar staat „Nadat de dapperheid der Leeuwarders enz.,... was de eerste vruchtdat de regeering van Leeuwarden da delijk in het meer onmiddellijk beheer trad van de kerke- goederen", terwijl in den volgenden zin direct de uitdruk king volgt: „deze toch waren, evenals de kerken, eene bezitting der burgerlijke gemeente". Op pag. 33 van hetzelfde rapport heet het weer „de Hervorming had de stad bovendien in het bezit gesteld van nog een ander fonds van geestelijken oorsprong: de gebouwen en goederen der vier kloosters dezer stad". Uit de woorden is dus niet veel licht te krijgen maar er zijn volgens spreker argumenten te over, waaruit blijkt, dat Leeuwarden eigenaresse is. Op pag. 31 wordt door Eekhotf nog in een noot eene tegenstelling gemaakt met de stad Groningen. Hij wjjst er op, dat de dapperheid van Leeuwardens burgers oor zaak was dat deze stad zelf over de kerkegoederen heeft kunnen beschikken, terwijl Groningen, dat zich eerst 14 jaren later van het Spaansche juk bevrijdde, moest toe zien dat de 8laten-G ener aal over de bestemming der goederen te Groningen beschikten en toen aan de stad en de provincie het beheer der kerkelijke goederen opdroegen. Ook schijnt er door een arrest van het hof van Leeuwarden van 1850, spreker heeft het niet kunnen vinden, te zijn uitgemaakt dat Leeuwarden eigenaresse is der bewuste goederen. In de tweede plaats zijn er talrijke feiten bekend waaruit blijkt, dat Leeuwarden zich altijd als eigenaresse der geestelijke goederen heeft gedragen en beschouwd. 10. Reeds in 1583, dus drie jaar na de vrij vechting, zjjn de kloostergoederen door de gemeente voor 1/s deel aan het St. Anthony gasthuis en voor t/g aan het Old Burger Weeshuis gegeven, terwijl zij 1 is hield voor de Stads-armen. Dit is dus wel een bewijs, dat de ge meente zich als eigenaresse beschouwde. 2o. In het rapport van 1864 lezen wij, dat na 1580 de geestelijke goederen bestuurd werden door twee administrateuren of kerkvoogden en werden de fondsen afgescheiden gehouden van die van de stad. Oppervlakkig beschouwd zou men hieruit kunnen af leiden dat de stad beheer voerde over die goederen voor een ander, maar uit hetzelfde rapport blijkt, dat die kerkvoogden rekening moesten doen aan de stads-regeering waarmede weder elk denkbeeld aan beheer voor een ander wegvalt. 30. Verder zijn in den loop der eeuwen verschillende tot die geestelijke goederen behoorende bezittingen door de gemeente verkocht, terwijl andere ter aanvulling weer zijn bijgekochtook dit zijn bewijzen voor de stelling dat de gemeente zich als eigenaresse der fondsen gedroeg. 4U. Wat het antwoord op de eerste vraag betreft, wil spreker ten slotte nog verwijzen naar het contract van 15 December 1800. Daarin treffen wij deze redactie aan: „De gerequi roerden (d. i. de stad) zullen afstaan, gelijk geschiedt bij dezen, navolgende kerkegoederen, zoo vastigheden, grondpachten en eeuwige renten" en verder wordt bepaald dat de administratie dier goederen zal verblijven aan het gemeentebestuur dier stad. Wat zou dit contract voor zin hebben, indien de re- quiranten (de kerkgenootschappen) reeds eigenaar waren en de gemeente het beheer had Men zou dan eigen dom hebben afgestaandien men niet bezat, en beheer hebben gekregen dat men reeds vroeger had!

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 3