236 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 October 1907.
Voortgezet op Woensdag 30 October.
Wat zegt nu art. 35 der leerplichtwet?
„Ter bevordering van het schoolbezoek is de ge
meenteraad bevoegd voeding en kleeding te verschaf
fen aan schoolgaande kinderen voor wie daaraan be
hoefte bestaat, of met dat doel subsidie të verleenen,
een en ander volgens regelen bij algemeenen maat
regel van bestuur te stellen."
De uitgaven zijn dus alleen dan gewettigd als blijkt,
dat de kinderen geen klompen hebben. Wanneer de
Raad den door den heer Krijgsman aangewezen weg
wil bewandelen, waar zullen wij dan blijven Het
volgende jaar zou dat raadslid kunnen zeggen ik
stel voor, den kinderen 2 of 3 paar kousen te geven. Een
jaar later: de kleeren zijn ook nat en niet zoo gauw
droog te krijgen, zij moeten ook kleeren hebben. Zoo
komen wij langzamerhand tot dezen toestand, dat de
kinderen door do gemeenschap verzorgd worden, want
het duurt niet lang of ze moeten ook te eten hebben.
Dan is het een kostschool. Spreker waarschuwt den
Raad hiervoor ten sterkste.
De heer Krijgsman zegt dat hij tot zijn voorstel
gekomen is mede op grond van art. 51 der wet op
het Lager Onderwijs. Dit luidt„Het gemeentebestuur
bevordert zooveel mogelijk het schoolgaan der kinde
ren van bedeelden, onvermogenden en minvermogen
den."
Bevordering van schoolbezoek krijgen wij door te
voorzien in alles wat door den heer Schoondermark
is opgenoemd. Spreker zou voorstander zijn om dat
alles in te voeren, ten einde er het onderwijs voor
die armen vruchtbaarder mee te maken.
Goed onderwijs is van belang voor de maatschappij
in haar geheel. Het behoort tot de verplichtingen
der gemeente te zorgen, dat de kinderen in staat
zijn het met succes te volgen.
Het voorstel van den heer Krijgsman wordt ver
worpen met 15 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heerenKrijgsman, Zandstra,
de Jong en Besuijen.
Tegen de heerenBeucker Andre®, Lautenbach,
Duparc, Oosterhoff, Schoondermark, J. Ivoopmans,
G. W. Koopmans, Komter, Beekhuis, Wilhelmij,
Hartelust, Menalda, Haverschmidt, Feitz en Baart
de la Faille.
Het voorstel om een nieuw art. 212a in te lassen:
Schoolreisjes 800.wordt verworpen met 15
tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heerenKrijgsman, Zandstra,
de Jong en Besuijen.
Tegen de heeren Beucker Andre®, Lautenbach,
Duparc, Oosterhoff, Schoondermark, J. Koopmans,
G. W. Koopmans, Komter, Beekhuis, Wilhelmij,
Hartelust, Menalda, Haverschmidt, Feitz en Baart
de la Faille.
Yolgnos. 219221 worden thans goedgekeurd.
Volgno. 222. Kosten der bewaarscholen 20,688.
Het komt den heer Krijgsman voor dat de bezol
diging van de schoonmaaksters-oppassters te laag is.
Spreker hoeft eene instructie van zoo'n vrouw voor
zich, waaruit hem blijkt dat zij verplicht zijn tijdens
de lessen aanwezig te zijn en de orders uit te voeren,
hun door het hoofd der bewaarschool gegeven.
Van 94 zijn zij belast met toezicht, na dien tijd
moeten zij allerhande werk verrichten. Spreker is
geon deskundige in huishoudelijke zaken, maar hij
heeft een deskundige geraadpleegd en deze heeft
verklaard, dat die vrouwen beslist niets anders kunnen
doen. Vrijdags en Zaterdags kunnen zij het niet af
en moeten zich op eigen kosten hulp verschaffen.
Dit staat in art. 6 der instructie. Het gemiddelde
loon bedraagt voor een oppasster-schoonmaakster
ƒ292.per jaar. Hieraf ƒ50.voor hulp, blijft 240.-
Voor menschen, die al hun werkkracht voor de
gemeente geven, is dit te laag. Spreker heeft in
dubio gestaan wat te doen. Indien spreker een voor
stel indiende tot verhooging van dat loon, zou het
minstens met 100.moeten worden verhoogd. Hij heeft
echter den indruk gekregen dat hij zijne eischen al
heel matig moet stellen, om iets gedaan te krijgen.
Spreker zal dan ook in overeenstemming met een
bij Burgemeester en Wethouders ingediend verzoek
om loonsverhooging slechts voorstellen den post
te verhoogen met 6 X 55-=./330.Dan heb
ben zij 50.verhooging en 5.— voor gereed
schappen, die zij ook zelf moeten bekostigen. Dat
bij het Dagelijksch Bestuur ook de meening voorzit
dat het loon niet hoog is, weet spreker, want in
1906 is het loon met f 25.verhoogd, zonder dat
éénige aanvraag daarvoor was gedaan.
