288 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Decemder 1906. Dit contract is volgens spreker nog het grootste bewijs, dat de gemeente van ouds eigenaresse was. Hierbij komt spreker nu als van zelf tot de tweede vraag, n.l. is de toestand veranderd door het contract van 15 December 1800? Het heeft spreker verwonderddat de heer Duparc wiens memorie hem anders nooit in den steek laat, den leden heeft attent gemaakt alleen op het rapport van 1864, en daarbij verzuimd heeft tevens melding te maken van het feit, dat er in 1883 een speciale commissie is be noemd geweest, om inzake het bewuste contract uitspraak te doen. Die commissie bestond uit de beeren van Sloter- dijck, Minnema Buma en Itengers. In het jaar 1882 hebben de gecommitteerden der R.- K. gemeentezich noemende successoren der gecommit teerden van 1800, gezegd, de gemeente heeft in 1800 afstand gedaan en nu eischen wij de kerkelijke goederen op. Over dit adres is een rapport uitgebracht, dat wel niet zoo groot is, doch zakelijker en mooier gesteld dan dat van 1864. De conclusie van dat rapport is dat het contract van 1800 formeel rechtsgeldig is, maar dat het nooit tot uitvoering is gekomen en niet is lmnnen komen, omdat het afhankelijk was gesteld van eene voorwaarde, die niet is vervuld. De zaak is deze: Bij raadsbesluit van 9 Juli 1800 was besloten do kerkegoederen af te staandoch dat besluit zou pas in werking treden op het oogenblik, dal de gemeente ontslagen zou zijn van de betaling der pre- dikantstractementen. Dat oogenblik nu is niet alleen nooit aangebroken, maar zal ook nooit komen. Immers de staatsregeling van 1798, waarbij bepaald was, dat de betaling der tractementen der Predikanten door de gemeente met 23 April 1801, later verlengd tot 23 April 1802, zou op houden, werd 16 October 1801 door een nieuwe staats regeling vervangen, welker art. 14 bepaalde dat de calariëering uit de Politieke kassen aldaar zou blijven totdat het bepaalde bij art. 12 zou zijn in werking ge bracht, en in dat art. 12 stond, dat van de ingeschreven leden der kerkgenootschappen tot onderhoud van deszelfs dienaren en eigendommen een jaarlijksche gift gevorderd zou worden, hetgeen nader bij de wet zou worden geregeld. Dat genoemd art. 12 nu is nooit uitgevoerd en kan niet meer worden uitgevoerd, omdat alweer de staats regeling van 1801 den 26 April 1805 werd vervangen door eene nieuwe, welke ecne bepaling als de genoemde niet herhaalde. In de latere grondwetten staat enkel dat het status quo wordt gehandhaafd. De predikants-tractementen worden nog op den ouden voet uitbetaald en zoo is dus de voorwaarde van het contract van 1800 niet vervuld, waardoor dit contract buiten werking is gebleven. Tot deze conclusie kwam de commissie en zij voegde erbij men heeft zich dan ook niet alleen niet gehouden aan het contract, maar in tegendeel reeds bij besluit van 24 April 1802 besloten tot het opnieuw uitbetalen der predikantstracteinenten. Tot het nemen van dit besluit heeft meegewerkt de heer Joh. ter Horst Gz., een der onderteekenaren van het contract van 1800. Als er dan toch eens sprake van had kunnen zijn, dat het contract van kracht was, dan zou de heer ter Ilorst zeker niet aan het genoemde raadsbesluit hebben medegewerkt. Yerder is nog in 1829 een boereplaats te Hiaure verkocht, welke in het contract van 1800 was opgenomen. Eindelijk verdient nog vermelding, dat in 1883 de conclusie van het rap port met algemeene stemmen door den Raad is aange nomen. De heeren Duparc, Baart de la Faille en Beucker Andreae onderschreven toen klaarblijkelijk de conclusie der commissie, luidende, dat naar 's Raads oor deel de resolutie van 4 Nov. 1800 en het contract van 15 Dec. van dat jaar voor de door adressanten ver langde verdere uitvoering onvatbaar zijn. Spreker meent hiermede te hebben gerust gesteld die