44 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Maart 1907. Dan kan spreker er zich niet mee vereenigen. Is de bedoeling echter te trachten tot eene regeling te komen met de buitengemeenten, dan wel. Spreker meent dat de regeling, die Burgemeester en "Wethouders beoogen, op den duur bijval zal vinden bij de belanghebbenden, al heeft die tot voorloopig gevolg, dat het aantal der buitenleerlingen vermindert. Reeds nu vernam spreker ter secretarie, dat ouders van schoolgaande kinderen naar Leeuwarden trekken om moeilijkheden te voorkomen. Ter verduidelijking van het voorstel heeft spreker de eer, namens Burgemeester en Wethouders het vol gende amendement in te dienen, n.l. om toe te voegen aan het laatste woord van het voorstel „mits de betrokken gemeenten eene regeling wen- „schen aan te gaan, waarbij aan deze gemeente onge- „veer !/s van den kostenden prijs wordt vergoed." De Voorzitter deelt mede, dat bij hem is ingekomen een amendement van den heer Komter, luidende aan het voorstel van Ketwich Verschuur c.s., toe te voegen „mits de betrokken gemeentebesturen eene regeling „wenschen aan te gaan, waarbij aan deze gemeente „ongeveer van den kostenden prijs wordt vergoed." Spreker brengt het amendement, dat door de beide andere Wethouders ondersteund wordt, tegelijk met het voorstel in behandeling. De heer Beucker Andreae meent den heer Schoon- dermark te moeten beantwoorden, waar deze hem in de discussie haalt naar aanleiding van het door hem gesprokene bij de behandeling der gemeentebegrooting, dienst 1903. Als de heer Schoondermark op sprekers plaats zat, zou hij zeer waarschijnlijk wel wat anders spreken dan hij nu doet van achter de bestuurstafel. In 1902 zochten wij bij de behandeling der begroo ting naar middelen om de inkomsten te verbeteren. Het door spreker besprokene betrof toen ook alleen het lager onderwijs en spreker werd toen door den heer van Ketwich Verschuur ingelicht omtrent eene bestaande regeling met een der buitengemeenten. Hier echter staan wij voor een ander feit. School no. 12 toch neemt de plaats in van een Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus. Was het een zoodanige inrichting, dan zou zeer zeker de gemeente verplicht worden kinderen van buiten toe te laten. Omdat school 12 niet kan worden vergeleken met de andere scholen en er bovendien voldoende ruimte is, heeft spreker het voorstel geteekend en zal hij er vóór stemmen. De regeling kan toch later getroffen worden, als eerst het principe is uitgemaakt. De heer Duparc is van meening, dat het vergelijken van een kleine gemeente als Maassluis met een ge meente als Leeuwarden, minder gelukkig moet worden geacht. Door de beide wethouders is gevraagd welke voordeelen heeft Leeuwarden bij de toelating? Directe voordeelen, neen, maar het is een indirect voordeel, om te helpen bevorderen de intellectueele ontwikkeling van het volk, waar het ook vandaan komt. Nu moge, volgens den heer Schoondermark, bij spreker meer het gevoel hebben gesproken dan het verstand, spreker zou zichzelf daarmede willen geluk- wenschen, dat hij ook in de raadszaal een woord heeft doen klinken, aan het gevoel ontleend. In elk geval is dan echter door andere leden aangevuld wat spreker, volgens den heer Schoondermark, alleen met gevoelsargumenten heeft beweerd. Met verbazing heeft spreker thans gehoord, dat het nooit de bedoeling is geweest van Burgemeester en Wethouders om de buitenkinderen tq weren. Deze mededeeling wordt thans voor het eerst vernomen. Indien het eerder ware geschied, misschien zouden dan de voorstellers niet met hun voorstel gekomen zijn. Spreker