Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1908.
5. Voorstel van Burgemeester en "Wethouders tot
oninvorderbaarverklaring van aanslagen
a. in de belasting op het inkomen, diensten 1904,
1905, 1906 en 1907.
b. in de belasting op het houden van honden,
diensten 1905, 1906 en 1907.
c. wegens schoolgeld voor het onderwijs aan de
bewaarscholen, diensten 1906 en 1907.
d. wegens schoolgeld voor het openbaar lager
onderwijs, diensten 1906 en 1907.
De punten 4 en 5 zullen in eene volgende verga
dering worden behandeld.
IV. Rapporten.
Door den heer Menalda wordt rapport uitgebracht
namens de commissie, belast geweest met het onder
zoek der rekening en verantwoording van het Stads
ziekenhuis, dienst 1907. De commissie stelt voor,
de rekening en verantwoording goed te keuren in ont
vang en uitgaaf tot een bedrag van 12,162.80.
De Voorzitter stelt voor het rapport en de rekening
in eene volgende vergadering in behandeling te nemen,
onder dankbetuiging aan de commissie voor den door
haar verrichten arbeid.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Door den heer Besuijen wordt rapport uitgebracht
namens de commissie, belast geweest met het onder
zoek van de rekening en verantwoording der Kamer
van Koophandel en Fabrieken, dienst 1907.
De conclusie van dit rapport luidt, om deze rekening
ter verbetering aan de Kamer terug te zenden.
De Voorzitter stelt voor de rekening en het advies
in eene volgende vergadering in behandeling te nemen,
onder dankbetuiging aan de commissie voor den door
haar verrichten arbeid.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Y. Wordt overgegaan tot de behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief geplaatste punten.
1. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake het adres van H. J. Heimig om instelling van perio
dieke verhoogingen der jaarwedden van de opzichters der
stadsreiniging.
Dit prae-advies luidt
H. J. Heimig, opzichter der stadsreiniging, verzoekt
bij adres, gedagteekend 28 April 1908, dat voor hem
en zijn mede-opzichter een periodieke verhooging
hunner jaarwedden in het leven wordt geroepen, die
wordt toegekend in verband met het klimmen der
dienstjaren.
Adressant is 1 Mei 1878 als politiedienaar in dienst
der gemeente getreden en ging den 15 April 1889 als
opzichter naar den reinigingsdienst over. Zijne salariee-
ring onderging in laatstgenoemde betrekking in zooverre
eene verandering dat deze, oorspronkelijk bepaald op
375.l1/2 °/0 van hetgeen de bruto-opbrengst
van de mestspecie en de puin van het aschland
meer dan f 10,000.— bedraagt, in 1894 op een minimum
van 900.is gesteld. Zij kan dus alleen klimmen
indien het bedrag van bedoeld percentage grooter
wordt dan 525.
Ons bepalende tot het verzoek, voor zoover het
adressant zelf betreft, omdat hij alleen voor zich kan
requestreeren, kunnen wij ons aansluiten aan de op
merking van den Directeur der Stadsreiniging, die
door ons over het onderwerpelijke verzoek is gehoord,
en van oordeel is dat de wedde van Heimig in verband
met den omvang zijner werkzaamheden, die sinds zijne
infunctietreding niet veranderd is, voldoende geregeld
is. Wel memoreert adressant zelf dat de loonen van
onderscheidene werklieden enz. in den laatsten tijd zijn
gestegen, doch dit argument kan alleen waarde hebben
als thans ook de overtuiging bestaat dat de bezoldi
ging der opzichters van de stadsreiniging te laag is
en desniettegenstaande niet verhoogd wordt, welke
overtuiging, gelijk boven is gezegd, noch bij ons
Collegenoch bij den Directeur gevestigd is, die
bovendien in zijn schrijven duidelijk aantoont waarom
de door adressant met zijn collega Bottinga getrokken
parallel niet opgaat.
Wij hebben, onder wederaanbieding van het adres,
de eer U in overweging te geven te besluiten aan
adressant in antwoord op zijn verzoek te doen weten
dat daarop afwijzend moet worden beschikt.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra geeft te kennen dat hij en zijne
partijgenooten zullen stemmen vóór het prae-advies
van Burgemeester en Wethouders. Zij gaan echter
noch met de beschouwing van Burgemeester en Wet
houders, noch met de argumentatie van den Directeur
der Gemeentereiniging mee.
Zij willen niet geacht worden door hun vóór stem
men te hebben uitgedrukt dat zij de belooning hoog
genoeg vinden en behouden zich voor daarop ter
gelegener tijd terug te komen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
2. Prae-advies omtrent het adres van de wed. L. F.
AntonidesRas alhier, om huur van een bleekveld in
het Bagijneklooster.
