64 Verslag "van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 April 1907.
De Voorzitter geeft den Raad in overweging eerst
art. 39 in behandeling te nemen, met het daarop
mede door den heer Feddema ingediend amendement.
Dit laatste beoogt waterspoeling der privaten mogelijk
te maken, hetgeen met de voorgedragen redactie van
art. 18 niet bestaanbaar is. Het lot van dat amen
dement is dus op laatstgenoemd artikel van invloed.
Na vaststelling van art. 39 zal onmiddellijk art. 18
in behandeling kunnen worden genomen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Door den heer Feddema is op art 39 een amende
ment ingediend strekkende om(zie bijlage no. 7)
Na het 2e lid in te voegen een nieuw lid, luidende
„Het verbod in het eerste lid gesteld, geldt niet
ten aanzien van privaten, die, loozende op riolen
welke vóór het hoofdriool ten minste 0.12 M2. in door
snede wijd zijn en van metselwerk in klinkertsteen
zuiver dicht zijn opgetrokken, naar genoegen van
Burgemeester en Wethouders als watercloset ingericht
en aan de waterleiding aangesloten zijn".
De heer Feddema doet opmerken, dat het den
Leeuwarders te bekend is hoe gebrekkig onze tegen
woordige privaten zijn, dan dat hij er lang over be
hoeft te spreken. Het is altijd voor spreker een
vrome wensch geweest deze inrichtingen te verbeteren
door het maken van closets en daarom is het zeker
niet te verwonderen, dat hij deze gelegenheid heeft
aangegrepen om te trachten deze verandering tot
stand te brengen. In zijne meening, dat ons systeem
niet deugt, is spreker versterkt door de autoriteit van
den Inspecteur voor de volksgezondheid, den heer
Faber. Deze schreef o.a. bij gelegenheid dat spreker
hem zijne meening vroeg inzake de kwestie van
urineloozing aan de bijzondere school in de Margaretha
de Heerstraat „ik heb art. 39 altijd zoo opgevat als
te geven een algemeen verbod tot het loozen van
faecaliën, waaronder ik ook de urine reken, op de
riolen. AVanneer men nu voor de urine een uit
zondering wil maken, is het mij wel. Ik heb indertijd
tegen het geheele artikel verzet aangeteekend, omdat
hot m. i. geen pas geeft dwingend een stelsel voor
te schrijven waaraan zooveel bezwaren kleven als aan
liet tonnenstelsel, terwijl een oneindig beter stelsel, het
closetsysteem bekend is en begeerd wordt. De grachten
van Leeuwarden nemen zoo veel vuil op, dat de
vergelijkenderwijs geringe hoeveelheid faecaliën, die
uit de waterclosets komt, er best bij had gekund. De
verontreinigende werking van de urine op de grachten
is zeker niet geringer dan die van de vaste faeces
en ik acht het niet logiseh het eene te verbieden en
het andere toe te staan.
Ik heb over deze zaak nog geraadpleegd met mijn
collega den medischen inspecteur, die geheel van het
zelfde gevoelen is."
Tot zoover de inspecteur Faber.
Ook de medische inspecteur dus is van meening
dat loozing van faecaliën zooals spreker zich voor
stelt, geen bezwaar oplevert. Hij meent dus wel in
goed gezelschap te zijn. Dat ook de praktijk geen
bezwaren oplevert bewijst de toestand in Zwolle. Ook
daar heeft men inrichtingen zooals spreker wil en
nooit merkt men een bijzonderen stank. Spreker
herinnert aan onze grachten in vroeger jaren, toen
het in Leeuwarden nooit onaangenaam rook en de
ingezetenen ook gezond waren. Waar dus de inrich
ting in de huizen kan worden verbeterd, zonder ge
vaar voor de openbare gezondheid, zag spreker zoo
danige verbetering gaarne mogelijk gemaakt onder
verplichting evenwel aan de ingezetenen van aan
sluiting aan de waterleiding.
De heer Baart de la Faille is intusschen ter ver
gadering verschenen.
