4 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Januari 1908. 6. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders omtrent het verzoek van L. Johs. van der Meuten alhier, om nog een inrit te mogen maken in het trottoir langs zijn perceel aan de Wijbrand de Geeststraat. Dit prae-advies luidt Bij, ten fine van prae-advies naar ons gerenvoyeerd, adres van 13 November 11. vraagt L. J. van der Meulen een inrit te mogen maken in het noordelijk trottoir der Wijbrand de Geeststraat nabij de oostelijke grens van zijn perceel, gelijk op de bijgaande teeke- ning is aangeduid. Bij Uw besluit van den 9 April 1907, waarbij omtrent rechten van de gemeente en J. C. van der Meulen werd getransigeerd, werd reeds aan dezen op zijn verlangen en als voorwaarde voor zijne mede werking het maken van ten hoogste twee inritten ter plaatse in het trottoir toegestaan. Het blijkt nu dat het rationeel ware geweest zijnerzijds toen ter tijde het maken van meer inritten te bedingen de belanghebbende heeft toch wel reeds dadelijk kunnen voorzien of hij op den duur al of niet met twee zou kunnen volstaan en Uwe Vergadering had dat punt dan tegelijkertijd met de behandeling der geheele overeenkomst onder de oogen kunnen zien en afdoen. Afgescheiden hiervan echter, komt het ons, in tegen stelling met den Gemeentelijken Inspecteur voor het Woningtoezicht en den Directeur der Gemeentewerken, die tot inwilliging van het verzoek raden, thans boven dien niet gewenscht voor de gevraagde toestemming te verleenen, omdat het trottoir aldaar door de twee toegestane inritten toch reeds over een klein gedeelte te zeer is of zal worden onderbroken, waarom wij, onder overlegging der stukken, de eer hebben U in overweging to geven te besluiten aan adressant in antwoord te doen weten, dat op zijn verzoek afwijzend wordt beschikt. De beraadslaging wordt geopend. De heer Baart de la Faille zegt dat het hem bij het lezen van het prae-advies van Burgemeester en Wethouders omtrent deze zaak gefrappeerd heeft, dat noch de Directeur der Gemeentewerken, noch de In specteur voor het Woningtoezicht bezwaar makende gevraagde vergunning te verleenen. Spreker is hier door tot de conclusie gekomen dat de argumenten van Burgemeester en Wethouders, die tot afwijzing van het verzoek adviseeren, wel zwaar moeten wegen. Dit is echter uit het prae-advies spreker niet duide lijk geworden. Burgemeester en Wethouders wijzen er op dat het rationeel ware geweest als de heer van der Meulen, tijdens zijne onderhandelingen met de gemeente in het vorig jaar, het recht op meer inritten had bedongen. Spreker wil hiertegen opmerken dat de ervaring den heer van der Meulen kan hebben geleerd, dat het, nu hij een nieuw gebouw heeft gesticht, wenschelijk is een derde inrit te hebben. Waar nu de beide hoofdambtenaren der gemeente geen bezwaar hebben het verzoek in te willigen, komt het spreker gewenscht voor dit toe te staan. De heer van der Meulen heeft de welwillendheid getoond om door de stichting van een flink gebouw, een onoogelijken toestand te verbeteren. Indien er nu geen andere, overwegende bezwaren in het midden worden gebracht, moet spreker zich tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders verklaren. De heer Hartelust zou, na het door den heer Baart de la Faille gesprokene, van het woord kunnen afzien. Hij wil echter de motieven van dat raadslid onder steunen. Spreker is ter plaatse geweest om te zien of inwil liging van het verzoek bezwaar oplevert voor het trottoir. Het wil hem voorkomen dat dit niet het geval is. Hij begrijpt niet wat met den derden inrit wordt bedoeld, want er is niet één. De mogelijkheid zou dus kunnen bestaan dat adressant vergunning vraagt tot het maken van een derden inrit, omdat hij daarbij het meest belang heeft en dat hij afstand doet van een van de beide andere. Al wil hij ze echter alle drie maken, dan nog komt het spreker voor dat het verzoek moet worden toegestaan, omdat het hier geldt een man, die een flinke zaak dirigeert en die alles doet om den bloei der gemeente te be vorderen. De Voorzitter wijst er op, dat er