104 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juni 1907.
Dit voorstel luidt als volgt.
De Kapiteinbelast met het locaal militair onder
richt in deze provincie, heeft onze tusschenkomst
verzocht, om ten behoeve van dat onderricht voor
het aanstaande oefeningstijdperk, de beschikking te
bekomen over twee gemeentelokalen gedurende twee
a vier avonden per week, telkens voor twee uren.
De Directeur der Gemeentewerken, in wiens handen
wij de betrekkelijke missive van den kapitein stelden,
heeft tegen de inwilliging van dit verzoek geen
bezwaar.
In zijn hierbij overgelegd advies geeft hij in over
weging, onder nadere door het hoofd der school
wenschelijk geachte beperking, twee lokalen van ge
meenteschool no. 4 voor die oefeningen aan te wijzen.
Ook wij achten de gemeenteschool no. 4 voor het
aangegeven doel geschikt, omdat, zooals de Directeur
ook doet opmerken, het voor het, militair onderricht
van belang is, in één gebouw over twee lokalen te
kunnen beschikken, waartoe deze school de gelegen
heid biedt.
Eveneens zijn wij met hem van meening, dat eene
vergoeding ad f 4.50.voor het schoonmaken en
f 9.voor verwarming en verlichting van de beide
lokalen per maand billijk mag worden genoemd
trouwens ook reeds vroeger werd dit bedrag geheven.
Voor het geval ook in het vervolg een dergelijke
aanvraag van de militaire autoriteit mag worden
tegemoet gezien, achten wij het wenschelijk ter ver
mijding van noodeloozen omslag en ter bespoediging
van de afdoening, dat Uwe Vergadering ons in de
gelegenheid stelle, voortaan zonder nadere machtiging
daarop eene beslissing te nemen.
Wij hebben alzoo de eer U voor te stellen te be
sluiten
ten behoeve van het voorbereidend militair onder
richt voor twee, resp. voor vier avonden per week,
telkens gedurende twee uren, twee lokalen der ge
meenteschool no. 4 voor het tijdvak van 1 October
e.k. tot en met 31 Januari 1908 en na daartoe in
volgende jaren bij Burgemeester en Wethouders inge
komen aanvragen voortaan voor overeenkomstige tijd
vakken in gebruik af te staan en wel het gymnastieklokaal
en een gewoon leslokaal, dit laatste aan te wij zen in
overleg met, het hoofd der school, onder voorwaarde
1°. dat het onderricht plaats hebbe op tijdstippen,
nader in overleg met den Directeur der Gemeente
werken en het hoofd der school te bepalen
2°. dat als vergoeding voor het schoonhouden, de
verlichting en de verwarming der lokalen vóór of op
den 12 November worde betaald eene som van 54.—
indien op twee avonden en van 108.indien op
vier avonden per week oefeningen worden gehouden
3°. dat voorts alle schade, door aan het onderricht
deelnemende jongelieden aan het gebouw, de toe
stellen of de meubels toegebracht, op eerste aan
zegging worde voldaan.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer van Ketwich Verschuur meent dat hier ten
onrechte niet is geraadpleegd de Commissie van
Toezicht op het Lager Onderwijs. Waar spreker
leest in de artt. 8, 10 en 12 der verordening tot
regeling van het Lager Onderwijs, dat die tevens een
nauwkeurig toezicht houdt op het gebruik van de
gebouwen, schoolmeubelen enz., meent hij dat dit
vooraf had moeten gebeuren en bij elke dergelijke
ingebruikgeving is dit tot nu toe steeds geschied.
De heer Zandstra is in principe tegen elk militair
onderricht. Hij zal echter niet tegen het voorstel
stemmen, in de hoop, dat, als eens de vakorganisatie
aanklopt om een lokaal, deze even welwillend zal
worden behandeld.
De Voorzitter zal het door den heer van Ketwich
Verschuur gesprokene nader bij Burgemeester en
Wethouders ter sprake brengen.
De heer van Ketwich Verschuur vraagt of de
voorzitter het niet goed kan vinden alsnog het advies
der commissie te vragen. Wanneer toch aan eene
speciale commissie is opgedragen het toezicht op
zekere gebouwen, ligt het voor de hand, dat bij
ingebruikgeving aan derden die commissie behoort
te worden geraadpleegd en niet mag worden voor
bijgegaan.
De heer Schoondermark doet opmerken dat de heer
van Ketwich Verschuur van zijn standpunt gelijk
heeft. Om echter deze zaak zoover door te drijven,
acht spreker onnoodig. Burgemeester en Wethouders
hebben geinformeerd bij het hoofd en deze handelt
niet tegen de overtuiging van de Commissie van
Toezicht. Het is dus slechts een vorm. Voor het
geven van godsdienstonderwijs wordt ook nooit het
advies der Commissie gevraagd.
