50 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Maart 1907.
deze bereid gevonden dadelijk de functie te vervullen
in afwachting der benoeming. Ook heeft de heer
Inspecteur geen enkel bezwaar gemaakt, zooals de
heeren uit het schrijven zullen hebben opgemerkt.
De heer Besuijen zegt, dat de Voorzitter van oordeel
is, dat de Raad niet als vijfde rad aan den wagen is
gebruikt. Die opvatting schijnt dus ook mogelijk even
wel heeft spreker het tegenovergestelde gevoel gehad
en niet alleen hij, ook de heer Schoondermark had
een zelfde gevoel en gaf daaraan uiting door zijn
verzoek aan curatoren in 't vervolg eens anders te
gaan handelen. Waar gevoel een zuiver subjectiove
zaak is, valt hierover niet te discussieoren. Sproker
brengt alleen nog onder de aandacht dat, wanneer
men tijdens de zitting stukken krijgt in te zien, dit
niet met ernst gebeuren kan en men verplicht is no. 1
dor aanbeveling of blanco te stemmen. Vooral op
9 October 1906 was het een lastige kwestie, doordat
op no. 1 iemand stond die kwam van het beruchte
Doetinchemsche gymnasium. Bij de stemming van
dr. Rank ging 't op gelijke wijzo toe en nu wordt
de Raad zelfs voor oen voldongen feit geplaatst.
Het is spreker bokend dat meerdero leden denken
als hij, hij weet dat die heeren zich echter door bur-
gelijke vormen laten weerhouden om te stemmen op
hem, die de meesto waarborgen voor degelijk onder
wijs biedt, zij willen zooals ze dat noemen, het col-
loge van curatoren geen slag in 't gezicht geven.
Spreker stemt op den heer van der Kleihij is
hot met den Voorzitter niet eons dat dit niet mag
worden gezegd, immers zou anders een aanbeveling
van één man als hier altijd tot een benoeming
voeren.
De heer Baart de la Faille beroept zich in zijn
verdediging op het vertrouwen, dat de Raad blijkens
zijn benoeming tot curator in hom stelde en zegt
o. a., dat spreker zich een oordeel aanmatigt over
alles en nog wat. Doze verdediging is toch zeer
slapjes. Spreker is van meening dat het zijn plicht is
een oordeel te hebben over alles. Als hij over iets,
wat ter tafel zal worden gebracht, nog geen oordeel
heeft, tracht hij zich door studie van de zaak er een
te vormen. Er moet immers over al die dingen ge
stemd worden! Stemt de heer Baart do la Faille dan
zonder oordeel? Wat het vertrouwen in het college
betreft, als er een commissie benoemd wordt, betee-
kent dat geenszins, dat de Raad nu ja en amen moet
zoggen op haar handelingen, de Raad behoort too to
zien en zoo noodig te critiseeren.
Wat het behartigen der onderwijsbelangen aangaat,
daaraan behoeft spreker na 't gesprokene door den
heer van Messel niets toe te voegen.
Van bevoegde zijde, zegt de heer Baart de la Faille,
zijn inlichtingen verkregen, 't Is mogelijk dat de pre
dikant een knap student geweest is (voor 20 jaar) en
na de academie nog 20 jaar in 't Hebreeuwsch ge
liefhebberd heeft, maar kan zoo iemand voor zoover
wij dat na kunnen gaan, het halen tegenover een leeraar
die dagelijks les geeft Ja, zegt men, maar dit is
les geven aan kinderen van de lagere school. Zeker,
maar zoo iemand heeft paedagogie gestudeerd en hoe
dikwijls wordt niet beweerd dat do leeraren bij Middel
baar en Gymnasiaal onderwijs juist daarvan, tot schade
van het onderricht, niets of veel te weinig weten
Eerder is het dan ook een aanbeveling dan een tegen
argument.
Door den heer Duparc is verkondigd dat iemand
met universiteits-Hebreeuwsch nog niet zoover was
als oen joodsch godsdienstleeraar van den laagsten
rang. Spreker ziet den heer Duparc met het hoofd
schudden, welnu dan zal hij hierop niet verder ingaan.
Ten slotte werd door den heer Baart de la Faille
gezegd dat curatoren niet overal in de gemeente na
konden gaan waar geschikte personen waren. Men
had aan den godsdienstleeraar niet gedacht en moest
vlug te werk gaan. Spreker doet hiertegenover op
merken, dat op een vergadering van Themis de cu
rator Kolff op den joodschen godsdienstleeraar attent
gemaakt was.
Het doet den heer Burger genoegen, dat de heer
Baart de la Faille zijn eerste rede heeft aangevuld
met de mededeeling, dat alleen naar den heer de Buck
als den eerste, op wien de aandacht was gevallen, is
goinformeerd. Met deze mededeeling is het goheele
verweer compleet on is weorlegd alles wat er tegon
is ingebracht en wat spreker zou willen noemenhet
geknars van het vijfde rad.
Het geldt hier niet de voorziening in een blijvendo
betrekkingals dat het geval ware geweest, dan had
de Raad van curatoren mogen verwachten, dat zij
zich volledig hadden doen voorlichten.
