192 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 18 October 1908.
de raadsvergadering van 31 October 1906 aangenomen
motie, waarbij aan hen een onderzoek werd opgedragen
omtrent de wenschelijkheid van de reorganisatie of op
heffing der School van Middelbaar Onderwijs voor
Meisjes (Bijlage no. 20).
De Voorzitter deelt mede dat hierbij in behandeling
komt het schrijven van de heeren Beucker Andreae
en Baart de la Faille.
Spreker stelt dit schrijven het eerst aan de orde.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Bosuijen is van meening dat tegenover ver
zoeken van medeleden steeds een welwillende houding
past. Hier wordt echter iets gevraagd wat niet toe
gestaan kan worden, zonder gevaar te loopen andere,
nu aanwezige raadsleden te schaden. Als nu uitstel
van behandeling werd toegestaan, zou het zeer wel
mogelijk zijn dat voor de volgende raadszitting twee
andere raadsleden wettige reden van verhindering
hadden, wellicht heeren die niet minder gaarne de
behandeling van het voorstel zouden hebben bijge
woond. Er worden immers bijna nooit zittingen ge
houden, waarbij allo raadsleden tegenwoordig zijn.
Wat nu deze verhindert, verhindert morgen gene.
Spreker meent dan ook dat geen uitstel moet wor
den verleend. Iets anders zou het zijn als de afwezige
leden waren voorstellers of algemeene rapporteurs.
Bovendien is het nu nog vroeg, pas drio uur en is
er mooi tijd om deze kwestie goed te behandelen,
terwijl een volgenden keer de agenda weer meer punten
kan bevatten, zoodat de tijd dan beperkt is en de
animo minder. Spreker zal tegen het uitstellen der
behandeling stemmen.
De heer Du pare zegt, dat, indien de heeren Beucker
Andreae en Baart de la Faille niet een verzoek, om
de behandeling der zaak uit te stellen, hadden ge
daan, door hem daartoe een motie zou zijn ingediend,
die, naar hij reden heeft aan te nemen, den steun
van verscheidene raadsleden zou hebben ondervonden.
Spreker herinnert er aan, dat de onderwerpelijke
zaak zeer langen tijd bij Burgemeester en Wethouders
in behandeling is geweest, bijna anderhalf jaar, de
Commissie van toezicht op het middelbaar onderwijs
toch zond haar advies reeds 26 April 1907 bij ge
noemd College in. Nu wil sproker het College niet
in de verste verte er eenige grief, eenig verwijt van
maken, dat het pas veertien dagen geleden het onder-
werpelijk voorstel den Baad deed toekomen. Doch
hij wenscht nu ook den raadsleden den noodigen tijd
te hebben gegund, om het voorstel, dat een voor
Leeuwarden zoo belangrijke zaak betreft, met de
noodige aandacht te overwegen. Wat hem zelf aan
gaat, schroomt hij niet te verklaren, dat hij zich nog
niet genoeg heeft kunnen voorbereiden, om een keus
te doen tusschon hot voorstel van Burgemeester en
Wethouders, dat in meer dan één opzicht afwijkt van
het advies van de Commissie van toezicht en ook van
dat van den Inspecteur van het middelbaar onderwijs
en het advies der commissie. Al ware het echter
anders, dan zou hij nog, uit égard voor de afwezige
raadsleden, vóór uitstel stemmen. Haast is geenszins
bij de zaak, daar elke wijziging toch eerst met het
begin van den eerstvolgenden cursus, September 1909,
in werking zal kunnen treden.
De Voorzitter doet opmerken dat thans uitsluitend
in behandeling is het verzoek, om de behandeling van
het voorstel van Burgemeester en Wothouders aan
te houden.
De heer B8SUÏjen wenscht den Raad te wijzen op
de consequentie, die er aan vast zit, als wordt inge
gaan op het verzoek der beide afwezige raadsleden.
Als er een ander vraagstuk wordt behandeld, waar
sproker belang in stelt en hij kon door de eene of
andere omstandigheid, ziekte b.v. niet ter vergadering
zijn, heeft hij het recht op een gelijke behandeling.
Zoo zal dan ieder verzoek om uitstel van behandeling
moeten worden ingewilligd als een lid wettige redenen
van afwezigheid heeft het is spreker niet bekend
dat de heeren Beucker Andreae en Baart de la Faille
die wettige redenen hebben, hij neemt dit evenwel aan
en zal dan telkens het punt in kwestie als het voor
uitstel vatbaar is, van de agenda moeten worden
afgevoerd.
De heer Buparc meent reeds te hebben doen uit
komen, dat afgescheiden van wat hij zei ten aanzien
van de twee raadsleden, die, wegens bijzondere om
standigheden, heden niot aanwezig kunnen zijn, uitstel
van behandeling in geen enkel opzicht nadeel aan
de zaak zou kunnen doen.