De heer van Ketwich Verschuur antwoordt dat dit
laatste niet juist is. Vroeger is altijd het advies der
commissie in zulke gevallen gevraagd. Het is ook
niet juist dat Burgemeester en Wethouders buiten
de commissie om met het hoofd der school de zaken
regelen, te meer nu wordt voorgesteld dergelijke rege
lingen in het vervolg buiten den Raad om te treffen.
Het, is rationeel de Commissie van Toezicht te hooren.
Wellicht geeft zij dan nog een goeden raad.
De Voorzitter deelt mede dat Burgemeester en Wet
houders het voorstel terugnemen, ten einde het advies
van de Commissie van Toezicht te vragen.
10. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
omtrent het adres van P. van der Maen om van de
gemeente aan te koopen twee plekjes grond aan de Ge
dempte Keizersgracht en de Oosterkade.
De Voorzitter deelt mede dat hem van verschillende
zijden is verzocht voor de behandeling van dit punt
de deuren te sluiten. Het komt spreker zelf ook
voor beter te zijn.
De openbare vergadering wordt geschorst.
Na heropening deelt de Voorzitter mede, dat het
voorstel door Burgemeester en Wethouders wordt
teruggenomen.
11. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake het adres der Vereeniging voor stichting en in
standhouding van een of meer kweekscholen tot opleiding
van onderwijzers en onderwijzeressen aan christelijke
scholenom ontheffing van de verplichting tot bebouwing
van een door haar gekocht gedeelte van blok XXII der
terreinen ten Noorden van het Nieuwe Kanaal.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Bij adres, door U in onze handen om prae-advios
gesteld, vraagt mr. J. J. Croles, secretaris van het
Bestuur der Vereeniging voor stichting en instand
houding van een of meer kweekscholen ter opleiding
van onderwijzers en onderwijzeressen aan Christelijke
scholen, gevestigd te Leeuwarden, vrijstelling van
de verplichting tot bebouwing van het aan voornoemde
vereeniging bij besluit van Burgemeester en Wethou
ders d.d. 2 Maart 1.1. provisioneel toegewezen perceel
bouwterrein, gedeelte van bouwblok XXII, gelegen
ten zuiden van de AVijbrand de Geeststraat, op den
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Juni 1907. 105
zelfden voet als van gelijke verplichting ten aanzien
der ten westen onmiddellijk aan het onderwerpelijke ter
rein grenzende aan de heeren P. Peereboom en A. J.
Brouwer, krachtens Uw besluit van den 14 November
1905 verkochte perceelen daarbij dispensatie is verleend.
Zooals door adressant nader wordt medegedeeld is
de vereeniging van de destijds aan de heeren Peere
boom en Brouwer verkochte gronden bij aankoop
eigenares geworden en het thans aan haar toegewezen
gedeelte van blok XXII strekt om dat bezit te ver-
grooten en het geheel aldus te bestemmen voor de
nieuw gestichte school.
In overeenstemming met het advies van den Direc
teur der Gemeentewerken bestaat tegen de inwilliging
van het verzoek geen bezwaar, weshalve wij, onder
overlegging der stukken, de eer hebben U in over
weging te geven te besluiten volgens het aangeboden
ontwerp.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
12. Voorstel van Burgemeester en Wethouders inzake
eene reorganisatie van het onderwijs aan de Burger
avondschool, tot herziening en vaststelling in verband
daarmede van enkele verordeningen en om die instelling
van onderwijs onder te brengen in het gebouw der Am
bachtsschool (bijlage no. 16).
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer Tromp behoeft niet te verzekeren, dat het
hem aangenaam is nog te mogen meewerken tot, de
totstandkoming eener principiëele reorganisatie van
de Burgeravondschool. Hem past een woord van
dank aan Burgemeester en AVethouders voor de vlugge
indiening van een gewijzigd voorstel, gebaseerd op
het door hem ingediend amendement op art. 2 van
liet oude voorstel. Door die vlugge indiening van het
nieuwe voorstel zullen meerdere tegenstanders van
sprekers amendement, o.a. de heer Besuijen, die het
„noodlottig" noemde omdat „wij alsdan zullen
blijven zitten met een tweejarigen cursus", voor den
zooveelsten maal gewaar worden, dat het niet ieders
werk is in gemeentezaken den profeet uit te hangen.
Dat liet nieuwe ontwerp spreker niet alles bracht
wat hij wenschte, zal duidelijk zijn uit de woorden in
de vergadering van 14 Augustus 1906 door den heer
Schoondermark gesproken naar aanleiding van sprekers
amendement, n.l. deze: ..dan kan het college van
„Burgemeester en Wethouders komen met voorstellen
„gebaseerd op een 4 jarigen cursus en 2 lesuren".
Wat het eerste gedeelte betreft is daaraan voldaan
in het nieuwe voorstel en krijgen wij dus 2 jaar
voortgezet onderwijs gevolgd door 2 jaar vakonderwijs,
wat het tweede gedeelte betreft slechts ten deele.
