202 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 20 October 1907.
De vergadering wordt geschorst van des namiddags
D/o tot 2 uur.
Te 2 uur des namiddags wordt de behandeling der
ontwerp-gemeentebegrooting voortgezet.
De Voorzitter deelt mede dat hem door verschillen
de leden is verzocht geen avondzitting te houden.
Spreker geeft daarom in overweging door te werken
tot 6 uur en de werkzaamheden te hervatten Woens
dag voormiddag te 10 uur.
De heer Besuijen gelooft dat er meer voor te zeggen
is heden avond wel te vergaderen. Het was den
leden voor 14 dagen reeds bekend, zoodat zij, wat
hunne werkzaamheden aangaat, wel schikkingen had
den kunnen treffen. Zij die dit gedaan hebben, moeten
nu al weer aan het veranderen.
De Voorzitter doet opmerken, dat hij zich zooveel
mogelijk wil schikken naar de wenschen van de leden,
zoo zich geen speciale gemeentebelangen daartegen
verzetten.
Wanneer de leden zich ernstig voornemen zich zoo
veel mogelijk te beperken, dan heeft spreker alle hoop
dat Woensdagmiddag de begrooting zal zijn afge
handeld.
Een avondzitting is dan niet noodig.
Do heer Besuijen antwoordt dat hij 's avonds 8
uur beter weg kan dan overdag. Hebben wij nu eene
avondzitting, dan bestaat er kans dat spreker morgen
middag weer in zijne functie kan zijn. Hij hoeft reeds
de noodige schikkingen getroffen en moet nu weer
verschuiven. Het ware beter geweest dat de heeren
vcor 14 dagen gezegd hadden wij kunnen geen avond
zitting hebben.
De heer Komter doet opmerken dat de voorzitter
zijn eigen persoon buiten de kwestie heeft gelaten.
Het is echter den leden bekend dat de voorzitter
's avonds ongaarne vergadert, omdat het lamplicht
hinderlijk is voor zijne oogen.
Met 18 tegen 2 stemmen wordt besloten de ver
gadering om 6 uur te schorsen.
Voor stemmen de heerenBeucker Andreae,
Krijgsman, Lautenbach, de Jong, Duparc, Oosterhoff,
Schoondermark, J. Koopmans, G. W. Koopinans,
Komter, Beekhuis, Wilhelmij, Hartelust, Menalda,
van Kotwieh Verschuur, Haverschmidt, Feitz en Baart
de la Faille.
Tegen de heeren Besuijen en Zandstra.
Aan de orde komt de motie-Besuijen luidende
de Raad benoemo eene commissie van drie personen
uit zijn midden, welke dienst zal doen als commissie
van voorbereiding voor financiëele aangelegenheden
(art. 84, alinea 1 Gemeentewet).
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter vraagt den heer Besuijen of deze het
woord wenscht tot toelichting zijner motie.
De heer Besuijen antwoordt dat hij van oordeel is,
dat de motie is toegelicht.
De heer Duparc herinnert, dat de algemeene rap
porteur reeds er op heeft gewezen, dat het denkbeeld,
om een vaste commissie van financiën te benoemen,
vroeger reeds is geopperd. Spr. zou daarom den Wet
houder van financiën willen vragen, of deze dit denk
beeld nog is toegedaan.
De heer J. Koopmans is dit volkomen met den heer
Duparc eens. Ook hij zou ongaarne tegen den wil
van den heer Komter een besluit nemen tot het be
noemen eener commissie. Spreker wenscht echter de
vraag te stellen wat bedoelt de voorsteller met eene
commissie van voorbereiding? Is het eene commissie,
die alle financieële voorstellen voorbereidt of enkel
eene commissie van advies, die in bijzondere gevallen
Burgemeester en Wethouders van advies dient?
De Voorzitter zegt dat, hoezeer de leden ook den
wethouder van financiën op den voorgrond plaatsen,
het college van Burgemeester en Wethouders in de
zaak, waarom het hier gaat, niet van dien wethouder
is af te scheiden, zoodat hij de motie niet anders
kan opvatten dan aan het adres van hun college gericht.
Immers hebben, naar art. 179s der gemeentewet,
Burgemeester en Wethouders voor te bereiden al
hetgeen in den Raad ter overweging en beslissing
moet worden gebracht, voor zoover het niet aan
anderen is opgedragen. De Raad nu is bevoegd,
zulks bepaalt het eerste lid van art. 54 dierzelfde
wet, om eene vaste commissie zijner leden met die
voorbereiding te belasten. Doet hij zulks, dan ont
neemt hij Burgemeester en Wethouders een deel van
de taak, die de wet op hunne schouders heeft gelegd
en brengt hij die op de schouders van anderen over.
Hij kan daarvoor goede gronden hebben, maar hij
zal die dienen te noemen. Tot dusverre is zulks ten
opzichte van de hier gewenschte commissie van voor
bereiding niet geschied.