Dit prae-advies luidt:
Bij Uw besluit van 14 Februari 1905, no. 80/15,
werd aan nu wijlen L. F. Antonides tot wederop-
zeggens toe, uiterlijk tot 12 Mei 1908, in huur afge
staan het bleekveld, kadastraal bekend in sectie C
no. 631, gelegen in het Bagijneklooster, tegen een
jaarlijkschen huurprijs van f 2.
Zijne weduwe vraagt nu bij nevensgaand, om prae-
advies in onze handen gesteld adres, verlenging van
de huur voor den tijd van drie jaren, onder de be
staande conditiën en voorwaarden.
Tegen de inwilliging van het verzoek bestaat noch
bij ons, noch bij den Directeur der Gemeentewerken
wiens advies wij ter zake inwonnen en hierbij aan U
overleggen bezwaar, zoodat wij de eer hebben U
voor te stellen te besluiten
aan de wed. L. F. AntonidesRas alhier, voor den
tijd van drie achtereenvolgende jaren, gerekend te
zijn ingegaan den 12 Mei 1908, in huur af te staan
het bleekveld gelegen in het Bagijneklooster, kad.
bekend in sectie C no. 631, als erf, groot 33 cA.,
tegen een jaarlijkschen huurprijs van f 2.en onder
nader door Burgemeester en Wethouders vast te
stellen voorwaarden.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Juni 1908. 115
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
3. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
wijziging van enkele verordeningen betreffende het
Huoger- en Middelbaar Onderwijs.
De Voorzitter deelt mede dat is ingekomen een
amendement van de heeren Duparc, Baart de la Faille
en Menalda, dat bij het betrokken voorstel in behan
deling kan komen.
Spreker opent de beraadslagingen.
Aan de orde is het voorstel A la, om in de ver
ordening voor het Gymnasium na art. 7 in te lasschen
een nieuw art. 7bis-
De heer Baart de la Faille zegt dat het Burge
meester en Wethouders bekend is dat bij curatoren
van het gymnasium reeds langen tijd het voornemen
bestond om voorstellen te doen omtrent de wijze
waarop eene vex-ordening diende te voorzien in excep-
tioneele toestanden.
Spreker wil nu niet redeneeren over kleine bijzon
derheden, ook niet over het voorstel tot voorziening
en regeling van het salaris bij langdurige ziekte van
den rector of een der leerai'en, maar over de wijze
waarop voorziening noodig is bij ontstentenis van
den rector of een der leeraren.
Tot nu toe is het de gewoonte geweest dat bij ont
stentenis van den rector of een leeraar, curatoren
deze zaak ter hand namen, ten einde ze op de beste
wijze te regelen. Gold het een leervak waarbij ver
vanging kon plaats hebben door andere leeraren aan
het gymnasium, zoo geschiedde dit. Kon dit niet
1 dan werd een tijdelijke leerkracht gezocht. Deze
3 regeling was aan te bevelen, omdat het onderwijs
1 dan niet behoefde stil te staan.
Werd er buiten het pei'soneel iemand gezocht,
I hetzij in de omgeving, hetzij aan eene universiteit,
dan werd zoo spoedig mogelijk aan Burgemeester en
I Wethouders, den Inspecteur gehoord, een voorstel tot
I tijdelijke aanstelling gedaan.
Deze regeling, die aan de meeste gymnasia bestaat,
I had de instemming van den Inspecteur. Het ondex--
I wijs was er mee gebaat.
De regeling, die Burgemeester en Wethouders nu
I willen geven, is volgens hun voorstel gebaseerd op
I art. 17 der Hooger Onderwijswet. Eveneens wordt
I in lila en Y art. 29 der wet op het Middelbaar
I Onderwijs aangehaald. Het komt spreker voor dat
I deze artikelen geen betrekking hebben op de excep-
I tioneele toestanden.
I" Bij de wet is hierin niet voorzien, vandaar dat
Burgemeester en Wethouders dit nu in eene veror
dening willen vastleggen,
j Bij de gymnasia bedoelt de Hooger Onderwijswet
I alleen de regeling voor de vaste leeraren of, indien
I de te benoemen personen nog geen les hebben ge-
I geven, de regeling eener tijdelijke benoeming. In
I exceptioneele gevallen meent sprekeris genoemd
I artikel 17 niet van toepassing. Leeraren ad interim
I worden niet door den Raad benoemd en ook niet
I ontslagen als de waarneming hunner functie afloopt
I daarna hervat de leeraar, die werd vervangen, zijne
I werkzaamheden.
