28 Verslag van de handelingen van don gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1907.
blijven bestaan, die onder de oude verordening voor
10 jaar het recht hebben verkregen op een graf.
Door de voorgestelde wijziging van art. 16, blijft dit
art., dat de rechten der huurders van graven regelt,
ook voor deze personen van kracht. Het wegvallen
van het minimum schaadt niet, omdat door het ge
wijzigde art. 4 wordt gewaarborgd dat nieuwe uit
gifte voor niet korter dan vijftien jaar zal geschieden.
De Voorzitter is van oordeel dat door het voorstel
van Burgemeester en Wethouders de rechten van die
tienjarigen niet zijn verkleind. Burgemeester en Wet
houders zijn echter bereid de amendementen van den
heer Burger over te nemen.
Zij worden met algemeene stemmen aangenomen,
waarna ook de wijzigingen in de verordening met
algemeene stemmen worden goedgekeurd.
De Voorzitter deelt nog mode, dat hij bij den Direc
teur der begraafplaats heeft gcinformeerd naar aanlei
ding der discussiën over art. 11. Do Directeur is met
spreker van oordeel, dat do termijn van tien jaar
begint als het laatste lijk or in begraven is. De heer
Zandstra zal dus zijn voorstel handhaven om ook in
art. 11, „tien", te veranderen in „vijftien".
Het voorstel van den heer Zandstra wordt met
algemeene stemmen aangenomen.
Hierna worden de drie verordeningen achtereen
volgens met algemeene stemmen aangenomen.
VI. De heer Koopmans vraagt of hij nu voor dat tot de
behandeling der bouwverordening wordt overgegaan
verlof kan krijgen de vraag te doen, die hij aan den
Voorzitter heeft gegeven.
De Voorzitter verleent den heer Koopmans thans
het woord.
De heer Koopmans vraagt of de aanvraag van J.
v. d. Werf tot bouwen van een boerenhuizinge aan
den Groninger straatweg alleen is afgewezen omdat
er geen teekening was bijgevoegd.
Spreker verwacht, dat de vraag wel toestemmend
zal zijn beantwoord mochten er andere redenen be
staan dan had hij die als antwoord op zijn vraag
verwacht.
De lijdensgeschiedenis dezer zaak is bekend v. d.
Werf heeft een bouwvergunning gevraagd waarop
afwijzend is beschikt omdat hij het spoelwater in een
zinkput wilde loozen, later heeft hij aangeboden het
in een openbaar water te doen. Ook zonder succes.
In de vorige vergadering heeft de voorzitter tegen
spreker gezegd dat om do zaak weer aanhangig te
krijgen er een nieuw request moest komen. Dit adres
is gekomen.
Adressant van der Werf meent dat art. 2 van de
verordening van toepassing is n.i. dat Burgemeester
en Wethouders vrijstelling kunnen verleenen als
hij niet aan de openbare straat bouwt. Hij bouwt
achter de rooilijn. Dit kan zijn 2 M. maar ook veol
verder.
Spreker hoeft gehoord, dat op dit adres afwijzend
is beschikt omdat er geen teekening was bijgevoegd.
Het kon zijn dat dit met opzet niet is gedaan omdat
v. d. Werf in de meening verkeert, dat de tookeningen,
die hij bij de vorige adressen in duplo heeft overge
legd nog aanwezig waren. Spreker had verwacht,
dat Burgemeester en Wethouders adressant daarop
opmerkzaam hadden gemaakt. Dit ware toch zeker
ook geweest in hot belang van de gemeente, daar, na de
afwijzende beschikking, adressant zeer waarschijnlijk
zal uitzien naar een terrein buiten de gemeente. Wan
neer er niets aan mankeert dan de teekening, dan spijt
het spreker, dat Burgemeester en Wethoudors de
belangen der gemeente op deze manier behartigen.