Wordt sprekers voorstel aangenomen dan is hot
loon, dat dan verdiend wordt, nog geen schitterendo
belooning voor vrouwen, die alle dagen in dienst
der gemeente zijn.
Het voorstel van den heer Krijgsman wordt onder
steund en zal tegelijk met volgno. 222 worden be
handeld.
De Voorzitter doet opmerken, dat er onderscheid
moet worden gemaakt tusschen schoonmaaksters en
oppasters. In deze laatste functie zijn zij als helpsters
in dienst gedurende don schooltijd en bedraagt haar
salaris 150.Dit salaris is bij verordening door
den Raad geregeld (Gemeenteblad no. 17 van 1902). Toen
verleden jaar hier een adres ter tafel is geweest van
de hulponderwijzeressen, heeft de heer Besuijen ge
tracht het' loon van die oppassters tot f 200.te
verhoogen. Dit voorstel is verworpen den 26 Juni
1906.
De tweede functie van deze vrouwen is die van
schoonmaakster. Als zoodanig zijn zij door Burge
meester en Wethouders aangesteld, terwijl haar loon
ook door dit college moet worden geregeld volgens
art. 7 laatste lid der betrekkelijke verordening (Ge
meenteblad no. 28 van 1905). Burgemeester en Wet
houders hebben zich van die taak gekweten en het
loon vastgesteld, laatstelijk bij hun besluit van 24 Juni
1905. Bij deze vaststelling is er verband gebracht
tusschen het loon en de totaal oppervlakte van schoon
te maken lokalen en gangen. Voorts heeft de schoon
maakster van school 1 vrijo woning, terwijl die van
school 6 voor lage huur in het gemeentegebouw woont.
Het is dus nog zeer kort geleden, dat deze salaris
sen opnieuw zijn geregeld.
De heer Besuijen doet opmerken dat zijn voorstel
met slechts twee stemmen meerderheid is verworpen,
zoodat er alleszins reden is om, in verband met do
gewijzigde samenstelling van den Raad, opnieuw met
een dergelijk voorstel te komen.
De heer Beucker Andreae wenscht den Raad voor
te stellen niet direct over deze zaak to beslissen,
maar het voorstel in handen te stellen van Burge
meester en Wethouders om prae-advies.
Burgemeester en Wethouders zullen dan wel do
commissie voor de bewaarscholen hooren en waar
alsdan sprekers tusschenkoinst zal worden ingeroepen,
als lid der Commissie van Toezicht, wil hij verklaren,
dat hij gaarne mede wil werken tot verbetering, in
dien daartoe eenigszins termen bestaan.
Hij wijst er tevens op dat in dat geval de betrek
kelijke verordening zal moeten worden gewijzigd.
De Voorzitter doet den heer Krijgsman opmerken,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 29 October 1907. 237
Voortgezet op Woensdag 30 Octobet.
dat deze wel zal hebben gemerkt, dat er voor zijn
voorstel geen plaats is. Het voorstel strekt om het
salaris van de schoonmaaksters te verhoogen en de
bepaling van dat salaris staat niet aan den Raad.
Spreker heeft medegedeeld, dat het salaris als
oppasster is geregeld bij verordening (Gem.blad no. 17
1902), terwijl de vaststelling van hot salaris als
schoonmaakster aan Burgemeester en Wethouders is
opgedragen. Wenscht dus do Raad het salaris van
de oppassters verhoogd te zien, dan dient de ver
ordening gewijzigd wenscht hij dit voor het salaris
van de schoonmaaksters, dan moet hij Burgemeester
en Wethouders uitnoodigen die salarisregeling te
herzion.
De heer Krijgsman had zich de zaak anders voor
gesteld. Hij meent dat, als de Raad den post ver
hoogt met 330. dit een bewijs is dat hij het niet
met de verordening eens is en dat Burgemeester en
Wethouders er eene aanwijzing in vinden herziening
van do verordening voor te stellen.
Indien hij echter langs den aangewezen weg zijn
doel kan bereiken, wil hij dit gaarne doen. Spreker
dient de volgende motie in
de Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit
prae-advies uit te brengen over de vorhooging der
Joonen van de schoonmaaksters-oppassters der gemeen
telijke bewaarscholen.
Overeenkomstig de strekking van deze motie wordt
besloten haar in handen te stellen van Burgemeester
en Wethouders.
Het voorstel om dezen post met 330.te ver
hoogen is alzoo ingetrokken.
Volgno. 222 wordt ongewijzigd goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Baart
de la Faille verzocht wordt iets te vragen over volgno.
200. Spreker stelt voor terug te keeren tot volgno. 200.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heer Baart de la Faille wenscht do aandacht te
vestigen op de woning van den concierge van het
gymnasium. Het is een oud huis, dat alles te wen-
schen overlaat, zooals den Voorzitter wel bekend is.
De vloer ligt beneden den beganen grond, do muren
zijn vochtig, er is geen plekje grond achter, in één
woord, het beantwoordt niet aan de eisclien der
bouw- en woningvorordening. Het benedenvertrek is
niet bewoonbaar, de trap is niet dan met levensge
vaar te beklimmen, de concierge is genoodzaakt met
de zijnen in eene zeer beperkte ruimte boven te
slapen en te wonen.