Toen de heer Baart de la Faille het voorstel van
de commissie van strafverordeningen las en in art. 18
speciaal melding zag gemaakt van met ton"terwijl
dit in art. 39 bevestigd werd, dacht spreker dat dit
tamelijk overbodig was.
Het spreekt toch van zelf, dat de ton past in het
systeem, dat met zooveel moeite is verkregen en door
gevoerd. Als men de handelingen nagaat van jaren
terug, dan zal men kunnen zien hoeveel moeite er is
gedaan om aan den destijds bestaanden toestand, n.l.
privaten te laten loozen op riolen, een eind te maken
ten einde vervuiling der grachten te voorkomen.
Nu echter de heer Feddema een voorstel doet om
met ton te lichten met gansch andere bedoeling,
komt het spreker, die meende dat de bijvoeging over
bodig was, voor, dat hier eene principiëele kwestie in
het spel is.
De Voorzitter interrompeert den heer Baart de la
Faille, er op wijzende, dat art. 39 en niet art. 18 aan
de orde is.
De heer Baart de la Faille zegt, dat het nauwe
verband, dat tusschen de beide artikelen bestaat het
hem niet mogelijk maakt bij de behandeling van art.
39 buiten art. 18 te blijven.
Zijn rede vervolgende, zegt spreker dat hij van
oordeel is, dat het punt in kwestie niet eens kan
worden behandeld en wel op grond van art. 6 der
Gezondheidheidswet sub 1, dat zegt:
„De besluiten en verordeningen van de gemeente
raden betreffende de volkshuisvesting, de verwijdering
„van vuil, de reinheid van wegen en wateren, voor
koming, wering of beteugeling van besmettelijke
„ziekten, drinkwaterleidingen of andere voorzieningen
„ter verkrijging van drinkwater, gezondheidstoezicht
„op levensmiddelen en alle overige besluiten en
„verordeningen dier raden in het belang der volks
gezondheid worden niet vastgesteld, aangevuld, ge
wijzigd of ingetrokken dan na ingewonnen advies
„van de gezondheidscommissie, voor de gemeente
„ingesteld".
Wanneer spreker nu nagaat, dat het hier geldt de
aanvulling of wijziging der bestaande verordening,
dit niet is een voorstel van de commissie voor straf
verordeningen, doch bij amendement is voorgesteld,
dan meent spreker, dat daarover eerst het advies der
gezondheidscommissie moet worden gevraagd.
Dit wil spreker op den voorgrond stellen hij zal
echter niet in gebreke blijven het principe te bestrijden.
De heer Feddema heeft gesproken van het gebrek
kige van het tonnenstelsel. Spreker geeft toe, dat
het- niet is de meest aesthetische wijze van afvoer van
faecaliën. AVaar echter anders aesthetica en hygiëne
samengaan, ja moeten samengaan, daar dient hier de
hygiëne voor te gaan. Spreker zou ieder Leeuwarder
willen vragen of er reden bestaat ons tonnenstelsel
met den naam van gebrekkig te bestempelen. AVanneer
spreker ziet hoe het met het overeenkomstig systeem
van afvoer van faecaliën in Groningen gesteld is, dan
durft hij beweren, dat het daar veel gebrekkiger is.
Hier is verkregen wat op deze manier te verkrijgen
is en spreker ontzegt den heer Feddema het recht
het tonnenstelsel gebrekkig te noemen. Spreker durft-
zelfs beweren dat het tonnenstelsel voor Leeuwarden
is het systeem, dat niet licht door een beter is te
vervangen. Als lid der commissie, belast met het
indienen van plannen voor de verplaatsing van het
aschland, heeft spreker een onderhoud gehad met
heeren uit Rotterdam. Deze hadden een grootsch
plan opgezet waarbij evenwel kolossale waterver-
versching noodig is en men ook niet moet vragen
welke enorme kosten daarmee gemoeid zijn.
Vooreerst is het tout a l'égout niet van toepassing
omdat Leeuwarden ligt aan stilstaand water.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 April 1907. 65
Wij hebben eene inrichting, die het openbaar water
vervuilt, strenge voorwaarden opgelegd, er de aan
dacht op gevestigd, dat van het achland geen stoffen
op het openbaar water werden geloosd zullen wij nu
een schrede teruggaan en onzen bodem vervuilen door
het loozen van faecaliën? Spreker roept den heer Fed
dema tot getuige, hoe de oude huisriolen er uit zien.