Hij drukt nogmaals op het waarlijk niet onbelang
rijke verschil van meening tusschen Burgemeester en
Wethouders en de Commissie van toezicht en den
Inspecteur, wat betreft niet alleen de hoofdzaak,
splitsing van de vierde klasse der school in afdeelingen
A en B, maar ook de verhooging der schoolgelden,
die Burgemeester en Wethouders nog tot een be
langrijk hooger bedrag willen hebben gesteld dan de
Commissie voordraagt. De eventueele gevolgen hier
van voor de school vorderen inderdaad nauwgezette
overweging en ook daarvoor is nog nader onderzoek
noodig.
De heer Besuijen richtte op de bekende, hem eigene,
wijze eenige woorden tot spreker, waarop hij het maar
het best acht, niet te repliceeren. Alleen wil hij
aan dat raadslid de verzekering geven, dat, indien
later door hem of door zijn partijgenooten eenig voor
stel wordt gedaan, om de behandeling eener niet-
spoedeischende zaak uit te stellen, omdat zij daarover
meer licht willen ontvangen, spreker steeds aan hun
zijde zal staan.
De heer Schoondermark vreest dat er een misver
stand zal gaan heerschen. De heer Duparc heeft niets
ingebracht tegen de redeneering van den heer Besuijen
en heeft gesproken over eene motie, die hij zou willen
indienen. De Baad is nu bezig met de behandeling
van het verzoek van de heeren Beucker Andreae en
Baart de la Faille. Dit zal toch eerst in stemming
dienen te worden gebracht. Laat de heer Duparc
met spreker tegen inwilliging van dat verzoek stem
men. Als daarna de motie-Duparc wordt ingediend
bestaat de mogelijkheid dat spreker zich daarvoor zal
verklaren.
De heer Duparc dient thans een motie in om de
behandeling dezer zaak uit te stellen tot na de afdoe
ning der gemeente-begrooting voor 1909.
De Voorzitter wenscht, in verband met het gespro
kene, der vergadering mede te doelen dat, blijkens de
voor hem liggende presentielijst, van November 1905
tot heden geen enkele maal allo 28 leden aanwezig
zijn geweest, zoodat de mogelijkheid bestaat dat in
iedere vergadering een verzoek van een afwezig lid
inkomt, om zeker punt niet te behandelen. Met den
heer Besuijen is spreker eens, dat den Baad dus in
deze groote voorzichtigheid past. Niet het belang
van het afwezige lid, maar dat van de aanwezige leden
moet den doorslag geven; bijvoorbeeld het belang der
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 October 1908. 193
aanwezigen om een afwezigen rapporteur of voorsteller
te hooren.
Geheel anders wordt natuurlijk do zaak, wanneer
een lid, gelijk de heer Duparc doet, verklaart geen
voldoenden tijd van studie te hebben gehad als regel
zou spreker zoodanig lid ter wille wenschen te zijn.
Maar de Raad dient dan eerst afwijzend te beschikken
op het ter tafel liggend verzoek daarna kan de heer
Duparc zijne motie tot aanhouding indienen.
De heer Duparc zou gaarne aan het verzoek van
den Voorzitter willen voldoen, indien hij zich niet
gebonden achtte door wat straks door hem ten aanzien
van de twee afwezige raadsleden is in het midden
gebracht. Zijn motie kan daarna terstond in behan
deling worden gebracht, indien het verzoek van die
leden wordt afgewezen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het verzoek van de heeren Beucker Andreae en
Baart de la Faille wordt afgewezen met 13 tegen 7
stemmen.
Vóór inwilliging stemmen de heeren J. Koopmans,
van Ketwich Verschuur, van Messel, Burger, Duparc,
Menalda en Haverschmidt.
Tegen de heerenKrijgsman, G. W. Koopmans,
Zandstra, de Jong, Besuijen, Beekhuis, Komter, Wil-
helmij, Oosterhoff, Hartelust, Lautenbach, Feitz en
Schoondermark.
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Duparc
eene motie is ingediend, luidende
„Ondergeteekende hoeft de eer voor te stellen de
behandeling van punt 6 der agenda uit te stellen tot
na afloop van de behandeling der gemeentebegrooting,
dienst 1909."
Spreker opent over deze motie de beraadslaging.
De heer Besuijen zegt dat de Baad nu op een ander
terrein komt. Hij wordt nu gesteld voor de vraag of
de leden al of geen gelegenheid hebben gehad de
zaak te bestudeeren.
Spreker meent dat dit wel het geval is geweest.