De Voozitter zegt dat hij met weinig woorden op
deze interpellatie kan antwoorden. Burgemeester en
Wethouders hebben gedaan wat do heer Koopmans
hier zooevon als hun plicht heeft genoemd zij hebben
adressant doen weten dat op zijn verzoek pas zou
kunnon worden beschiktnadat hij aan zijn adres de
vereischto teekeningen zou hebben toegevoegd. Met
deze mededeeling kan spreker onbehandeld laten het
betoog van den heer Koopmans over de wijze waarop
Burgemeester en Wethouders de belangen der ge
meente hebben te behartigen.
De heer Koopmans wijst er op dat wij allen kunnen
foudeeren. Het is b. v. voorschrift dat bij stemmingen
de briefjes gesloten in de bus moeten worden gedaan.
Zij zijn echter niet allen gesloten en niemand zal het
in zijn hoofd krijgen daar iets van te zeggen. Hij
herhaalt te hebben verwacht dat Burgemeester en
Wethouders adressant hadden ingelicht.
De Voorzitter begrijpt er nu waarlijk niets meer
van. Hij heeft toch zooeven duidelijk gezegd, dat
aan adressant werd boricht, juist precies wat de heer
Koopmans meende, dat behoorde te zijn berichtniet
tegenstaande dat, houdt die spreker een tweede rede
en schijnt onvoldaan.
De heer Koopmans verklaart, dit niet te hebben
gehoord. Als het echter waar is, dan is spreker er in
geloopen door eene verkeerde mededeeling en neemt
alsdan gaarne zijne woorden terug.
VII. De Voorzitter stelt voor om ook vóór de behan
deling der bouwverordening, over te gaan tot de be
handeling van een voorstel van zes raadsleden, dat
vreemd is aan de orde van den dag.
Het voorstel luidt
de Raad der gemeente Leeuwarden
Gehoord het medegedeelde omtrent de toelating van
buiten do gemeente Leeuwarden wonende kinderen tot
Gemeenteschool no. 12
Overwegende, dat de wordingsgeschiedenis dezer
school onwedcrlegbaar een zoodanige toelating op het
oog heeft gehad en het belang der school en der ge-
meento beide die toelating wettigon
Noodigt Burgemeester en Wethouders uit te bevor
deren, dat meergenoemde school ook voor kinderen
van buiten de gemeente Leeuwarden toegankelijk blijft.
YAK KETWICH VERSCHUUR.
A. DUPARC.
N. T. HAVERSCHMIDT.
J. BAART DE LA FAILLE.
H. BEUCKER ANDREAE.
A. BURGER.
De Voorzitter zal, naar art. 31 van hot Reglement
van Orde, één der voorstellers hot woord verleenen om
het voorstel toe te lichten, daarna zal hij den Raad
laten beslissen of het al dan niet dadelijk in over
weging zal worden genomen.
De heer Besuijen zegt, dat het beter is het voorstel
14 dagen ter visie te leggen, opdat de leden zich een
oordeel over de zaak kunnon vormen. Het voorstel
komt a bout portant in den Raad. De leden weten
er dus niets van.
De Voorzitter antwoordt, dat hij het voorstel zooeven
voor het eerst heeft ontvangen en Burgemeester en
Wethouders er dus evenmin over hebben kunnen
beraadslagen. Hij zal den lieer van Ketwich Verschuur
het woord verleenen tot toelichting en stelt zich voor
onmiddellijk daarna den Raad to laten beslissen of
hij het voorstel al dan niet in overweging wil nomen
en zoo ja, wanneer.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Februari 1907. 29
De heer van Ketwich Verschuur begint met te zeg
gen, dat hier periculum in mora is. Wanneer het
voorstel wordt aangenomen, zal er gelegenheid zijn
de kinderen van buiten in Maart, de maand die daar
voor bij verordening is aangewezen, in te schrijven.
Wordt de behandeling 14 dagen uitgesteld, dan wordt
het wel wat laat, vooral voor de ouders die, indien
hunne kindoren niet op school 12 kunnen worden
toegelaten, eene andere gelegenheid tot hunne verdere
opleiding moeten zoeken en wordt allicht minder
volledig voldaan aan den wensch van de voorstellers.
