84 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 April 1908. Burgemeester en Wethouders en de commissie van toezicht op het Lager Onderwijs, welke niet bij den Raad ter tafel is gebracht en die niet het eigendom is van den heer Haverschmidt. Evenmin heeft dat lid het recht om hier mededee- lingen te doen uit eene conferentie die Burgemeester en Wethouders met die commissie hadden, en waarbij hij trouwens niet tegenwoordig was. Hij zal zich moeten bepalen tot het uitspreken van een oordeel over de geplaatste oproeping, en zulks als lid van den Raad en niet als lid der Commissie van toezicht. De heer Haverschmidt bepaalt zich dan tot de mede- deeling dat de schoolcommissie unaniem van meening was dat de heer Hoeneveld den heer de Ruijter moest opvolgen, terwijl de commissie na een onderhoud mot Burgemeester en Wethouders den indruk kreeg dat deze hiermee accoord gingeD. De oproeping was voor de commissie eene groote verrassing en niet minder voor den heer Hoeneveld, die nu voor de moeilijke vraag staat of hij al of niet moet solliciteeren. Een examen is niet bepaald noodig, alleen dan, wanneer Burgemeester en Wethouders niet tot over eenstemming komen en daarvoor bestaat eenige kans. AVanneer er tot een examen wordt besloten en de schoolopziener stelt de gebruikelijke leeftijdsgrens van 40 jaren, dan valt de heer Hoeneveld er met zijn Leeuwarder collega's al dadelijk af. Stelt men die grens niet, dan blijven nog over de wisselvallige kansen van een examen. De heer Hoeneveld heeft dus groot gelijk dat hij gebruik maakt van het recht, hem bij art. 28 (oud) toegekend, in de hoop dat hij, ondanks de oproeping, met zijn verzoek tot overplaatsing bij den districts schoolopziener en den gemeenteraad zal slagen. Do heer Wilhelmij wenscht even terug te komen op hetgeen door den heer Besuijen is gezegd, dat n.l. Burgemeester en Wethouders niet het recht heb ben stukken zoo laat ter kennis van den Raad te brengen. De door spreker bedoelde stukken zijn ingekomen op 1 April en hadden dus ter visie moeten liggen. Het geldt toch geen sollicitatie maar een verzoek om overplaatsing. Art. 28 (oud) al. 7 der wet op het L. O. zegt In gemeenten waar meer dan een school bestaat, kan de onderwijzer aan het hoofd der eene geplaatst, aan het hoofd der andere worden gesteld zonder voordracht, indien de gemeenteraad na overleg met den districtsschoolopziener hiertoe besluit. Nu heeft de oproeping op 31 Maart in de Leeu warder Courant gestaan. Op 1 April zijn de verzoe ken tot overplaatsing ingekomen en 8 April stond de oproeping in do vacature. Dit laatsto was overbodig. De Voorzitter wil nog een enkel woord zeggen om de meening te bestrijden, dat de verzoeken om over plaatsing reeds thans aan den Raad hadden moeten zijn overgelegd. Er is niet het minste onderscheid tusschen de behandeling van deze verzoekschrif ten en van die om benoeming; omtrent beide moet met den districts-schoolopziener overleg worden ge pleegd. De Raad kan noch een hoofd overplaatsennoch een hoofd benoemen, zonder het advies van den districts schoolopziener to hebben gevraagd. AVat zin zou het nu toch hebben gehad, om do adressen om over plaatsing wel, die om benoeming niet in deze verga dering aan den Raad over te leggen De Raad kan met die adressen niets doen, dan alleen ze aan Burgemeester en AArothouders terugzenden om den districts-schoolopziener te raadplegen; precies hetzelfde, als met alle adressen van sollicitanten naar onderwijzersbetrekkingen, die eenvoudig worden be waard tot de tormijn van sollicitatie is verstreken en die dan, overeenkomstig do wettelijke voorschriften, worden verzonden. Men behoeft nu toch waarlijk niet te spreken van „achterhouden van stukken", waar het om zoo'n uiterst gewone zaak gaat, die nooit anders is behandeld. De heer Duparc wijst er op, dat er op twee wijzen in de vacature van een schoolhoofd kan worden voor zienlo. door een benoeming door den gemeenteraad uit een voordracht van Burgemeester en Wethouders volgens het tweede lid van art. 29 der wet op het Lager Onderwijs 2o. door gebruik te maken van de den Raad bij het zevende lid van dit wetsartikol toe gekende bevoegdheid, waarop voor het bestaande geval ook reeds is gewezen. Volgens spreker hadden Burgemeester en Wet houders, nu schoolhoofden in do gemeente adressen aan den Raad hebben ingediend, met verzoek om overplaatsing naar school 2, ingevolge laatstgemelde bepaling, allereerst, n.l. vóór