Deze toestand is bij curatoren ter sprake geweest
en namens hen vestigt spreker de aandacht daarop.
Spreker wenscht voor den concierge een nieuwe
woning, omdat op de plaats zelf geen gelegenheid
tot uitbreiding bestaat. Dit is ook het gevoelen van
den Directeur der Gemeentewerken. Aan den noord
of zuidkant van het Gymnasium is wel gelegenheid
daarvoor. Spreker begrijpt dat het kosten meebrengt,
die moeilijk te bepalen zijn, zoodat hij een memorie-
post op deze begrooting wil aanbrengen.
De Voorzitter antwoordt dat dezo kwestie door den
heer Baart de la Faille als voorzitter van het college
van curatoren met hem besproken is. Spreker was
van oordeel, den heer Baart de la Faille een bevredi
gend antwoord te hebben gegeven. Hij heeft n.l.
den heer Baart de Faille toegezegd, bij Burgemeester
en Wethouders te zullen bevorderen, dat aan den
Directeur der Gemeentewerken werd opgedragen een
plan te ontwerpen, zoo als het door den heer Baart
de la Faille is gedacht. Spreker heeft deze belofte
nageleefd en door Burgemeester en Wethouders is
op 10 October den Directeur der Gemeentewerken
deze opdracht gegeven.
Om nu echter al een memoriepost op de begrooting
aan te brengen acht spreker wel wat haastig, omdat
nog geen enkel voorstel is gedaan en de Raad door
het aanbrengen van een memoriepost zich gebonden
zou kunnen achten een nieuwe woning te bouwen,
van de noodzakelijkheid waartoe hij toch, zonder prae-
advies, zoo geheel onvoorbereid, niet kan overtuigd
zijn. Spreker geeft in overweging eventueele voor
stellen van Burgemeester en Wethouders af te wachten.
Do heer Baart de la Faille behoeft niet te zeggen
dat hij den Voorzitter dankbaar is voor de gedane
toezegging en de uitvoering daarvan. Hij is echter
van oordeel dat het aanbrengen van een memoriepost
niet zoo gevaarlijk is. De zaak blijft er door in her
innering. Spreker's voorstel bedoelde dan ook geen
wantrouwen in de diligentie van Burgemeester en
Wethouders, maar had de eenvoudige strekking, de
zaak ook bij den Raad bekend te maken.
Volgnos. 223—226 worden ongewijzigd goedgekeurd.
Volgno. 227 e. v. Militie.
De heer Besuijen wijst er op, dat vroeger onder
deze afdeeling prijkten de uitgaven voor de schutterij.
De schutterij is gruwelijk vermoord door de Land-
weerwet van 1903. Men scheen in de Kamer zoo vol
vreugde over den dood van de schutters, dat men
heelemaal vergeten heeft voor do lijkjes te zorgen.
Er is in het geheel niet aan gedacht, dat er nog
personen waren, die de wet op de schutterijen hielpen
uitvoeren en daarin een bestaan of een gedeeltelijk
bestaan vonden.
Die menschen zijn met één pennestreek van hun
salaris beroofd. Er heeft geen behoorlijke liquidatie
plaats gehad. Ieder zal het nu wel met spreker eens
zijn, dat er een verzuim is gepleegd tegenover be
zoldigde ambtenaren, die recht hebben op pensioen
of wachtgeld.
Wat is nu echter het geval? De regeering zegtop
de gemeente rust de moreele plicht, voor de ex-schutters
zorg te dragen,' de gemeenten worden van uitgaven
ontlast en kunnen het betalen.
De gemeente Leeuwarden, d.w.z. Burgemeester en
Wethouders zeggen: wij erkennen die moreele ver
plichting niet, wij doen liet niet.
Terwijl nu staat en gemeente staan te twisten,
worden de schutters de dupe.
Dat is een zeer onaangename positie.
Wie de zorg voor pensioenen of wachtgelden hoeft
over te nemen, is een onderwerp van discussie in de
Kamer geweest.
De heer Thomson trachtte aan te toonen, de regee
ring de heeren van Doorn en Rink bestreden den
heer Thomson. De minister zeide: „de leden dor
„schutterij zijn gebleven, wat zij te allen tijde waren,
„gemeentelijke ambtenaren, want de wet van 1827
„heeft hoegenaamd geen verandering ondergaan."
Zoo hebben ook de gemeenten Vlaardingen en
Assen den pensioenplicht erkend, terwijl ook Burge
meester en Wethouders van Amersfoort eene pensioen
regeling aan den Raad hebben voorgesteld.
Zeker zijn er ook gemeenten die voorziening weigeren
doch, zegt de heer Marchant, deze zullen moeten
worden gedwongen als men op het standpunt staat,
dat geen Rijksregeling wordt getroffen.
Aangenomen is hierop eene conclusie, luidende
„dat de wenschelijkheid wordt uitgesproken, dat
„bij do wet eene billijke regeling wordt getroffen