in deze zaak van eene bijzondere welwillendheid van den heer van der Meulen, gelijk do vorige sprekers deden uitkomen, geen sprake behoeft te zijn. In het afgeloopen jaar is met den heer van der Meulen eeno overeenkomst aangegaan. Van de zijde van adressant zijn toen voorwaarden gesteld tegenover de eischen der gemeente, waarbij aan beide zijdon is toegegeven. Dit blijkt ook uit het prae-advies, waarin wordt herinnerd, dat met den heer van der Meulen is getransigeerd." De gemeente heeft o.a. laten vallen den eisch om te bouwen in de rooilijn en haar toebehoorenden grond en water tegen lagen prijs aan adressant afgestaan. De heer van der Meulen heeft bij die overeenkomst zijnerzijds zijne bouwplannen vastgesteld en bedongen, dat hij het recht zou hebben twee uitgangen naar de openbare straat te maken. Het totaal der voor waarden overwegende, heeft do Baad toen eene gun stige beschikking op hot verzoek genomen. Nu is het wel waar dat vooralsnog die uitgangen, althans wat het doorbreken van het trottoir betreft, niet zijn gemaakt, maar adressants' recht daartoe blijft bestaan. Drio coupures in het trottoir, op zoo korten afstand van elkander, zijn zekor in het belang van voetgan gers, en ook van welstand, niet gewenscht. Doch hier over kan men verschillend oordeelen. Maar hoofdzaak blijft, en dit bracht Burgemeester en Wethouders tot hun afwijzend prae-advies, dat, eenmaal eene overeenkomst aangegaan of eene transactie tot stand gekomen zijnde, niet later eene der partijen moet trachten voor zich nieuwe voor- deelen te bedingen die, waren zij vroeger bekend geweest, aanleiding hadden kunnen geven tot het stellen van nieuwe eischen daartegenover door de andere partij iets waartoe thans do gelegenheid ontbreekt. De heer Hartelust wist niets van de minder wel willende houding van den heer van der Meulen. Hij heeft ook niet over de welwillendheid van adressant gesproken. Spreker vraagt of het niet mogelijk is overleg te plegen met adressant in dier voege, dat hij een van de beide andere inritten los laat. Het komt spreker evenwel voor dat do derde inrit niet zoo hinderlijk is. De Voorzitter heeft zooeven willen doen uitkomen dat, waar gezegd werd dat de gemeente veel ver plichting heeft aan den heer van der Meulen, hij de zaak van eene andere zijde beziet en van eene ver plichting niets gevoelt. Heeft de gemeento door do overeenkomst voordeelen behaald, ook den heer van der Meulen zijn belangrijko voordeelen toegestaan. Spreker heeft o.a. gewezen op het los laten van den eisch tot bouwen in de rooilijn. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Januari 1908. 5 De gesloten overeenkomst weegt bij spreker het zwaarst. Er zijn wederzijds eischen gesteld en waar nu de eene partij zegtik zal zien dat ik nog iets meer krijg, zou spreker, al is dat meerdere niet van groot belang, willen antwoorden dat is niet de basis van onze overeenkomst geweestik kan er dus niet in treden. De beraadslaging wordt gesloten. BOver het prae-advies van Burgemeester en Wet houders staken de stemmen, zoodat in eene vol gende vergadering hierover herstemming zal plaats hebben. ■Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, de Jong, Krijgsman, J. Koopmans, Wilhelmij, Zandstra, Komter, Schoondermark en Oosterhoff. Tegen de heeren Lautenbach, van Ketwich Ver schuur, Feitz, Baart de la Faille, Burger, Menalda, Hartelust, Haverschmidt en Beerends. I De openbare vergadering wordt geschorst. Wordt overgegaan tot eene vergadering met ge sloten deuren ter behandeling van 7. het tweede supple toir kohier van den hoofdelijken omslag, dienst 1907. Na heropening wordt het tweede suppletoir ko hier vastgesteld met een totaal van cijfers van aan slag van 148332 en tot een bedrag der aanslagen van 1.444,27. 