Spreker heeft alleen hooren zeggen dat men, indien
zoodanige commissie bestond, „niet behoefde te zeilen
op het kompas van den wethouder van financiën".
Dat kompas is natuurlijk het kompas van Burgemeester
en Wethouders en het is dus het recht van laatst
genoemden om hier te verlangen, dat onomwonden
zal worden gezegd wat de strekking der motie is,
opdat zal kunnen worden overwogen of er naast die
commissie van voorbereiding van alle financieele aan
gelegenheden, waarover de Raad zal hebben te be
slissen, nog plaats is voor een wethouder, speciaal
met de behandeling dier aangelegenheden belast.
Vandaar dat spreker den heer Besuijen het woord
wilde geven tot toelichting zijner motie, waarvan dat
lid echter geen gebruik wilde maken.
Het spreekt ten slotte na het voorafgaande van
zelf, dat Burgemeester en Wethouders niet met den
Raad zullen debatteeren over de wensckelijkheid om
eene commissie van voorbereiding in het leven te
roepende souvereiniteit van den Raad te dezen
opzichte staat vast en de gronden, die hij mocht
hebben om van zijn recht gebruik te maken, kunnen
van de zijde van Burgemeester en Wethouders, wier
beleid zoo nauw bij de zaak betrokken is, niet worden
wederlegd.
De heer Besuijen meent in de algemeene beschou
wingen duidelijk te hebben gemaakt, waarom eene
commissie van advies gewenscht is. Dat hij die com
missie in zijne motie eene commissie van voorbereiding
heeft genoemd, is geschied om de redactie in over
eenstemming te hebben met die der Gemeentewet.
Spreker weet wel dat hij volgens art. 54 der Ge
meentewet aan Burgemeester en Wethouders geen
Commissie van Bijstand kan opdringen. Het initiatief
daartoe moet van dat college zelf uitgaan. Eene Com
missie van Bijstand is echter de bedoeling niet. De
bedoeling is dat de commissie de verschillende finan
cieële voorstellen zal beoordeelen en den Raad van
advies dienen, zooals ook wel in andere gemeenten
geschied is. Daardoor wordt voorkomen dat de
financieele voorstellen van Burgemeester en Wethou
ders plotseling in den Raad komen en kan deze met
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
meer vertrouwen eene beslissing nemen. Spreker
hoort, dat door den heer Komter vroeger in denzclf-
den geest is gesproken.
De heer Duparc heeft gehoord dat de taak eener
eventueel te benoemen commissie zou zijn die, om te
dienen van advies Spreker zou zóódanige commissie
inderdaad zeer nuttig rekenen. Eenige maanden ge
leden had de Raad te behandelen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders tot verpanding van de
gemeentelijke inschrijvingen op het Grootboek. Bij
die gelegenheid kreeg de Raad van den wethouder
van financiën een financieël overzicht aan te hooren,
dat echter het meerendeel der leden zeker niet dade
lijk heeft kunnen verwerken. Ware er nu een com
missie geweest, die den Raad van prae-advies over
de zaak had gediend, dan zou het nemen van een
besluit zeker velen gemakkelijker zijn gevallen. Door
de instelling van een zóódanige commissie wordt in
geen geval te kort gedaan aan het bepaalde bij art.
179 der Gemeentewet en aan Burgemeester en Wet
houders geen deel van hun taak ontnomen. Er is
reeds op gewezen dat er gemeenten zijn, waar een
dergelijke commissie zeer nuttig werkt. In sommige
gemeenten, o.a. te Amsterdam en Rotterdam, bestaat
zelfs een speciale commissie van advies, voor onder
wijs, naast het rijks- en gemeentelijk toezicht.
De lieer Bsucker Andreae meent, dat het de be
doeling is van den heer Besuijen, dat eene commissie
zal worden benoemd, die den Raad van advies dient
over alle financieele voorstellen, die van Burgemeester
en AVethouders uit gaan. Spreker zou het meer
gewenscht achten, indien eene commissie van bijstand
in het leven wordt geroepen. Zijns inziens is eene
commissie van bijstand eene commissie die de voor
stellen van Burgemeester en Wethouders overweegt
en dat College van advies dient, vóórdat do voor
stellen den Raad bereiken. Eene commissie van advies
gaat verder, behandelt de voorstellen buiten Burge
meester en AVethouders om en brengt daaromtrent
advies uit aan den Raad.
Indien de heer Besuijen de motie zoo kan wijzigen,
dat er in de plaats van commissie van advies, com
missie van bijstand komt te staan, kan spreker mee
gaan. Voor eene commissie van advies is hij niet te
vinden.
De heer Duparc doet opmerken, dat de Raad op
dit laatste denkbeeld niet kan ingaan, omdat een
commissie van hijstand alléén kan worden ingesteld
op voorstel van Burgemeester en AVethouders zeiven.