Arolgens dit ontwerp toch zullen de twee hoogste
klassen 5 avonden per week gedurende 3 uur les
krijgen. Uit, een hygiënisch oogpunt is spreker, dit
is bekend, tegen drie lesuren op één avond en hij gaat
daarbij nog lang niet zoover als degenen, die alle
avondonderwijs voor ambachtsjongens uit den booze
vinden, ja zelfs spreken van een zich vergrijpen aan
de jeugd.
Het is spreker echter gebleken, dat de lesrooster
voor de hoogste klassen niet voor verdere inkrimping
vatbaar is. Het teekenonderwijs neemt daar een zeer
groote plaats in en bezwaarlijk zou men van de
tegenstanders op dit gebied grooter concessies mogen
verwachten.
Spreker zal zich dan ook, gedachtig aan het: „qui
trop embrasse mal étreint", maar vergenoegen met de
wèkelijksche reductie van 17 op 15 lesuren.
De heer Zandstra zegt dat de reorganisatie der
Burgerdagschool voor hem geheel nieuw is. Hij heeft
deze niet, eerder meegemaakt, doch na het inzien der
stukken komt het hem voor dat het er eene is met
hindernissen. Eigenaardig in deze kwestie is een
voorbeeld van onwilligheid van het provinciaal bestuur
om subsidie te verleenen, waarvan de Minister de
Rijksbijdrage afhankelijk stelde.
In het voorstel van 1906 was de cursus op een
driejarige gesteld, doch het amendement van den heer
Tromp, dat werd aangenomen, maakte er een vier
jarige van. Daarop werd, waarschijnlijk ook door de
critiekvan de heerenDuparc, Besuijen, Jansen en Tromp,
het voorstel teruggenomen.
In het nu aangeboden ontwerp is de cursus op 4
jaar gesteld. Dit is eene verbetering. Uitbreiding
van den leertijd toch is ons altijd welkom, want de
volkskinderen ontvangen al zoo weinig onderwijs.
Door de eerste twee jaar per week 6 X 2 en de
laatste twee 5X3 lesuren te geven, wordt het vol
gen van het onderwijs mogelijk, al is het nog af te
keuren dat kinderen, die nog onderwijs moeten heb
ben, eerst een heele dagtaak hebben te vervullen.
Maar het kan in een kapitalistische maatschappij nu
eenmaal niet andersallerminst als er nog geen leer
plicht tot 14, met verplicht herhalingsonderwijs tot
18 jaar bestaat. In de tegenwoordige omstandigheden
moet men berusten in wat nu wordt voorgesteld.
Het wegvallen van de maanden September en April
kan worden aanvaard, daar het mindere aan leertijd
wordt teruggewonnen door den cursus tot een vier
jarige te maken.
In 1906 noemde de heer Besuijen de invoering van
een schoolgeldhelling een stap terug, een reactionaire
daad. Hierop komen Burgemeester en AVethouders
nu terug en zeggen (zie bladz. 141 bijl. 16 van 1907)
„Bij de behandeling is toen een enkele stem opge-
„gaan, die invoering eener schoolgeldheffing voor het
„hier aan de orde gesteld onderwijs, als zijnde een
daad van teruggang op den eens ingeslagen goeden
„weg veroordeelde. Ten onrechte, naar het ons toe
schijnt. Het zal nimmer van reactie kunnen getui-
„gen, indien de gemeenschap zich en hoe matig
„dan nog laat betalen voor de diensten die zij
„met eigen geldelijke offers aan hare leden bewijst,
„voor zooverre deze tot die betaling in staat zijn,
„mits slechts de regeling zoo getroffen zij, dat min
vermogenden minder dan de andereu bijdragen, en
„onvermogenden kosteloos van het onderwijs kunnen
„profiteeren. Welnu, dat stelsel is in het aangeboden
„ontwerp neergelegd en bezwaarlijk zal o. i. kunnen
„worden volgehouden, dat het niet berust op een
„alleszins gezonden grondslag".
Het wil spreker voorkomen dat men hier spreekt
van de gemeenschap als van twee verschillende par
tijen. die tegenover elkaar staan, wat toch inderdaad
niet het geval is.
Spreker zou aanleiding kunnen vinden een speech
te houden over gemeentelijk socialisme hij zal dit
niet doen maar wel zeggen dat, er geen twee par
tijen bestaan. De burgers als leden van de gemeente
vormen de gemeenschap en wij raadsleden zijn niets
anders dan de vertegenwoordigers van die gemeen
schap, door de burgers afgevaardigd, om hare gemeen
schappelijke belangen te bevorderen.
Tot de gemeenschappelijke belangen behoort- het
onderwijs en dat moet worden betaald uit de gemeen
schappelijke kas, waaraan ieder naar zijne krachten
behoort bij te dragen.
Dat de gemeente op het oogenblik niet ruim in de
financiën zit, ligt aan ons gebrekkig belastingstelsel,
dat, daar de grooten worden ontzien, het leeuwen
aandeel der gemeenschappelijke kosten op de schou
ders van de kleine luiden legt,. Dit onrecht wordt
nu nog vergroot, door den kleinen man nog meer