18. Voortzetting der behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling eener ver ordening betreffende de vorming van een pensioenfonds. (Bijlage no. 39 van 1907.) In de vorige vergadering is de behandeling ge schorst bij artikel 4. De Voorzitter deelt mede dat op artikel 4 een amen dement is ingediend door den heer G. W. Koopmans, strekkende om de 2e alinea te doen vervallen. Het spijt den heer Burger dat de heer G. W. Koop mans niet aanwezig is om het amendement toe te lichten. Deze heeft dit echter bij de algemeene be schouwingen al ten deele gedaan. Spreker geeft te kennen, dat hij de practische be zwaren van den heer Koopmans niet deelt. De inrich ting, die het fonds tengevolge van de aanneming van het amendement op art. 3 gekregen heeft en waardoor vermoedelijk ook in de volgende artikelen wijziging moet worden gebracht, zoodat de gelden in inschrij vingen kunnen worden belegd, maken dat het voor gestelde amendement uit praktisch oogpunt van wei nig belang is. Spreker voelt veel voor een afzonderlijk beheer, omdat de gemeentebegrooting er doorzichtiger door wordt. De heer G. W. Koopmans heeft tegen het afzon derlijk beheer een juridisch bezwaar, omdat volgens de G-emeentewet alle ontvangsten en uitgaven moeten loopen over den gemeente-ontvanger. Hieromtrent wenscht spreker zich zijn oordeel voor te behouden. Door Burgemeester en Wethouders is op dat juri disch bezwaar echter niet geantwoord. Spreker her innert aan de historie van den Prinsentuin. Het zou spreker dan ook niet verwonderen als de heer Koop mans tegen de verordening in beroep gaat en nog minder dat hij gelijk krijgt, omdat het fonds eigen dom der gemeente is. Indien spreker te dezen op zichte van Burgemeester en Wethouders geen inlich tingen krijgt, zal hij voor het amendement stemmen. De Voorzitter vraagt of een der leden het amende ment van den heer G. W. Koopmans, die afwezig is, wil overnemen, opdat het een onderwerp van beraad slaging kan uitmaken. De heer Burger neemt het amendement van den heer G. W. Koopmans over. Het amendement wordt ondersteund en maakt tege lijk met het betrokken artikel een onderwerp van beraadslaging uit. Het amendement wordt aangenomen met 10 tegen 8 stemmen. Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, de Jong, Krijgsman, Lautenbach, Zandstra, van Ketwich Verschuur, Feitz, Burger, Hartelust en Beerends. Tegen de heerenJ. Koopmans, Wilhelmij, Kom ter, Baart de la Faille, Schoondermark, Haverschmidt, Oosterhoff en Menalda. Het aldus gewijzigd artikel 4 wordt met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter deelt mede dat op art. 5 twee amen dementen zijn ingediend, te weten een door den heer G. W. Koopmans luidende het art. te lezen De aan het fonds behoorende gelden worden belegd op do Grootboeken der Nationale Werkelijke schuld. en een door de heeren Beucker Andrese en Burger, luidende De aan het fonds behoorende gelden worden belegd in inschrijvingen op de Grootboeken der Nationale schuld. Kleine bedragen, ter beoordeeling van Bur gemeester en Wethouders, kunnen in de spaarbank worden belegd. De heer Burger doet opmerken dat het amendement van den heer Beucker Andrese en spreker bijna woor delijk gelijk is aan dat van den heer G. W. Koop mans. Het strekt om de gelden, aan het fonds toe- behoorende, uitsluitend te beleggen in inschrijvingen op het Grootboek. Spreker is van oordeel dat het nu ook geen tegenstand meer zal ontmoeten. Indien het een afzonderlijk beheerd fonds was, zou er van verschillende wijze van belegging sprake kunnnen zijn. Spreker kan nu mededeelen dat het tweede lid van het amendement, waarin staat dat kleine bedragen op de spaarbank kunnen worden belegd, door de voor stellers wordt ingetrokken. Tengevolge hiervan wordt het bijna woordelijk gelijk aan het amendement van den G. W. Koopmans. Er bestaan echter twee verschilpunten. In het amendement van den heer Beucker Andrese en spreker staat„worden belegd in inschrijvingen", in dat van den heer G. W. Koopmans„worden belegd op de Grootboeken". Het tweede punt van verschil is dat er in het eerst genoemd amendement sprake is van de Grootboeken der Nationale schuld, in laatstgenoemd van Nationale Werkelijke schuld. Dit laatste nu is onjuistalleen het 21/., °/0 Groot boek heet Nationale Werkelijke schuld, het 3°/0 Nati onale schuld. De uitdrukking Nationale schuld is dus beter.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 3