wil ten slotte wijzen op de gemeente Harlingen, een stad, waar sedert kort een Ambachts school bestaat, bevolkt door 100 leerlingen, waaronder een groot getal van buiten de gemeente, waarvan oenigen slechts een betrekkelijk kleine bijdrage jaar lijks aan de inrichting verstrekken. De heer van Ketwich Verschuur wenscht na de uitvoerige toelichting van het voorstel in de vorige vergadering door hem gegeven, slechts oen paar opmerkingen te maken naar aanleiding van het ge sprokene door de Wethouders van Onderwijs en van Financiën. De eerste heeft gezegd, dat de heer Duparc thans zou hebben gesproken als gevoelsmensch. Spreker vraagt hoe de heer Schoondermark dan wel thans sprak, daar deze in de vergadering der Commissie van Toezicht en toen nog lid daarvan, medewerkte tot den brief die 26 September 1906 over deze zaak tot Burgemeester en Wethouders is gerichttoen was hij het met ons geheel eens, dat de toelating der buitenleerlingen geen verhooging van onderwijs kosten tengevolge zal hebben. De heer Schoondermark vergeet ook, dat op de scholen 2e klasse b en 3e klasse de lokalen meestal overbevolkt zijn op school 12 is dit niet het geval. Bij raadsbesluit is het schoolgeld voor alle kinderen van school 12 op 25.gesteld vast stond het toch, toen het schoolgeld bepaald werd, dat ook buiten leerlingen verwacht werden (artikel 1 der schoolgeld verordening 1904 no. 23 en 's Raads handelingen 1904 bijlage no. 9 ad artikel 1). Bovendien vergeet de heer Schoondermark dat wij hier te doen hebben, niet met een gewone lagere school, doch met een school waaraan de meeste onder wijzers een vak onderwijzen ook de aan deze school verbonden handelscursus geeft er het karakter van een vakschool aan. En als er nu gesproken wordt over hot mogelijk verminderen van het getal leeraren bij eenige vermindering van het getal leerlingen, door 't wegzenden van die van buiten, dan vergeet de wethouder derhalve dat niet elke leeraar voor elke klasse kan geplaatst worden. Ook is de berekening van den heer Schoondermark niet juist, als gegrond op de schoolbevolking van thans en niet op die bij den aanvang van den cursus, één jaar bijna geleden, terwijl toch 25 leerlingen per klasse het meest ge- wenschte cijfer blijft ('s raads handelingen 22 Maart 1898 blz. 41 en 1901, bijlage no. 22). Men zal zich herinneren dat de gemeente, toen zij deze school gebouwd heeft, als 't ware voor de keus was gesteld een gemeentelijke Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus dan wel een school als deze te stichten en bij het feit, dat de reeds herhaaldelijk uitgebreide Rijks Hoogere Burgerschool niet meer kan en toch ook niet zoude vergroot worden, is het gevaar niet denkbeeldig, dat, als de buitenkinderen die dergelijk onderwijs wenschen, van school 12 worden geweerd, de gemeente van uit den Haag genoodzaakt zal worden alsnog een Hoogere Burgerschool met 3-jarigen cursus te stichten, zooals ook te Utrecht heeft plaats gevonden. De heer Komter wijst op de noodzakelijk gebleken paalfundeering. Ja, dat was een tegenvaller, die bij de terreinkeuze niet bekend was, doch ook voor 8 localen noodig was. Bij de berekening van wat het onderwijs per buitenleerling aan deze gemeente kost, wordt terecht nooit in rekening gebracht wat de schoolbouw ge kost heeftdit behoort er ook niet bij, daar de school toch voor onze kinderen moest verrijzen. Ten onrechte wordt alhier door den heer Komter dan ook die som als schrikaanjagend middel gebruikt. De verdere Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Maart 1907. 