Hier heeft men met oen heel ander geval te doen.
Plotseling valt oen speciaal vak open, waarin maar
zeer onkele uren, en dan nog alleen in do hoogste
klasse, wordt les gegeven. Werd hierin niet terstond
voorzien, dan zouden de betrokken leerlingen een
groot deel van het goheele onderwijs in dat vak
gemist hebben, juist daarom was het noodzakelijk,
met spoed in deze leemte te voorzien; door spoedige
beslissing wordt hier het belang bij het onderwijs
meer gebaat dan door zooken naar het allerbeste.
Wanneer nu het college van curatoren spoedig
togen iemand aanloopt, geschikt, bekwaam, bevoegd
en bereid, om ter voorziening in den geheel tijdelijken
nood de functie op zich te nemen, dan handelt het
in allen deelo juist door dien persoon alleen voor to
dragen zonder vorder te zoeken, te meer wanneer
die persoon genegen is om terstond en zonder 's raads
beslissing af te wachten, de van hom verlangde
diensten te presteeren. En daarom ook mag de Raad
hot college niet désavoueerenhier een andere
candidaat te benoemen, ook al mocht deze nog meer
geschikt zijn, zou zijn het collego van curatoren een
klap in het gezicht geven. Spreker is van oordeel,
dat curatoren in het belang van het onderwijs hebben
gedaan wat zij konden.
De heer Duparc zegt, geenszins het voornemen te
hebben gehad, zich in deze beraadslaging te mengen.
Hij moet dit nu echter wel doen, nu de heer Besuijen heeft
gemeend zijn Sprekers naam te moeten noemen.
Spreker verklaart, dat de hem door dien spreker in den
mond gelegde woorden nooit door hem zijn gebezigd en
dat de heer Besuijen dus of verkeerd gehoord, óf
verkeerd begrepen heeft. Wel heeft spreker den heer
van der Klei bij zich gehad, om zich te beklagen,
doch spreker heeft hem tei-stond gezegd, dat hij do
allerlaatste zou zijn om den persoon, die zich, op
uitnoodiging van curatoren, bereid verklaarde aan hot
gymnasium tijdelijk onderwijs in het Hebreeuwsch to
geven, als het ware, een slag in het aangezicht te
geven, doch dat hij zijn volle vrijheid voorbehield, als
er later sprake van een definitieve benoeming zal zijn.
Wat verder tusschen den heer van der Klei en
spreker werd besproken, was van ondergeschikt belang
en allerminst iets om in het openbaar te worden
medegedeeld. Spreker hoopt dat de heer Besuijen
zijn woorden zal intrekken.
Het gesprokene door den heer mr. Burger geeft
den heer van Messel aanleiding tot een kort wooril
van repliek.
Als curatoren ooit moeten zoeken naar een ver
dediger dan moeten zij zich zeker wenden tot den
heer Burger.
Door dit geachte lid wordt bowoerd, dat door het
laatst gesprokene van den heer Dr. de la Faille
ZEd's eerste rede is aangevuld.
Gelukkig heeft spr. voor zich neergeschreven wat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Maart 1907. 51
door den heer de la Faille in zijn eerste rede is
gezegd („dat speciaal bij dezo gelegenheid de meest
uitgebreide en meest nauwkeurige inlichtingen zijn
ingewonnen om iemand voor deze vacature te vinden")
dit zijn de woorden die spr. gewild heeft dat nog eens
zouden worden onderstreept.
Hij wil hoegenaamd niet twijfelen aan de waarheids
liefde van den heer dr. de la Faille daarvoor staat
dit geachte lid te hoog bij hem aangeschrevfcn
doch hij wil constateeren, dat ZEd. bij het houden
van zijn tweede rede dan zeker heeft vergeten, wat
hij in zijn eerste heeft gezegd. En met hetgeen
spr. hier aanwijst, beweert hij, valt't gansche pleidooi
van den heer Burger in 't water.
Spr. is 't met den Voorzitter eens, dat in eene
openbare vergadering de persoon niet mag worden
besproken, maar kan niet met hem medegaan, dat
do persoon van van der Klei niet mag worden ge
noemd men bespreekt toch niet den persoon doch
men voorkomt daardoor, dat de Raad gedwongen is,
in te gaan op de aanbeveling van één persoon, wan-
noer oen tweede candidaat bekend is.
Door den heer Duparc wordt gezegd, dat ook hij
bezoeken en briefjes van den heer van der Klei
heeft gehad, maar dat hier werkelijk periculum in
mora was en dat daardoor curatoren hadden gedaan
wat zij verplicht waren te doen.
Spr. wenscht opnieuw er op te wijzen dat dit
onjuist is, daar reeds zooeveu door den heer Besuijen
is medegedeeld, dat in de vergadering van Themis, door
oen curator van 't Gymnasium (den heer Kolff) ge
noemd zijn geworden de personen van den heer Opper-
rabijn en van den heer van der Kleikunnende
veronderstellen, dat de opperrabijn geen onderwijs
geeft, had men zich kunnen wenden tot den heer
van der Klei.