leden van den Raad, die bezwaar zouden maken met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee te gaan indien de geestelijke goederen, waaruit de tegenwoordige inschrij- i vingen zijn ontstaan, niet van ouds het eigendom dei- gemeente waren geweest. Spreker meent te hebben aangetoond, dat dit wel het geval is. Dat er ook overigens tegen het voorstel een juridisch bezwaar zou bestaan, gelooft spreke»- niet. Immers de inschrijvingen op het Grootboek staan ten name van de Stad Leeuwar den zonder meer er staat dus niets in den weg om die i te laten overschrijven. Eéne uitzondering moet echter worden gemaakt voor een kapitaal van 18100.- dat is ingeschreven ten name der stad „voor 't fonds door de Staten van Fries land opgericht in 1773 tot verbetering der Fransche scholen en 't onderwijs der jeugd in Friesland." Indien deze inschrijving nog bestaat, zal spreker het voorstel doen, deze buiten de zaak te laten. Als jurist heeft spreker tegen de verpanding der in schrijvingen geen bezwaar, want hij vertrouwtdat I Burgemeester en Wethouders er voor zullen zorgen dat de met de Ned. Bank te sluiten overeenkomst inhoudt, I dat de Bank over de inschrijving niet zal mogen be schikken zoolang de gemeente niet in gebreke is om aan hare verplichtingen te voldoen. Indien dat geschiedt dan blijft de overschrijving ten name der Bank in het wezen der zaak eeno in pand- geving, want dan behoudt de gemeente de macht om ieder oogenblik de inschrijvingen op haar naam terug te krijgen. De heer Beerends kan, afgescheiden van de vraag, in hoeverre de gemeente bevoegd is om inschrijvingen op het Grootboek te verpanden, niet met het voorstel mee gaan omdat spreker de aanneming beschouwt als een gevaarlijke stap op den verkeerden weg, die aanleiding kan geven, dat men er zich later op gaat beroepen. Hen slaat de hand aan bezittingen, die juist, doordat zo inschrijvingen zijn in de Grootboeken zoo veilig waren geborgen, hetgeen zeker bedoeling is geweest van hendie indertijd op deze wijze het kapitaal hebben belegd. De eerste stap in de richting om de bezittingen dei- gemeente te verpanden, moet worden vermeden, evenals die van den werkman naar de Bank van Leening. Bij de laatste is vaak de noodzakelijkheid zoo groot, dat zij niet valt te keeren, bij de gemeente is gelukkig de behoefte niet zoo groot dat zoodanige handelwijze noodzakelijk is. Het eenig motief voor het voorstel is dat er tijdelijk /'500.mee kan worden uitgewonnen, maar, wanneer dat de oenige reden is waarom dan niet het voorstel gedaan de inschrijvingen te vorkoopen, dat toch zou een nog belangrijk hooger bedrag uitwinnen. Indien dit voorstel wordt aangenomen, en Burgemees ter en Wethouders komen het volgend jaar met een voorstel om te verkoopenomdat dit weer voordeeliger is dan beleenen, dan zal, wil de Raad niet inconsequent zijn, hij ook dat voorstel moeten aannemen. Up zich zelf is het een economische mispas om eene bezitting, die 2i/2 pCt. rente opbrengt, te bezwaren met een rentelast van 5 pCt., of het dubbele van hetgeen men er van ontvangt. Spreker weet wel, dat er omstandigheden zijn die dus danige handeling zouden kunnen wettigen. Zulk een omstandigheid ziet men in den hoogen rentestand, waar door op liet oogenblik het aangaan van een definitieve leening tegen eene billijke rente niet zou slagen, doch die omstandigheid is van tijdel ij ken aard en moet de maatregel daarom ook houden een tijdelijk karakter en juist dat willen Burgemeester en Wethouders niet. Volgens de toelichting van het voorstel toch wenschen Burgemeester en Wethouders nu en in de toekomst over het bedrag te beschikken. In den eersten tijd om daarmede af te lossen de nog loopende tijdelijke leeningen, aange gaan voor buitengewone uitgaven, groot 145261.265 en later wanneer en zoodra de rentestand het gedoogt, dat deze tijdelijke leening is vervangen door een dcfini- Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1906. 