45 kostenberekening van den heer Komter gaat ook in 't geheel niet op en is opvallend onjuist. Of al in een klasse 25 of 30 leerlingen zitten, doet niets af onjuist is dus dat elke leerling 5 of Vi0 van het totaalbedrag voor die klasse aan de qemeente hosten goude en dat alzoo voor eiken leerling van buiten dit porcentsbedrag aan die gemeente zoude cadeau gedaan worden, zooals beweerd is. Verder heeft de heer Komter gezegd dat 8 lokalen zijn gebleken ruim voldoende te zijn, terwijl er 12 zijn gebouwd. Hij vergeet echter dat bijna olke nieuwe inrichting met vooroordeel en soms met tegenwer king heeft te strijden, doch jaarlijks wordt de school meer bekendhet getal leerlingen accesseert lang zaam maar zeker en met het oog op die verwachting en de ondervinding te Groningen en elders opgedaan, is gezegd: richt de school niet te klein in, bijbouwen kost later veel meer dan thans wat ruim opzetten. De vruchten die zij zal afwerpen, zullen haar doen waardeeren, doch daarvoor is eenige tijd noodig. Het heeft spreker onaangenaam getroffen dat er gezegd is dat de voorstellers den Raad voor een ge schil gesteld hebben dat tusschen de Commissie van Toezicht en het college van Burgemeester en Wet houders zou bestaan. Zoo ligt de zaak echter niet aan. Volgens de Commissio worden Burgemeester en Wethouders in deze geleid door eene, met het oog op den aard dezer zaak, veel te fiscalen geest, niet in 't belang van het onderwijs en strijdig met do eer van Leeuwarden. De heer Komter heeft nog gezegd, dat de Commissie van Toezicht zoo zeer voor deze zaak geijverd heeft. Ja, dit is zoo, zegt spreker, dewijl de Commissie ze hoogst noodzakelijk achtte voor de Leeuwarder jeugd liefde voor hare belangrijke zaak bezit de Commissie in liooge mate en die is ook noodig, wil zij haar dikwijls moeilijken arbeid zoo goed mogelijk volbrengen. Wat het bevel tot het weren der leerlingen van buiten betreft, dit staat vast en is duidelijk uitge drukt in de brieven van 29 Juni en 21 Sept. 1906. Burgemeester en Wethouders schrijven daarin o.a. dat zij er in zullen berusten dat de buitenleerlingen nog op school blijven tot het einde van den loopen don cursus, 1 Mei 1907. Men heeft in Mei 1905 en 1906 kinderen toege laten tot school 12 met een driejarigen cursus voor 25.schoolgeld per jaar. Om deze eens toege- latenen nu weg te sturen, gaat toch zeker in 't geheel niet aan, hoogstens kan er sprake van zijn met Mei 1907 geen nieuwe leerlingen van buiten aan te nemen. Resumeerende komt spreker tot de conclusie dat het voorstel van de zes raadsleden moet worden aangenomen en dat daarbij is sous-entendu, dat de toelating bepaald blijve togen betaling van 25. ook in 't vervolg, naar sprekers meening althans. De heer Beerends doet opmerken, dat uit de discus- siën blijkt dat school 12 te groot is gebouwd, en dat men nu eenigszins verlegen is met de overtollige ruimte. Er is hem medegedeeld dat enkele scholen, o.a. school 7, behoefte aan ruimte hebben, en niet al de leerlingen kunnen plaatsen die toelating vragen. Waar nu de eene school te groot blijkt te zijn en een andere te klein, is het dan niet praktisch, om de leerlingen van de school met overtollige ruimte te doen verhuizen naar do school die minder groot is, en omgekeerd de leerlingen van de school waar te weinig ruimte is te doen verhuizen naar die grootere school Men voorkomt er allicht door dat binnen niet al te lang verwijderd tijdstip een school zal moeten worden bijgebouwd. Of bestaan tegen die verhuizing te ernstige be zwaren De heer Komter constateert dat het, na het door don heer van Ketwich Verschuur gesprokene, duidelijk is, dat het de bedoeling is de school open te stellen