Hierdoor blijkt dus ten duidelijkste dat, vóór dat
de aanbeveling-do Buck werd geproduceerd, men met
den persoon van van der Klei op de hoogte was.
Resumeerende hoopt en vertrouwt spreker dat bij
eene definitieve benoeming curatoren wel zullen
willen letten op de debatten, dio heden over deze
zaak in deze vergadering hebben plaats gevonden.
De heer Besuijen vraagt voor de derde maal het woord.
Verschillende leden: stemmen!
De Voorzitter zal in stemming brengen een voorstel
om den heer Besuijen voor de derde maal het woord
to verleenen.
Hot voorstel wordt aangenomen met II tegen 5
stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Lautenbach. Oosterhoff,
G. W. Koopmans, Beerends,Duparc, Besuijen. Zandstra,
van Messel, Schoondermark, van Ketwich Verschuur,
Komter, Haverschmidt, Feddema en Baart de la Faille.
Tegen de heerenBurger, Menalda, J. Koopmans,
Beekhuis en Tromp.
De heer Besuijen (voor de derde maal het woord er
langende) zegt dat hij niets in te trekken heeft. Op
het ontkennend hoofdschudden van den heer Duparc
heeft hij direct gezegd, dan trek ik dit gedeelte in.
Het herinneringsvermogen schijnt den heer Duparc
nu in den steek te laten
De Voorzitter doet den heer Besuijen opmerken dat
men op dio wijze niet over zijne medeleden spreekt
en verzoekt hem zulks na te laten.
De heer Besuijen vervolgt zijn rede, zeggende, dat
de heer Burger curatoren tracht te verdedigen met
het spoedeischende van het geval. Het had nog
vlugger kunnen worden behandeld.
Woensdag werd de lieer Coenen ongesteld en Don
derdag onmiddellijk daarop was de vergadering van
Themis. Daarna had men direct in de stad kunnen
informeeren, terwijl een brief over ds. de Buck naar
buiten de stad moest. Daarmee vervalt de geheele
redeneering van den heer Burger.
De beraadslaging wordt gesloten.
Wordt overgegaan tot de benoeming.
Uitgebracht zijn 19 stemmen, waarvan op den heer
ds. P. de Buck 10op den heer A. van der Klei 7
stemmen, terwijl 2 briefjes in blanco zijn ingeleverd.
De heer ds. P. de Buck is alzoo benoemd.
De Voorzitter stelt voor de vergoeding te bepalen,
zooals die is vastgesteld bij art. 3 der verordening,
gemeenteblad no. 8 van 1891 en de benoeming te
doen ingaan op 7 Maart j.l.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
I. Rapport der Commissiebelast geweest met het
onderzoek van eene af- en overschrijving op de begrooting
der Stads- Armenkamer, dienst 1906.
De conclusie van het rapport, strekkende tot het
verleenen der door heeren Voogden gevraagde mach
tiging, wordt met algemeene stemmen aangenomen.
5. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
J. Bottema Jr. alhier, vergunning te verleenen tot het
hebben van lichtramen, uitzicht gevende op gemeentelijk
terrein.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij nevensgaand adres d.d. 11 Februari 1907 ver
zoekt J. Bottema Jr. alhier, vergunning tot het
plaatsen in den oostelijken gevel van het door hem
te bouwen woonhuis aan do zuidzijde der Wijbrand
de Geeststraat, naast de sloot loopende langs do
Oosterbuurt, van twee lichtramen, die, in strijd met
het bepaalde bij artikel 695 van het Burgerlijk Wet
boek, binnen den afstand van 2 meter rechtstreeksche
uitzichten geven op het naastgelegen gemeenteterrein,
uitmakende een (niet tot den openbaren weg behoorendo)
gedeelte van het perceel kadastraal bokend in sectie
G no. 7409.
Blijkens de hierbij overgelegde adviezen van den
Gemeentelijken Inspecteur voor het Woningtoezicht en
den Directeur der Gemeentewerken bestaat togen de
inwilliging van het verzoek geen bezwaar, indien de
vergunning ter bede wordt verleend.
Ons met deze adviezen vereenigende hebben wij de
eer U voor te stellen te besluiten
aan J. Bottema Jr. alhier tot wederopzeggens toe
vergunning te verleenen tot het hebben van lichtramen,
uitzicht gevende op de strook gemeentegrond, uit
makende een (niet tot den openbaren weg behoorende)
gedeelte van het perceel, kadastraal bekend in sectie
G no. 7409, in den oostelijken gevel van boven aan
geduid perceel, onder voorwaarde, dat jaarlijks vóór
of op den 12 Mei, voor het eerst vóór of op 12 Mei
1907, ten kantore van den gemeente-ontvanger voor elk
raam worde betaald eene recognitie van 0.25.
Het voorstel wordt met algemeene stemmen aan
genomen.
6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan
L. Faber Jr. alhier vergunning te verleenen tot het
maken van een inrit in het trottoir aan de Willem
Lodewijkstraat.