72 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 April 1907.
regeling te vinden. Door aanneming van het voor
stel zou een verwarde toestand geschapen- en het
bouwen voor vele gevallen aanmerkelijk verzwaard
worden.
De heer Baart de la Faille doet opmerken, dat het
betoog van den heer Burger slechts strekt om aan te
toonen, dat het te betreuren valt, dat geen behoorlijk
uitbreidingsplan is gemaakt. Spreker zou aan Bur
gemeester en Wethouders willen vragen of er een
uitbreidingsplan kan worden tegemoet gezien.
Spreker wil wel gelooven, dat het waar is wat de
heer Burger betoogt, maar hij ziet er volstrekt geen
bezwaar in die denkbeeldige lijn te trekken om te
zorgen, dat de achtergevels niet binnen de 21/2 M. van
die denkbeeldige lijn worden gebouwd. Spreker ziet niet
in, dat die denkbeeldige lijn niet in een werkelijke
kan worden omgezet.
De heer Burger doet nog opmerken, dat hij beslist
ontkent, dat er eenige samenhang bestaat tusschen dit
voorstel en het uitbreidingsplan. Wel zijn beide
punten in de stukken gelijktijdig behandeld, doch
steeds als twee geheel afzonderlijke kwesties. Ook in
het verslag der Gezondheidscommissie over 1906
komen beide zaken geheel afzonderlijk voor en wel
de kwestie van de ruimte tusschen de achtergevels
op bladzijde 30 onder no. 4, die van het uitbreidings
plan op bladzijde 31 onder no. 5.
Het amendement Baart de la Faille wordt verworpen
met. 18 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Beerends, G. W. Koop-
mans, Zandstra en Baart de la Faille.
Tegen de heeren: Lautenbach, J. Koopmans, Wil-
helmij, Tigler Wijbrandi, Oosterhoff, Schoondermark,
Komter, van Messel, Menalda, Beekhuis, Beucker
Andreae, Duparc, Burger, Haverschmidt, van Ketwich
Verschuur, Feddema, Feitz en Tromp.
De Voorzitter stelt voor den heer G. W. Koopmans
verlof te verleenen het woord te voeren over de artt.
56 en 57, vreemd aan de orde van den dag.
Dienovereenkomstig wordt, besloten.
Door den heer G. W. Koopmans is op art. 56 een
amendement ingediend luidende: (zie bijlage no. 12).
De punt achter het 2e lid te vervangen door een
komma en daarachter te laten volgen de woorden:
„of voor zoover daarvan door Burgemeester en Wet
houders vrijstelling is verleend. In dit laatste geval
gelden de door hen te stellen nadere eischen".
De heer G. W. Koopmans kan kort zijn. Hij bedoelt
het bouwen van een boerenplaats. Het kan voorkomen
dat bij een dergelijken bouw het artikel niet is te
handhaven. Een mesthoop en ingekuild gras ver
staat hij onder rottende of kwalijk riekende stoffen.
Een boerenplaats valt niet onder de hinderwet, zoodat
eventueele vrijstelling noodzakelijk kan zijn.
De heer Burger zegt dat de artt. 56 en 57 ver
bodsbepalingen bevatten in het belang der volksge
zondheid en die als zoodanig strenge handhaving
verdienen. De heer Koopmans meent nu de gelegen
heid te moeten openen om van deze bepalingen
dispensatie te geven, maar hij blijft in gebreke om
aan te toonen dat de practijk in deze de behoefte
aan dispensatie heeft aangetoond. En toch zou dit
de eenige grond kunnen zijn om op zijn voorstel in
te gaan.
Zijn de bepalingen goed en dit spreekt do
heer Koopmans niet tegen dan verdient het. geene
aanbeveling om verzoeken tot dispensatie als het
ware uit te lokkendaarmede worden Burgemeester
en Wethouders telkens voor lastige kwesties gesteld,
komen zij telkens in conflict met de huisbewoners
en loopen zij, bij eenige toegevendheid, bovendien
gevaar nu door het toestaan van uitzonderingen,
langzamerhand den heilzamen regel van kracht te
berooven.
De Voorzitter doet opmerken dat hij het voor deze
bepalingen noodig oordeelt, dat de gezondheidscom
missie wordt gehoord, want hier worden bestaande
bepalingen verzwakt. Burgemeester en Wethouders
willen liever niet voor het. verleenen van vrijstelling
worden geplaatst.
De heer Duparc kan zich moeilijk een geval voor
stellen, dat dispensatie zou kunnen wettigen van
bepalingen als die van de artikelen 56 en 57, welko
in zoo bijzondere mate strekken om te waken tegen
anti-hygiënische toestanden. Hij is daarom van oor
deel, dat hier allerminst dispensatie-recht aan Burge
meester en Wethouders mag worden toegekend.
De heer Baart de la Faille is het met de heeren
Burger en Duparc volkomen eens. Ook hij zal zich
tegen de aanneming verzetten.