ook voor de leerlingen van buiten, tegen een school geld van 25.De heer van Ketwich Verschuur heeft ook gezegd dat bij de berekening der kosten die van het gebouw buiten rekening blijvenspreker vindt dit wel vreemd. De gemeente heeft toch te zorgen dat rente en aflossing worden betaalddit geschiedt uit de belastingen. De ingezetenen betalen dus schoolgeld en belasting. Zou liet nu niet billijk zijn dat de leerlingen van buiten daar ook iets toe betalen Toch is daarvoor door Burgemeester en Wethouders niets berekendzij blijven zelfs nog 8.per leerling beneden de resteerende kosten. Spreker heeft verzuimd nog op een punt de aandacht te vestigen. Door den heer Duparc is gezegdals het aantal leerlingen daalt, zal er één verplichte onder wijzer minder noodig zijn, waardoor de rijksbijdrage vermindert. Spreker wenscht hieromtrent op te merken, dat wanneer zulks inderdaad het geval mocht zijn, de uitkeering volgens de wet van 24 Mei 1897 zooveel hooger kan worden en dan alzoo dezelfde som aan de gemeente ten goede zal komen. De Voorzitter wil nog een enkel woord spreken niet omdat de wijze waarop de beide Wethouders het voorstel met argumenten hebben bestreden, nog aan vulling noodig maakt, maar omdat hij op eenige door de voorstellers gebezigde uitdrukkingen wil wijzen, die waard zijn vóór het sluiten der beraadslaging in het volle licht te worden geplaatst. Reeds stipte de heer Komter zooeven met nadruk aan, de uitdrukking van den heer van Ketwich Verschuur: „het school geld aan school 12 is voor de buitenleerlingen 25.- Spreker toekende aan, dat datzelfde lid zijn laatste rede besloot met de woorden„zoo is het en zoo zal het blijven." Dat wil dus zeggen dat, al zou het mogelijk zijn en die mogelijkheid is toch waarlijk niet twijfelachtig om met een of meer der gemeen ten, uit welke leerlingen school 12 bezoeken, eene gemeenschappelijke onderwijsregeling aan te gaan, alsdan de voorstellers verklaren„dat zal niet ge beuren." Dat wil verder zeggen dat, waar de wet op het Lager Onderwijs nadrukkelijk de gelegenheid tot zoodanige regeling heeft opengesteld, begrijpende dat het eene gemeentebestuur zich wel een klein offer kon getroosten, waar zijne ingezetenen profiteeren wilden van de onderwijsinrichtingen die het andere met groote offers onderhoudt, alsdan de voorstellers verklaren: „onnoodig, wij voorzien te onzen koste in het onderwijs, dat de ons omringende gemeenten niet geven," En verder teekende spreker aan dat, toen de heer Komter dan nog eens ten overvloede had verklaard dat er bij Burgemeester en Wethouders van een per tinent weren van de buitenleerlingen van school 12 geen sprake was, maar alleen van eon niet toelaten zoo men geen gemeenschappelijke regeling wilde aan gaan, alstoen de heer Duparc, eveneens een onder teekenaar van het voorstel, zijn daarop volgende rede besloot met de woorden „had ik dat geweten." Maar dat hadden alle onderteekonaars leunnen weten, want met geen ander doel dan om tot eene gemeenschap pelijke regeling te komen, is in den afgeloopen zomer deze zaak alhier ter tafel gebracht. Die uitroep van den heer Duparc is wel beteekenisvol voor hen, die hun stem nog moeten bepalen. De heer Burger dreigde min of meer met Hoogere Burgerscholen, die opgericht hadden moeten worden, zoo school 12 niet was gesticht en het Rijk hier geen dergelijke inrichting liaddo gevestigd. Maar daarmede zal hij toch den Raad niet hebben verschrikt? Bij die Hoogere Burgerschool ware de Raad vrij geweest om het schoolgeld te bepalen tot elk bedrag dat hij had

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1907 | | pagina 6