289 tieve, het bedrag te gebruiken voor de/ 100.000.—die in de laatste jaren al een vaste post op de begrootiug is geworden eii dient tot kasversterking voor de gewone uitgaven. Bij de behandeling der begrooting heeft spreker reeds opgemerkt, dat daarbij de gewone en buitengewone ont vangsten en uitgaven niet gemakkelijk zijn uit te vinden, spreker gelooft dat dit door deze handelwijze er niet op zal verbeteren. De vrees bestaat bij spreker, en hij ge looft dat die vrees niet zonder grond is, dat men na enkele jaren gewoon is geraakt aan deze versterking dei- gewone middelen eu dat men niet beter zal weten, dan dat de som der inschrijving mag dienen tot voorziening in de behoeften voor de gewone uitgaven. liet ergste vindt spreker nog, dat, indien het voorstel tot uitvoering komt, daarmee een voorbeeld is gegeven, waarop men zich later zal beroepen wanneer men geld noodig is en het sluiten van een hypotheek op vastig heden goedkooper is te krijgen dan langs anderen weg. Het voorgestelde gaat nog verder dan het nemen van hypotheek, hier toch wordt het gehcele eigendomsbezit overgeschreven op een anderen naam, terwijl bij het sluiten van hvpotheek alleen pandrecht wordt gegeven. Ofschoon spreker het meeste vertrouwen heeft in onzen Wethouder van financiën en daarin nog wel een reden zou kunnen vinden het gevraagde toe te staan indien de voorgestelde maatregel was tijdelijk, om over te komen den tijd van den hoogen rentestand, mag de zaak uit een persoonlijk oogpunt niet worden beschouwd; de strekking van het voorstel gaat veel verder. Door aanneming van het voorstel wordt een te gevaarlijk pio- cedent geschapen. Door do verpanding der inschrijvin gen op het Grootboek zet men de deur open tot ver panding van meerdere bezittingen van de gemeente. De eerste stap op dat glibberige pad wenscht spreker niet te zetten en hij zal daarom tegen het voorstel stem men. Ten slotte nog een enkele vraag. Welke verbinte nissen denken Burgemeester en Wethouders aan te gaan met de Nederlandsche Bank? Er zijn in deze twee mid delen. Het aangaan van een leening tegen de rente voor binnenlandscli onderpand berekend en liet aangaan van een rekening-courant. Spreker denkt wel het eerste, want bij het laatste zoude gemeente nog i/2pCt. duurder uit komen. Spreker vraagt dit, omdat het voorstel alleen van verbintenissen spreekt en de heer van Messel in de vorige vergadering heeft gezegd mee tc kunnen gaan met een voorstel tot het openen van een rekening-courant. Dit zou echter de gemeente nog 2 pGt. meer kosten dan hetgeen bij do laatste leening is bepaald. Spreker acht dus in dit opzicht duidelijkheid gewenscht. De heer van Ketwich Verschuur is het met den heer Beekhuis niet eens. De secularisatie der geestelijke goederen in 158U in verband met de staatsrcsolutie van 8 April 1584 heeft er toe geleid, dat die goederen, zooveel als toen ter tijd mogelijk was, werden aangewend in de richting van hunnen herkomst (godsdienst eu onderwijs) en in het algemeen belang. Uit het rapport van de Raadscommissie van 1864 blijkt volgens spreker, dat de beheerders dezer goederen op twee gedachten hinkten bjj de vraag wat het recht van de gemeente Leeuwarden was opzichtens de goede ren die het hier geldt, d. w. z. dat zij niet juist hebben onderscheiden of die goederen moesten geacht worden te zijn eigendom der gemeente, of dat de gemeente daar over slechts liet beheer heeft. Op pag. 6 aldaar leest men dat de stad in het beheer is gelaten en is sprake van administratie der Stads Regeeringe zoo ook op pag. 9. Op pag. 7, 12 en 17 is echter sprake van eigendom en verkoop. Deze zelfde zaak, de rechtskundige beschouwing aan gaande de kerke- en geestelijke goederen na 1580 was ook in de laatste veertig