Het voorstel-Koopmans wordt verworpen met 12
tegen 10 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Lautenbach, Beerends,
J. Koopmans, Wilhelmij, Menalda, G. W. Koopmans,
Haverschmidt, Zandstra, Feddema en Feitz.
Tegen de heeren: Tigler Wijbrandi, Oosterhoff,
Schoondermark Komter van MesselBeekhuis
Beucker Andreae, Duparc, Burger, van Ketwich Ver
schuur, Baart de la Faille en Tromp.
Door den heer G. W. Koopmans is voorts nog op
art. 57 een amendement ingediend, luidende (zie
bijlage no. 12)
Aan art. 57 toe te voegen een nieuw 2e lid,
luidende:
„Dit. vprbod is niet van toepassing, voor zoover
daarvan door Burgemeester en Wethouders vrijstelling
is verleend. In dat geval gelden de door hen te
stellen nadere eischen."
De heer G. W. Koopmans heeft ook hier weer het
oog op een te bouwen boerenplaats, waar de slaap
kamer in den stal onder dit artikel valt. Spreker
verklaart dat het noodig is dat er in den stal 's nachts
wel iemand bij het vee moet zijn die alles kan hooren,
om schade voor den boer te voorkomen.
Dat. het ongezond is in een koestal te slapen zal
men niet kunnen zeggen, want spreker weet geen
gezonder lui dan boerenknechten en meiden, die in
den stal bij het vee slapen. Voor den boer is het
beslist noodzakelijk in den stal een slaapgelegenheid
te hebben.
De heer Burger zegt dat hier hetzelfde geldt als
bij art. 56. Maar hier is het nog veel erger. Het.
artikel, voor zoover de heer Koopmans dit wil ver
beteren, verbiedt slechts het gebruiken of doen ge
bruiken van slaapplaatsen, waarin vocht of damp in
schadelijke hoeveelheid kan doordringen.
Nu wil hij dat Burgemeester en Wethouders daar
van dispensatie zullen kunnen geven maar, dat komt
feitelijk hierop neer, dat dit college zal vergunnen,
eene slaapplaats te gebruiken, waarin vocht of damp
in schadelijke hoeveelheid doordringt. Zoo'n voorstel
in den mond van iemand, die zegt, voor de volks
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 April 1907. 73
gezondheid op te komen, klinkt al heel zonderling.
Maar bovendien blijkt, dat de voorsteller regelrecht
tegen het artikel wil ageeren. Hij acht het slapen
in stallen niet ongezond. Maar dan slaat hij met
zijn voorstel een geheel verkeerden weg in. Hij had
dan moeten voorstellen, de stallen uit het artikel te
schrappen, doch niet de verbodsbepaling voor de
stallen te handhaven om ze dan door dispensatie
krachteloos te maken.
De heer Tromp meent te moeten reflecteeren op
de hygiënische enormiteit, door den heer G. AV. Koop
mans gedebiteerd, dat slapen in een stal gezond is. Hi j
zegt toch er is geen gezonder volk dan boerenknechten
en meiden, maar, beweert spreker, dit komt niet door
maar ondanks het slapen in den stal. Wat het pleidooi
voor het belang van den boer betreft, dit neemt
spreker aan, maar als die belangen werkelijk zoo
groot zijn, dan meent hij dat het meer consequent
is iemand in den stal te laten waken, dan te laten
slapen.
De heer G. W. Koopmans doet opmerken dat het
ook eerst zijne bedoeling is geweest een voorstel in
te dienen om de bepaling te schrappen. Dit ging hem
echter te ver en daarom is hij er toe overgegaan
voor te stellen dispensatie toe te passen.
Het amendement-Koopmans wordt verworpen met
21 tegen 1 stem.
Vóór stemt de heer G. W. Koopmans.
Tegen stemmen de heeren Lautenbach, Beerends, J.
Koopmans, Wilhelmy, Tigler Wijbrandi, Oosterhoff,
Schoondermark, Komter, van Messel, Menalda, Beek
huis, Beucker Andreae, Duparc, Burger, Haverschmidt,
Zandstra, van Ketwich Verschuur, Feddema, Feitz,
Baart de la Faille en Tromp.
VI. De Voorzitter stelt voor den heer G. AV. Koopmans
verlof te verleenen tot het houden der interpellatie,
aan het begin dezer vergadering aangekondigd.
Het gevraagde verlof wordt verleend.
De heer G. W. Koopmans zegt dat het hem bij het
lezen der verordening gefrappeerd heeft, dat in art. 29
de clausule voorkomt dat de buitendeuren van een
kerk, gesticht, school of ander gebouw, bestemd tot
verblijf van een groot getal personen, of van meer
dan drie gezinnen, naar buiten moeten opendraaien.
De gemeentegebouwen voldoen niet. aan dien eisch.