De zaak is bovendien niet van grooten omvang, aan
den Raad sedert 24 Juli 1906 niet onbekend en Bur
gemeester en Wethouders zijn volkomen a même de
zaak te behandelen.
Op Woensdag 13 Februari 1.1. toch heeft een deel
dor Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs
met Burgemeester en Wethoudors over deze zaak
geconfereerd. De voorstellers konden onmogelijk
eerder dan thans met hun voorstel komen, omdat pas
in de vorigo week, 19 Februari, bij de schoolcommissie
een schrijven van Burgemeester en Wethouders is
ingekomen, waarin haar bericht werd, dat dit college
geen aanleiding had gevonden om na de genoemde
conferentie, op hun besluit terug te komen en dat
derhalve voortaan geen kinderen uit Leeuwarderadeel
enz. meer zouden worden toegelaten.
Ten opzichte van do zaak zelve herinnort spreker
er aan dat op 24 Juli 1906 (in wolke vergadering
sprekor niet tegenwoordig was), door den Raad be
sloten is om met het einde van don cursus 1906/7, de
mot de gemeente Menaldumadeel bestaando overeen
komst, betreffende de toelating van kindoren uit die
gemeente op scholen nos. 1 - 7 op te zeggen. Tot deze
opzegging is besloten onder het motief, dat de ruimte
in de scholen het toelaten van kinderen van buiten
niet gedoogde, terwijl ook hetgeen de buitenkinderen
aan de gemeente kostten, niet in overeenstemming
was met hetgeen door de gemeente Menaldumadeel,
krachtens die overeenkomst betaald word.
Bij de behandeling van het betrekkelijk voorstel
van Burgemeester en Wethouders op 24 Juli 1906,
hebben verschillende leden, o.a. de heeren Duparc,
Burger en Koopmans zich uitgelaten over dat voor
stel in betrokking tot school 12, omdat daarin onkel
sprake was van de sluiting voor de buitenkinderen
van de scholen nos. 1—7. Door den toenmaligen
Voorzitter, den heer Hijlkema, is toen gezegd, dat
natuurlijk ook school 12 voor buitenkinderen gesloten
zou worden en dat het in de bedoeling lag ook de
kinderen uit Menaldumadeel in 't vervolg van deze
school te weren. Enkele dagen te voren was door
Burgemeester en Wethouders aan de Commissie van
Toezicht bericht dat hun besluit tot wering van al
onze scholen van kinderen uit Leeuwarderadeel af
komstig bleef gehandhaafdmet deze gemeente bestond
geene regeling betrekkelijk toelating harer kinderen.
De onderteekenaars van het voorstel meonen dat
do zienswijze van Burgemeester en Wethouders in
deze belangrijke aangelegenheid niet juist is. Zij
beroepen zich tot staving van deze bewering op, zooals
in het voorstel is uitgedrukt, de wordingsgeschiedenis
van school XII. Het doel toch dat met hare oprich
ting word beoogd, was de gelegenheid tot breedere
ontwikkeling te geven in allerlei richtingdan tot
den 12-jarigen leeftijd op de gewone lagere scholen
mogelijk is. Bij cle opheffing van de Burgerdagschool
is eerst gedacht aan de oprichting eener Hoogere
Burgerschool met drie-jarigen cursns, doch eene inrich
ting als school 12 is, bleek beter aan de behoefte
te zullen voldoen. Regel was toen dat kinderen uit
Menaldumadeel, volgens de bestaande regeling en
kinderen uit Leeuwarderadeel en andere buitenge
meenten tegen het gewone schoolgeld, do scholen
l7 bezochten.
Spreker zal nu trachten aan te toonen, dat ook bij
de oprichting van school 12 steeds het denkbeeld
heeft voorgezeten, dat kinderen van buiten ook op
die school verwacht werden.