Als deze een dergelijke commissie niet noodig of niet
wenschelijk achten, kan de Raad hun deze niet op
dringen. Sinds jaar en dag echter wordt er volgens
het reglement van orde zelf, een commissie benoemd
voor het nazien der gemeenterekening. AVaarom kan
er nu niet een zelfde vaste commissie voor alle finan
ciëele aangelegenheden, waarvan de leden na zekeren
zittingstijd moeten aftreden, worden ingesteld?
Den heer Beekhuis komt het voor, dat uit de door
den heer Besuijen gegeven toelichting tot zijne motie
blijkt, dat hij twee denkbeelden verwart. Hij zegt
toch, dat een commissie van voorbereiding advies moet
uitbrengen, maar daarin is juist gelegen het eigen
aardige van eene commissie van bijstand. Dit moet
wel in het oog worden gehouden. Spreker geeft in
overweging niet op hot denkbeeld van den heer Be
suijen in te gaan voordat de argumenten zijn genoemd,
waarom Burgemeester en Wethouders hun taak niet
zelfstandig kunnen uitvoeren. Spreker zou echter
gaarne van Burgemeester en AVethouders vernemen,
hoe dat college denkt over eene commissie van
bijstand.
van Leeuwarden van Dinsdag 29 October 1907. 208
De heer Komter herinnert zich dat hij 2 of 3 jaai
geleden iets dergelijks zou hebben voorgesteld. Des
tijds zat bij spreker de gedachte voor dat de wet
houder van financiën een leeftijd had bereikt, waarop
met de gevolgen van zijn heengaan rekening moest
worden gehouden en scheen eene vaste commissie
van advies hom wenschelijk, opdat deze zich beter
dan de tijdelijke commissiën in den gang van zaken
zou kunnen inwerken. Hij dacht daarbij aan eene
vaste commissie voor de reclames, de gemeentereke
ning enz. en kwam tot deze overweging omdat Burge
meester en Wethouders eene commissie van bijstand
niet wenschten. Een bepaald voorstel is toen niet
gedaan.
Toen spreker wethouder van financiën werd, heeft
hij, alvorens de benoeming aan te nemen aan Burge
meester en Wethouders gevraagd of zij wenschten
mede te werken tot benoeming van eene commissie
van bijstand voor de financiën. Die vraag is destijds
ontkennend beantwoord.
Wat het onderscheid betreft dat bestaat tusschen
de commissiën van „voorbereiding" en van „bijstand",
daarover is spreker het geheel eens met den voorzitter.
Wenscht de Raad eene commissie van voorbereiding,
dan is hij daarin volkomen vrij en, waar de heer Be
suijen heeft gezegd, dat er „something rotten" is in de
rekening der bouwterreinen, dan is er, wanneer de
Raad die meening deelt, ook dringend behoefte aan
een dergelijke commissie. Echter is er dan voor een
wethouder van financiën geen plaats.
De Voorzitter doet opmerken, dat men alles moet
vermijden, wat het voorstel doet verwateren of het
tot een wenschlijst maakt. Bij art. 179s is aan Bur
gemeester en Wethouders opgedragen het voorbe
reiden van alles wat in den Raad ter overweging en
beslissing wordt gebracht. Wil de Raad nu voor
eenig aangewezen deel, uit zijn midden eene commissie
van voorbereiding benoemen, dan geeft hij daarmede
te kennen, dat de voorbereiding van dit deel van
hetgeen waarover hij te beslissen heeft, beter aan
anderen is toevertrouwd dan aan Burgemeester en
Wethouders. Terecht heeft de heer Komter opgemerkt
det er dan voor een wethouder van financiën geen
plaats is. De commissie zal dan alle voorstellen op
financiëel gebied moeten voorbereiden en Burge
meester en wethouders hebben daarmede dus niets te
maken.
Dit moet worden uitgesprokon en vóór alles dient
voorkomen, dat nu de gevraagde commissie van voor
bereiding wordt binnengeloodst onder een anderen
naam.
Spreker wenscht te weten hoe de voorstanders zich
de commissie denken en welke haar taak zal zijn.
De heer Besuijen meent zich zeer duidelijk omtrent
zijne bedoeling te hebben uitgesproken. In het da-
gelijkscli leven heet de commissie, commissie van
advies, maar om in overeenstemming te komen met
de redactie van de gemeentewet, heeft spreker in zijne
motie commissie van voorbereiding gezet. Sprekers
bedoeling is deze. De voorstellen worden klaarge
maakt door Burgemeester en Wethouders en door den
Raad gezonden naar de commissie. Spreker heeft
gezegd, dat uit de kanaalkwestie de noodzakelijkheid
van een dergelijke commissie gebleken is. Hij is het
met den heer Beucker Andreae eens, dat hij eene
commissie van bijstand bedoelde en niet met den heer
Beekhuis, dat het dezelfde beteekenis heeft. Eene
commissie van bijstand geeft advies aan Burgemeester
en Wethouders, eene commissie van advies aan den
Raad over voorstellen van het Dagelijksch Bestuur.
Om echter geen aanleiding tot verwarring te geven,
zal spreker de uitdrukking „commissie van voorbe
reiding" veranderen in „commissie van advies."