sollicitanten op te roepon, den Raad in de gelegenheid kunnen stellen, om uit te spreken, of hij van deze bevoegdheid wenschte gebruik te maken. Ingeval de Raad zich daarvóór had verklaard, zou al de omslag, verbonden aan de toepassing van het tweede lid van art. 29, hebben kunnen achterwege blijven en veel spoediger dan anders in de vacature hebben kunnen worden voorzien. Vroeger is dan ook meermalen door den gemeenteraad van de genoemde bevoegdheid gebruik gemaakt. Het laatst, drie jaren geleden, toen het hoofd der school 4 naar de nieuwe school 12 en het hoofd der school 8 naar school 4 werd overgeplaatst. Spreker heeft gemeend, thans geen namen te moeten noemen, waar drie schoolhoofden overplaatsing vragen, maar slechts in algemeenen zin willen spreken. De heer Besuijen stelt er prijs op te verklaren dat hij in zijn eersten termijn slechts theoretisch gelijk had. De wet schrijft voor de stukken direct ter tafel te brengen. In dit geval echter heeft die theoretische gelijkhebberij geen zin, want ook spreker acht het beter, dat deze stukken direct naar den districtsschool opziener worden gezonden. Hij vraagt echterhoe komt het dat er nog geen advies van dien ambtenaar is ingekomen. Wat betreft het plaatsen der advertentie in de vacature, spreker is van meening dat daarover Bur gemeester en Wethouders geen verwijt kan treffen, want dat blad verschijnt allicht slechts één maal per maand on Burgemeester en Wethouders hebben geen gelegenheid gehad de advertentie in te trekken. Er blijft voor spreker slechts nog de vraag hoe het komt, dat nog geen bericht van den districtsschoolopziener is ingekomen. Hieromtrent zou spreker gaarne iets vernemen. De heer Schoondermark doet opmerken, dat de heer Duparc zich do zaak niet goed voorstelt of dat hij haar niet begrijpt. De kwestie is deze. De aanvragen om overplaat sing zijn ingekomen nadat de oproeping geplaatst- was. Spreker heeft zijne verwondering te kennen gegeven dat die verzoeken zoo laat zijn gekomen, aangezien het reeds drie maanden bekend is, dat de vacature ontstaat. Van de hoofden is in dien tijd niets vernomen. Burgemeester en Wethouders hebben de oproeping geplaatst en daarop komen tegelijk drie verzoeken om overplaatsing. Burgemeester en AVet- houders hebben aldus geredeneerdLaten wij alle sollicitatiestukken afwachten en alles tegelijk aan don districtsschoolopziener zenden. Dit is oen groot verschil met wat do hoer Duparc zegt. Tovens kan Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 April 1908. 85 het dienen als antwoord op de vraag van den heer Besuijen. Burgemeester en Wethouders hebben gemeend dat dit één zaak was met de sollicitatie. Hadden zij anders gehandeld, dan zou er gevraagd zijn waarom hebt ge geen oproeping geplaatst De heer Duparc zou geneigd zijn, den heer Schoon dermark toe te voegen, dat deze de zaak niet goed begrijpt, althans de zaak minder duidelijk, haar minder juist hoeft voorgesteld. Het moge waar zijn, dat de adressen van de drie schoolhoofden zijn ingekomen nadat de oproeping van sollicitanten was geschied. Uit het door den heer Haverschmidt gesprokene is echter gebleken, dat de Commissie van toezicht op het lager onderwijs reeds geruimen tijd geleden in een schrijven aan Burgemeester en Wethouders do wenschelijkheid had betoogd van toepassing van het zevende lid van art. 29 der onderwijswet voor het onderwerpelijke geval. Het was eigenlijk reeds wat men een publiek geheim zou kunnen noemen, dat er een strooming aanwezig was, om den Raad van de bepaling van dit wetsartikel te doen gebruik maken, een stroomingdie zeker ook aan Burgemeester en AVetliouders niet onbekend was gebleven. De heer Baart de la Faille heeft intusschen de ver gadering verlaten. De heer Besuijen, met verlof der vergadering voor do derde maal het woord erlangende, zegt dat de heer Schoondermark het nu niet beter heeft gemaakt voor den Voorzitter. Spreker toch had gedacht dat de stukken op grond van art. 68 der Gemeentewet waren opgezonden. Het antwoord had dan moeten luiden: „de stukken zijn weg". Nu zijn zij dat niet en daarom handhaaft spreker hetgeen hij in eersten termijn heeft gezegd, Burgemeester en Wethouders hadden de stukken ter tafel kunnen brengen, waarna zij aan den districtsschoolopziener hadden kunnen worden ge bonden. Het spijt den heer Haverschmidt dat de Voorzitter hem niet in de gelegenheid stelt de besprekingen tusschen Burgemeester en AVethouders en de