De leden hebben alle stukken gedrukt thuis gekregen
en waar dit al een 14 dagen geleden is had spreker
verwacht, dat de behandeling in de vorige vergadering
zou hebben plaats gehad. Hij is dan ook van oordeel
dat degene, die nu nog geen studie van het punt in
kwestie heeft gemaakt, in gebreke is.
Hot onderwerp, dat al diverse malen besproken is,
is dus niet nieuw, zoodat gerust mag worden aange
nomen dat de leden ten opzichte van de zaak zelve
eene gevestigde opinie hebben.
Spreker moet daarom tegen uitstel van behandeling-
opkomen. Dit zal worden eene benadeeling van de
belangen van de klasse der arbeiders. Door Burge
meester en Wethouders immers zijn nog aangekondigd
het werklieden-reglement en er wordt verwacht eene
regeling tot uitkeering van steun bij werkeloosheid.
Wanneer nu dit punt nog in discussie moet komen,
worden de beide laatstgenoemde weer op den achter
grond geschoven, zoodat het wel Januari kan worden
vóór zij worden behandeld. Spreker zal tegen uitstel
van behandeling stemmen.
De heer Duparc begrijpt dat de lieer Besuijen en
diens partijgenooten een gevestigde opinie van de zaak
hebben. Zij hadden die al vóór twee jaren, toen zij
de school maar dadelijk wilden opheffen. Met de leden
echter, die deze meening niet zijn toegedaan, is het
geheel anders. De heer Besuijen moge nu wel ver
klaren, dat de leden, die dit punt nog niet genoeg
hebben bestudeerd, in gebreke zijn, spreker laat dit
gezegde voor rekening van dat raadslid en zal er
maar niet op antwoorden.
„Tot welke groep ik behoor", zegt de heer Lauten
bach, „zal voor den heer Duparc wel geen raadsel
zijn". Spreker is echter van oordeel, dat de over
tuiging ook aan den anderen kant zit. Omtrent de
motie-Besuijen toch zeggen Burgemeester en Wet
houders
„In dien vorm bestond er voor niemand der leden
„bezwaar haar te aanvaarden, allerminst voor hen die
„zich bij het debat reeds als overtuigde voorstanders
„der school hadden doen kennen". Spreker is dus
van oordeel dat men van weerskanten overtuigd en
dus uitstel niet noodzakelijk is.
De heer Duparc zegt, zich twee jaren geleden
vóór de motie te hebben verklaard, omdat hij, beslist
voorstander der school, een onderzoek niet vreesde.
Bij hem en ook bij andere voorstanders is het echter
niet alleen de vraagzal de school blijven bestaan,
maar ook of dit op den tegenwoordigen voet zal
behooren te geschieden. En juist dit laatste punt
eischt bij hem en andere leden nadere bestudeering
der zaak, waarvoor thans de noodige tijd heeft ont
broken.
De heer van Ketwich Verschuur is een voorstander
van de motie-Duparc en wel naar aanleiding van iets,
dat hij pas gisteren heeft vernomen. Met dezen en
gene heeft spreker deze zaak besproken en het is
waarschijnlijk dat er bij enkele leden van de Commissie
van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs zich lang
zamerhand eene andere opinie gaat vormen opzichtens
deze zaak dan voor F/2 jaar bestond, toen het advies
is uitgebracht. Er zouden leden zijn die sedert meer
overhellen naar de richting, die Burgemeester en Wet
houders thans voorstaan, n.l. geen splitsing in het
3e of 4o leerjaar en dat wel o. a. naar aanleiding
van een proef, die sedert zeer korten tijd in den Haag
wordt genomen met de splitsing van het 3e of 4e
leerjaar van een dergelijke school als de onze en het
nemen van welke proef men nu wil afwachten. Van
deze zaak nu wenscht spreker kennis te nemen en
zeker vele leden met hem, alvorens zij hun oordeel
vestigentot nu toe is spreker daartoe niet in de
gelegenheid geweest en daarom zal Iiij vóór de motie
van den heer Duparc stemmen.
De heer G. W. Koopmans zegt dat hij, als de heer
Duparc zijne motie had ingediend na afhandeling van
onderdeel I van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders, hij daar vóór zou hebben kunnen stemmen.
Ten opzichte van het al of niet behouden der school
in haar tegenwoordigen vorm heeft ieder lid zeker
wel eene gevestigde opinie. Nu echter zal spreker
tegen stemmen.
De heer Lautenbach begrijpt er nu niets meer van.
De heer van Ketwich Verschuur deelt mede, dat de
Commissie van Toezicht eene andere opinie heeft
gekregen en nader tot die van Burgemeester en Wet
houders is gekomen, zooals een lid dier Commissie
hem te kennen gaf. Ais ernstige mannen, zooais de
leden der genoemde Commissie toch zeker zijn, had
men van hen kunnen verwachten, dat zij er den Raad