Spreker vraagt is daar reden voor, en is dit niet het
geval, dan zou spreker willen dat zoo spoedig mogelijk
dit artikel wordt opgevolgd ten opzichte van de
scholen. Hij heeft een school gezien, waarvan de
deuren alleen naar binnen openslaan, zoodat. bij brand
slechts weinig kinderen de school zullen kunnen
verlaten. Andere uitgangen bestaan er niet. Spreker
vraagt, Avaarom de verordening niet wordt toegepast.
De Voorzitter antwoordt namens Burgemeester en
AVethouders dat deze de door den heer Koopmans
besproken zaak niet van zoodanig belang hebben
geacht, dat zij het noodig vonden zich daarmede,
terwijl zooveel hoogst belangrijke zaken te regelen
vielen, in de eerste plaats bezig te houden. Intusschen
zal zulks, nu de interpellant zich ongerust maakt,
zoo spoedig mogelijk geschieden en alsdan tevens
worden overwogen of Burgemeester en AVethouders
gebruik zullen maken van hunne bevoegdheid, om
voor de bestaande schoolgebouwen van de door den
heer Koopmans aangehaalde bepaling ontheffing te
verleenen.
Den heer G. W. Koopmans voldoet het antwoord niet.
Hij hoopt dat deze interpellatie de aanleiding zal
Avezen dat zoo spoedig mogelijk Avordt overgegaan
tot het aanbrengen der door hem gewenschte en bij
de verordening voorgeschreven verbetering, opdat
ook de gemeentegebouAven in overeenstemming zijn
met art. 29 en de hoogst gevaarlijke toestand worde
opgeheven. Dat Burgemeester en AVethouders zich
zelf vrijstelling verleenen van deze bepaling, vat hij
niet.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
het verbinden der ten name der gemeente staande in
schrijvingen op de Grootboeken der Nationale Werkelijke
Schuld ten behoeve van geldopnemingen bij de Neder-
landsche Bank (bijlage no. 11).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Beerends zal niet in herhaling treden van
wat door hem reeds gezegd is in de vergadering van
11 December j.l. over het verpanden van de Groot
boekinschrijvingen. Spreker Avil echter nog op enkele
punten de aandacht, vestigen.
Vooraf meent spreker er even op te moeten wijzen,
dat zijns inziens door het nu aangeboden ontwerp
slechts één der hoofdbezwaren en niet. alle door Ge
deputeerde Staten te berde gebrachte bedenkingen
tegen het voorstel worden weggenomen.
Wat betreft de bezwaren, die spreker tegen het
voorstel heeft ontwikkeld, meent hij er aan te moeten
herinneren, dat die in hoofdzaak niet bestonden tegen
den vorm waarin het onderpand in het. bezit van den
geldschieter zou komen, en ook niet werden beheerscht
door de bevoegdheid van liet gemeentebestuur. Afge
scheiden Aran dat alles had spreker principiëele be
zwaren tegen de verpanding zelf.
Tusschen het vorige voorstel en dit ziet spreker
dan ook alleen dit verschil, dat het eerste de spaar
pot met den inhoud Avil verpanden, terwijl bij dit
voorstel alleen de inhoud wordt verpand. Spreker
is van oordeel dat de pandnemer geen cent meer of
minder of dat pand zal geven of de spaarpot er bij
gevoegd wordt of niet, daar toch de inhoud c. q. het
bedrag der inschrijvingen, de Avaarde van het onder
pand bepaalt.
De maatregel wordt als zeer onschuldig voorgesteld,
doch zoo heel erg onschuldig is hij toch niet.
Spreker toch kan maar niet inzien, dat de gemeente
zich in zulke moeielijke financiëele omstandigheden
bevindt, dat, om aan kasgeld voor het gewone bedrijf
te komen, dus voor gewone uitgaven, zij er toe moet
overgaan het voorvaderlijk erfdeel te verpanden, dat
ons door het voorgeslacht als rentegevend bezit onge
schonden en onbezAvaard is nagelaten.
Spreker begrijpt niet hoe onze geachte Avethouder
van financiën steeds met begeerigen blik zijn oogen
richt naar dit bezit, waarvan hij in de vergadering
van 27 November 1.1. zelf verklaart, dat uit het rap
port, door de commissie Aran onderzoek in 1864 uit
gebracht, ten duidelijkste blijkt, dat dit bezit ook
voor het nageslacht is weggelegd, opdat de renten
kunnen strekken ter vervulling van mede op liet
nageslacht overgedragen verplichtingen.
Dit. betreft de oudere 2 '7 2 inschrijving van
112.000.doch minstens evenzoo is het gesteld
met de 3 inschrijvingen, groot 16.250.
Dit bedrag is nog maar enkele jaren en gedeeltelijk
enkele Aveken geleden genomen als fonds „bijdrage
van particulieren in het voortdurend onderhoud der
van hen overgenomen straten."
Spreker drukt op het Avoord voortdurend onderhoud
om te doen uitkomen, dat dit fonds heeft eene be
paalde bestemming en dat het verplichtingen voor
het nageslacht schept.