jaren herhaaldelijk een onder werp van gerechtelijk onderzoek. Bij arrest o. a. van het Hof van Friesland van 15 Jan. 1851 en herhaaldelijk daarna o. a. 18 Febr. 1880, 4 Febr. en 29 Juni 1885, Rechtbank te Leeuwarden 18 Oct. 1883 en 29 Mei 1884, Hoogen Raad 30 Mei 1881, is direct of ter loops verstaan, dat men daarbij als regel te doen heeft met een zedelijk lichaameene zelfstandige stichting waarvan het beheer is hij hem voor wien de revenuën bestemd zijn. De heer Beekhuis vergist zich als hij meent dat uit deze arresten als regel zoude volgen, dat de gemeente eigenaresse zoude zijn wat die goederen betreft. Toch wordt ook het denkbeeld van eigendomsover dracht aan de stad onder den last tot uitkeering van de predikants-tractementen, op bladz. 17 van het rapport aangetroffen en behandeld, doch als onhoudbaar ver worpen. De Raad heeft dus nu te kiezen tusschen twee voorstellingen, n.l. dat de kerke- eu geestelijke goederen zijn een zedelijk lichaam en vormen een zelfstandige stichting in beheer bij de stad, of dat de eigendom dier geseculariseerde goederen is overgedragen aan de stad onder den last tot uitkeering van de predikants-tracte menten. Het komt spreker voor, dat de jurisprudentie den waren weg heeft bewandeld en dat men ook hier met het eerstgenoemde rechtsinstituut te doen heeft, althans wat het grootste gedeelte der betrekkelijke inschrijvingen betreft. Voor den Raad dit verder te ontvouwen acht spreker onnoodig. Ook het rapport van 1864 neemt beheer bij de gemeente aan. Dit aannemende als punt van uitgang kan het geen twijfel lijden of van vervreemding kan geen sprake zijn en evenmin van verpanding. Spreker heeft den heer Burger in de vorige vergade ring hooren zeggen „dat bij inschrijvingen op het Grootboek, overschrijving altijd vervreemding is"; dit is volgens spreker onjuist en, als spreker het zoo mag noemen, juridische ketterij. Artikel 669 Burgerlijkwetboek in verband o.a. met het koninklijk besluit van 1814 no. 113a wijzen aan, hoe levering plaats vindt van inschrij vingen op het Grootboek der Nationale schuld. Levering in 't algemeen is een onderdeel van een koopcontract waarbij eigendoms-overdracht het doel van partijen is (artikelen 1510 en 639 Burg. Wetboek). Daarnaast staat echter nog een andere levering die beoogt een zaak enkel onder de macht te brengen van iemand, zonder overdracht van den eigendom zoo o. a. bij ver huur en uitleening. Zoo ook brengt men de zaak in de macht van een ander om pandrecht tc vestigen. De pandgever toch verliest zijn eigendomsrecht op het pand niet. Wanneer spreker nu het pandcontract nagaat, dat door de gemeente staat gesloten te worden met de Nederlandsche Bank, dan zal daarin sprake zijn van Inschrijvingen Grootboek, die onder de macht van de Bank worden gebracht. Hoewel nu bij dit onder de macht brengen of deze overdracht van het recht uit de inschrijvingen, volgens den wil van partijen geen sprake is van eigendomsovergang en de daartoe betrekkelijke levering, zoo valt toch niet te be twijfelen of de regelen van artikelen 667 en volgende Burgerlijk AVetboek, zullen hier bij analogie gelden. (Zoo o. a. Prof. Asser, Ned. Burg. Recht). Spreker is overtuigd, dat men bij de door Burgemees ter en Wethouders voorgestelde overschrijving der In schrijvingen Grootboek niet heeft te doen met eene le vering, die eigendomsoverdracht tengevolge heeftdoch alleen met een onder de macht van de Nederlandsche Bank brengen van een pand welke slechts eene overdracht der vordering isvoor zoover het doel van het pandrecht dit vereischt. Spreker acht echter ook dit rechtens niet mogelijk met zakenwaarover de gemeente slechts het beheer heeft. De heer Baart de la Faille verlaat de vergadering. Het spijt den heer Burger weer waar te moeten ma-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1906 | | pagina 4