Spreker beroept zich daartoe op Bijlage 7 van
's Raads handelingen van 1902, n.l. het verslag van
de commissie van rapporteurs over de voorstellen tot
oprichting der school. Rapporteurs, de vraag beant
woordende of de aangrenzende plattelandsgemeenten
niet het meest van die school zullen profiteeren, blijken
uit hun antwoord er niet anders over te denken dan dat
ook kinderen van buiten die school zullen bezoeken.
Zij spreken zelfs over een af te leggen examen aan
kinderen van buiten afkomstig, terwijl onze kinderen
op advies van het hoofd hunner lagere school naar
school 12 zullen kunnen overgaan.
Verder wijst spreker op Bijlage 3 van 's Raads
handelingen over 1904. bevattende een voorstel van
Burgemeester en Wethouders tot wijziging van de
schoolgeldverordening. In de betrekkelijke Memorie
van toelichting nu leest men„Bovendien kunnen op de
„nieuwe school ettelijke kinderen uit naburige gemeen
ten worden tegemoet gezien. Wil de nieuwe inrich
ting aan de verwachting beantwoorden, dan moeten
„in geen geval de geldelijke offers, die van de ouders
„of verzorgers worden gevraagd, te zwaar zijn. Zal
„in vele gevallen en bepaaldelijk voor kinderen
,,van buiten af het volle schoolgeld kunnen worden
„gevorderd, de gelegenheid om tegen verminderd
„schoolgeld te worden toegelaten, moet voor de kin
teren der kleine burgerij ruimschoots openstaan,
„evenzeer als de kostelooze toelating voor de on-
vermogenden".
Op bladz. 29 van 's Raads handelingen van 23
Februari 1904, alwaar de herziening van de verorde
ning tot regeling van het onderwijs aan de orde is,
leest spreker„De voorzitter antwoordt den lieer
„Schoondermarkdat, mot het oog op artikel 48 der
„lageronderwijswet, voor hinderen van huiten de stad
„geen hooger schoolgeld mag gevraagd worden dan
„het volle, tenzij er eene gemeenschappelijke regeling
„bestaat. In de practijk echter zal voor deze steeds
„het volle schoolgeld moeten worden betaald, daar
„Burgemeester en Wethouders niet kunnen beslissen wie
„in andere gemeenten tot de on- en minvermogenden
„belmoren".
Ook hieruit is weer duidelijk dat er door het
dagolijkscli bestuur niet aan gedacht is kinderen van
buiten van school 12 te weren.
Verder wijst spreker nog op hetgeen voorkomt op
pag. 70 der handelingen van 12 April 1904, alwaar
wordt behandeld eene wijziging der verordening op
de onderwijsregeling, alwaar 's Raads voorzitter zegt
„dat zich voor do nieuwe school no. XII hebben
„aangemeld en zijn aangenomen kindoren van alle
„denkbare scholen in de gemeente en velen van huiten.
„Het gaat toch moeilijk van al de kinderen een bewijs
„van goed gedrag te vragen".
Spreker meent dus hiermee wel te hebben aange
toond, dat nooit en door niemand andors is gedacht,
dan dat ook buitoukinderen gemeenteschool no. 12
zouden bezoeken.
In de herhaaldo samenkomsten die de Commissie van
Toezicht, waarvan spreker toen de eer had Voorzitter
te zijn, destijds met Burgemeester en Wethouders
over do op- en inrichting dior school heeft gehad, is
hot getal lokalen, dat door den Directeur der Gemeente
werken eerst op 8 was gesteld, op 12 gebracht, mede
met het oog op van buiten te verwachten leerlingen,
waarvan zich toen reeds 36 hadden aangegeven, ter
wijl tevens bij de terreinkeuze is gemoveerd, dat do
school niet te ver van de spoorwegstations mocht
worden gesticht met het oog op het bezoek van buiten.
Spreker meent alzoo te hebben aangetoond dat het
verbod van toelating van Burgemeester en Wethouders