Com missie mee te deelen over de zaak-IIoeneveld zou dan een hooi ander licht schijnen. Ten onrechte maakt men dien het verwijt dat hij eerst na de oproeping overplaatsing aanvroeg; onbe scheiden en voorbarig had men het misschien genoemd als hij het eerder had gedaan, terwijl men nog heele- maal niet wist wat er van eene reorganisatie zou komen. Dat hij het nu doet is een gevolg van de onver wachte oproeping. Solliciteeren en overplaatsing vragen is niet het zelfde; de heer Hoeneveld kiest het laatste, dat hem de meeste kans van slagen biedt. De heer Schoondermark hoort van den heer Haver schmidt dat de heer Hoeneveld reden heeft gehad niet eerder om overplaatsing te verzoeken. Die reden verwondert spreker ten zeerste en wel omdat volgens modedeeling van den heer Haverschmidt de heer Hoeneveld wist dat de schoolcommissie, een adviseerend lichaam, besloten had „er zal eene reorganisatie komen en de heer Hoeneveld wordt overgeplaatst." Over deze reorganisatie is niets bepaald en het is geen uitgemaakte zaak dat Burgemeester en Wet houders met voorstellen dienaangaande zullen komen. Deze twee zaken moeten dus los van elkander worden behandeld. Burgemeester en Wethouders hebben ge meend den gewonen weg te moeten bewandelen. De interpellatie is hiermee gesloten. De Voorzitter deelt mede dat thans nog bij hem ter tafel ligt een voorstel van den heer Krijgsman, luidende De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit vóór 1 Juli 1908 aan den Raad mede te deelen de resultaten van hun onderzoek naar de wensche lijkheid tot het nemen van een proef met het aan stellen van niet-ambulante schoolhoofden en om, in afwachting van het besluit daaromtrent te nemen, in de met 4 Mei 1908 vaceerende betrekking van hoofd van school no. 2 tijdelijk te voorzien. Spreker vraagt of de Raad dit voorstel in over weging wenscht te nemen. Hiertoe wordt besloten. De heer Krijgsman zegt dat binnen 6 maanden door eene definitieve benoeming in eene vacature moet zijn voorzien. Voor 4 November moet dus een hoofd aan school No. 2 zijn benoemd. Geeft nu de Raad aan Burgemeester en Wethouders tot 1 Juli den tijd om met hun rapport gereed te komen, dan is er nog drie maanden tijd voor eene definitieve benoeming. Vóór dien tijd kan de Raad dan beslissen of een proef met een niet ambulant schoolhoofd zal worden genomen. De heer Schoondermark adviseert den Raad niet op het voorstel van den heer Krijgsman in te gaan. Volgens de verordening wordt de le onderwijzer aan gewezen als tijdelijk hoofd, geheel onafhankelijk welk hoofd wordt aangesteld, een ambulant of een niet ambulant. Spreker acht het oogenblik, om met een dergelijk voorstel te komen, ongeschikt. Hij had verwacht dat de heer Krijgsman zijn voorstel niet zou hebben gedaan, te meer, daar hij gehoord heeft dat er reorganisatie in de lucht hangt. De Voorzitter heeft er bezwaar tegen, dat de Raad Burgemeester en Wethouders uitnoodigt om vóór een bepaalden datum klaar te zijn met een bepaald aan gewezen taak. Toen de bekende motio is aangenomen, hebben Burgemeester en Wethouders zich gezet aan de uitvoering der hun opgedragen taak. In den loop %van dit jaar hopen zij de resultaten van het ingestelde onderzoek bekend te maken. Nu gaat het toch niet aan om te zeggen dat dit vóór 1 Juli moet geschieden, nog daargelaten dat, als Burgemeester en Wethouders dien fatalen termijn overschrijden, de Raad geen middelen heeft om het college voor zijne overtreding- te straffen. Spreker zou den heer Krijgsman dan ook willen aanraden dit voorstel niet in stemming te brengen, maar genoegen te nemen met de toezegging, dat de resultaten van het onderzoek den Raad zullen bereiken zoodra deze voor openbaarmaking geschikt zijn. Do heer Krijgsman acht hot niet goed een hoofd te benoemen. Dezo zal toch worden voorgespiegeld dat hij zal zijn een ambulant hoofd. Zoolang nog geen beslissing is genomen omtrent het al of niet nemen van een proef met een niet ambulant hoofd wil spreker geen benoeming doen plaats hebben. Het voorstel van den heer Krijgsman heeft de symphatie van den heer Besuijen, al is hij het met den Voorzitter eens dat de datum er wel kon worden uitgelicht. Spreker is van oordeel dat de gelegenheid nu zeer gunstig is. AVordt nu toch een hoofd benoemd, dan zijn er drie hoofden, een voor elk der scholen nos. 2, 3 en 4. Er zijn echter reorganisatieplannen. Wat die brengen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 5