Zij zijn verstopt en ingevallen. Een gevolg is geweest,
dat de faecaliën zijn blijven liggen. Dezen tbestand
wenscht spreker niet terug te roepen.
De heer Feddema brengt twee autoriteiten in liet
geweer, de heeren Faber en Oosterbaan. Voor beide
heeft spreker groot respect, hoewel hij weet, dat zij
met- hem van meening verschillen. Het komt spreker
voor, dat de heer Faber echter, als bouwkundige, nu
juist niet het meest competent is tot oordeelen. Beide
heeren echter wonen in Zwolle, een stad met zeer
belangrijke waterverversching door het Zwartewater.
Daar heeft men dus gansch andere toestanden. Spreker
is ook van oordeel dat voor steden, die aan stroomend
water of aan zee liggen, het- tout a l'egout en afvoer
op riolen wenschelijk is. AVaar wij hier niet aan
stroomend water wonen, kunnen wij dit hier niet
invoeren. Spreker komt ook met een autoriteit voor
den dag. n.l. den vroegeren Inspecteur van het genees
kundig staatstoezicht in Friesland en Groningen
Dr. Ali Cohen, die wel tot oordeelen bevoegd is
omdat hij de toestanden hier kent. Deze heeft voor
enkele jaren op eene vergadering van de vereeniging
tot bevordering van volksgezondheid pertinent de
meening uitgesproken, dat loozing van faecaliën en
urine steeds nadeelig is.
Het is den heer Feddema onlangs gelukt op de
urineloozing eene uitzondering te krijgen. Spreker
zou het nu nog meer betreuren als het thans gelukte
inbreuk t-e maken op den bestaanden goeden toestand.
De heer Tromp is ondertusschen ter vergadering
verschenen.
De heer Beekhuis is van oordeel, dat als de vorige
Burgemeester, de heer Roëll wist, dat dit punt thans
ter sprake was, hij met belangstelling zou uitzien
naar het verschijnen van het raadsverslag. Het is
sprekers' medeleden van den Raad bekend, hoe de
heer Roëll een voorstander is van het- systeem van
den heer Feddema. Hij heeft verdedigd, dat waar
men in bijna alle groote gemeenten dit systeem van
afvoer ziet, dat dan uit aestlietisch oogpunt uitzonde
ringen moesten kunnen worden gemaakt op de hier
bestaande bepaling, dat niet mag worden geloosd
anders dan in wisseltonnen.
Spreker is het altijd met den heer Roëll eens ge
weest en het doet hem genoegen, dat de heer Feddema
zijn voorstel heeft gedaan, hoewel hij het niet geheel
eens is met de bewoordingen, waarin het is gesteld.
Het komt spreker voor, dat het doel eenvoudiger
bereikt wordt door het tweede lid meer algemeen te
maken en te lezen: „Burgemeester en Wethouders
kunnen vrijstelling verleenen". Deze kunnen dan bij
een dergelijke aanvraag zoodanige voorwaarden stellen,
dat de loozing op de meest hygiënische wijze plaats
heeft. De heer Baart de la Faille heeft er op gewezen
flat Leeuwarden op dit gebied gunstig afsteekt bij
Groningen. Het is bekend, dat deze stad wat betreft
het loozen van faecaliën, bij Leeuwarden achterstaat,.
Spreker wijst echter op Leiden. Ook daar woont men niet
aan stroomend water, toch heeft men waterclosets. De
heer Baart- de la Faille noemt het terugkeeren tot
vroegere toestanden. Daa-r komt spreker tegen op.
A roeger werd direct geloosd in het riool. De heer
Feddema echter omhelst het denkbeeld, dat door
watertoevoer waarborgen worden gegeven, dat ver
stopping voorkomen wordt. Spreker meent hiermee
te kunnen volstaan.
De heer Haverschmidt vereenigt- zich met het ge
sprokene door den heer Baart- de la Faille.