Bij leeraren ad interim is ook van pensioen geen
I sprake. Het ware dan ook gewenscht de regeling
I der benoeming voor leerai'en ad interim bij ziekte
I of ontstentenis aan Burgemeester en Wethouders op
I te dragen n.l. bij het gymnasium op voorstel van
I Curatoren bij het Middelbaar Onderwijs op voorstel
der Commissie van Toezicht op het Middelbaar On
derwijs den Inspecteur gehoord. Dan zou aan het
onderwijs zoo min mogelijk schade worden berokkend.
Bovendien zou er analogie bestaan met de regeling
bij het Lager Onderwijs, waarvoor in art. 32 der wet
L. O. dezelfde regeling is vastgelegd.
Nu de voorstellen van Burgemeester en Wethouders
daar liggen, zal spreker geene wijziging voorstellen.
Hij heeft echter gemeend namens curatoren dit een
en ander in het midden te moeten brengen en is
van oordeel dat het beter geweest ware, dat de oude
gewoonte behouden ware gebleven.
De heer Schoondermark zal het belang niet ont
kennen van hetgeen door den heer Baart de la Faille
in het licht is gesteld. Burgemeester en Wethouders
meenden echter de door hen voorgestelde regeling te
moeten maken, omdat de door curatoren voorgestelde
onwettig was. Deze stelden voor de benoeming bij
eene plaatsvervanging van korten duur te doen ge
schieden door curatoren en Burgemeester en Wet
houders. Dit mag volgens de wet niet. De benoeming
van vaste en tijdelijke leerax-en bij Hooger- en Middel
baar Onderwijs geschiedt door den Raad. Spreker
heeft voor zich een schrijven van den Minister Bor-
gesius, waarin deze mededeelt, dat de Inspecteur
gehoord moet worden. Burgemeester en Wethouders
durfden deze verantwoordelijkheid niet op zich nemen,
te meer daar de Raad reeds zoo dikwijls voor het
feit is gesteld een leeraar te benoemen, die reeds
voor de klas stond. Burgemeester en Wethouders
hebben den weg gevolgd, dien de wet voorschrijft.
De heer Baart de la Faille ontkent dat de wet in
deze materie voorziet. Art. 17 der Hooger Onderwijs
wet spreekt van de benoeming van vaste leeraren
en de ratio van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders is om te voox-zien in eene leemte in die
wet wegens ontstentenis van leex'aren. Uit den brief
van Minister Box'gesius, door zijn opvolgers geavou-
eex-d, blijkt dat is gevraagd: hoe moeten wij handelen
met de benoeming van tijdelijke leeraren De heer
Borgesius heeft daarop zijne zienswijze medegedeeld
en spreker respecteert deze. Maar aan het slot van dat
schrijven kent hij de heer Borgesius aan Bur
gemeester en Wethouders de bevoegdheid toe, om in
een dergelijk geval door hun ministerie voorzieningen
te treffen. Spreker heeft slechts gezegd dat er een aan
tal gymnasia zijn waar deze zaak geregeld is op de
wijze, zooals door curatoren is voorgesteld en dat de
Inspecteur zijne adhaesie aan die regeling heeft betuigd.
De heer Schoondermark herhaalt dat hetgeen door
cui'atoren wordt voorgesteld, onwettig is. De aanhef
van den brief van Minister Borgesius zegt dat duide
lijk. Hij zegt dat er wel een weg is te vinden, maar
voegt daarbij gehoord den Inspecteur. In het voorstel
van curatoren is van den Inspecteur geen spx-ake.
De heer Baart de la Faille repliceert dat het wel
de bedoeling is vaxx curatox-en den inspecteur te hooren.
Staat de uitdrukking„gehoord den inspecteur" niet
in het voorstel van curatoren, dan is die er per abuis
uitgevallen. Spreker stelt voor uit het ontwerp-art.
7bis> derde lid te laten vervallen „op de wijze zooals
geregeld is in art 17 der Hooger Onderwijswet."
Deze uitdrukking is onjuist. Dit art. 17 toch eischt
eene lijst van benoembaren, waaraan dus eene oproe
ping van sollicitanten moet voorafgaan.
De heer Schoondermark repliceert dat het de be
doeling is van de wet, dat zoowel de vaste als de
tijdelijke leeraren door den Raad worden benoemd.
Bij het lager onderwijs geschiedt dit door den arron-
dissements-schoolopziener en Burgemeester en Wet
houders. Art. 17, al. 1 der wet op het Hooger
Onderwijs luidt