In Mei 1905 is de zaak breedvoerig behandeld bij
de vaststelling van de bouwverordening en is het
artikel met algemeene instemming nog verscherpt en
het ligt zeker niet in de bedoeling de voor- en nadeelen
van het tonnenstelsel thans opnieuw uiteen te zetten,
het stelsel, dat bij de verplichte invoering in 1893
aan de ingezetenen en aan de gemeente veel last en
kosten heeft gegeven.
Hoewel de voorgedragen vrijstelling voorshands
slechts enkele 1ste klas perceelen ten goede zal komen
is spreker toch van meening, dat men niet op het-
denkbeeld van den heer Feddema moet ingaan zonder
nader onderzoek hoe de afvoer van faecaliën dan wel
geregeld is in gemeenten, die in dit opzicht in even
ongunstige positie verkeeren als Leeuwarden.
Maar er is nog iets, waarop spreker wil wijzen.
Nog altijd is men bezig aan een wet, gericht tegen
de verontreiniging van openbare wateren, waarbij het
loozen van faecaliën vrij zeker zal worden verboden,
en nu vindt spreker het oogenblik al slecht gekozen
om onze verordening op dit punt te wijzigen.
De heer Du pare zou wel eens de vraag willen
stellen op welke wijze men zou meenen, de eischen
der aesthetica te kunnen bevredigen, waar het den
afvoer van faecaliën betreft. Beide zaken vloeken
als het ware met- elkander. AVie hier het afdoend
middel zou hebben gevonden, zou den steen der
wijzen hebben gevonden.
Spreker zal de allerlaatste zijn, om te willen be
weren, dat- het te Leeuwarden bestaand tonnenstelsel
tegen elk gevaar van de openbare gezondheid vrij
waart,. Doch het gaat hier, gelijk in zoovel andere
gevallen, om het kwaad tot een minimum terug te
brengen. Het betreft hier bovendien een zaak, waar
van incident-eele behandeling moeilijk kan worden
toegelaten. Ook reeds in 1905 werd door spreker
daarop gewezen. AVaarop komen de tegenwoordige
voorstellen neer? De ondervinding van ll/2 jaar had
doen zien, dat in de bouw- en woningverordening
eenige bepalingen voorkwamen, wier toepassing niet
zonder moeilijkheden gepaard gingen en die daarom
dienen te worden gewijzigd. De commissie voor het
ontwerpen der strafverordeningen en de gezondheids
commissie, van welke beide spreker de eer heeft lid
te zijn, sloegen daarom de handen ineen, om de
noodige of wenschelijke wijziging te doen aanbrengen.
Maar nu gaat het niet aan, om bij deze gelegenheid
met een voorstel te komen, van inderdaad ingrijpen
den aard, waarover geen dezer commissiën haar oog
heeft kunnen laten gaan.
Er is echter meer. Door den heer Haverschmidt
is er reeds op gewezen, dat in 1893 de zaak princi
pieel is behandeld en dat men toen tot de thans
opnieuw bestreden bepaling is gekomen. Daarin heeft-
de Raad sedert jaren lang berust. Vijf, zes jaren
geleden echter bracht de laatst vorige burgemeester
de zaak weer bij de toenmalige gezondheidscommissie.
Door den heer Baart de la Faille is reeds medege
deeld wat het gevolg er van is geweest, n.l. dat een
ongunstig advies werd uitgebracht, geheel ook in
overeenstemming met het gevoelen van den toenma-
ligen geneeskundigen inspecteur dr. Ali Cohen. Spre
ker werkte ook tot het uitbrengen van dit advies mede.
Spreker kan zich geheel voorstellen, dat iemand
uit een andere plaats, die voor het eerst de wijze
van afvoer der faecaliën te Leeuwarden ziet, dit
minder aangenaam moet aandoen, en zoo zal het ook
den laatstvorigen burgemeester zijn gegaan, die, hierop
lette men wel, uit Zwolle kwam en dat hij zich
daarom zal afvragen, of er geen ander middel voor
dezen afvoer zou zijn te vinden.
Spreker wil er nog op wijzen, dat in 1905, bij de be
handeling der ontwerp-Bouw-enAVoningverordening, de