228 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 2 November 1908. nabijheid der Landbuurt juist daarom is opgelegd, opdat te zijner tijd die buurt daarop zou kunnen aansluiten. Burgemeester en Wethouders hebben hun aandacht op die zaak gevestigd. Spreker behoeft daarover dus niets meer te zeggen, doch wenscht met een enkel woord op te komen tegen de tirade van den heer Krijgsman dat, dewijl in de Landbuurt arbeiders wonen, het gemeentebestuur zich van den toestand dier buurt niets aantrekt. Het kan spreker absoluut niets schelen en in zooverre staat hij dan misschien ook op een ander standpunt dan de heer Baart de la Faille, wie bewoners zijn der huizen, gelegen aan de straten, die de heer Krijgsman niet voldoende verzorgd vindt. Zoo die bewoners arbeiders mochten zijn, gevoelt hij voor hen niets minder, maar ook niets meer dan zoo zij dat niet mochten zijn. De stedelijke overheid heeft zich met fle maatschappelijke positie der bewoners niet in te laten bij haar zorg voor de openbare gezond heid, noch bij haar zorg voor de belangen van orde en verkeer. Zij verzorgt daarmee algemeene belangen, belangen der gemeenschap en een ieder, wie hij ook zij, is gelijkelijk bij de behartiging dier belangen betrokken en heeft gelijkelijk daarop aanspraak. Niet minder staat spreker tegenover den heer Krijgsman, waar deze eischt dat, wanneer juist ten gevolge van die overheidszorg in een arbeidersbuurt de huurwaarde der woningen zou stijgen, de gemeente onmiddellijk harerzijds woningen zou moeten bouwen om don huiseigenaren te beletten de huren der hunne te verhoogen. Hier wordt van de overheid gevraagd, wat niet haar taak is. Stand en goede ligging eener woning spiegelt zich af, en dit is volkomen normaal, in den te bedingen huurprijs. Die huurprijs opzettelijk te gaan drukken door een overheidsdaad, is abnormaal en met dit doel is de gemeentelijke woningbouw dan ook allerminst in de woningwet mogelijk gemaakt. Slechts woningnood staat daarbij op den voorgrond en daarnaast een aandrang om niet te schroomvallig te zijn in het onbewoonbaar verklaren van slechte woningen. Maar ook dit is weder een algemeen belang en als zoodanig aan de zorg der overheid terecht toevertrouwd. De heer Krijgsman is het met den voorzitter eens dat de belangen der gemeenschap den doorslag moeten geven. De arbeiders in de tegenwoordige maatschappij, zijn door de tegenwoordige productieverhoudingen in een bijzonder ongunstige positie. De inkomsten van die arbeiders zijn slechts een klein deel van de waarde die zij scheppende grootste hoeveelheden komen terecht in de zakken der bezittende klasse. Het kleinste gedeelte der gemeenschap, profiteert van het grootste, dit zijn de arbeiders. Het is dus een stuk gemeenschapsbelang, te zorgen voor de belangen van dat grootste gedeelte. De gemeenschapsbelangen van den voorzitter zijn die van het kleinste deel, de bezittende klasse, de gemeenschapsbelangen, die spreker en zijne partijgenooten voorstaan, zijn die van het ovefgroote deel, de arbeiders. Het is in het algemeen belang de arbeiderswijken te verbeteren en te zorgen dat door woningbouw de aanslag op het loon van de arbeiders door het huizen-kapitalisme niet sterker wordt. Spreker wil thans nog de aandacht vestigen op de kwestie van de hekken in de Houtstraat en waar omtrent Burgemeester en Wethouders in de Memorie van Antwoord hebben geantwoord, dat art. 180 der gemeentewet pas zou kunnen helpen als eene veroor deeling is gevolgd. In de bouwverordening staat dat het verboden is tusschen twee openbare straten versperringen te plaatsen, die het verkeer geheel of gedeeltelijk belemmeren. Als deze bepaling streng wordt toegepast, kunnen Burgemeester en Wethouders eene bekeuring uitlokken en als daarop eene veroor deeling is gevolgd, is er reden de versperring op kosten van den eigenaar op te ruimen. De Voorzitter wenscht even mede te deelen dat in de Memorie van Antwoord de passage over toepassing van art. 180 der gemeentewet aldus moet worden opgevat, dat bij voorkeur dit artikel niet moet worden toegepast dan nadat eene veroordeeling door den rechter is uitgesproken; noodzakelijk is het natuurlijk niet, maar het is voorzichtig. Aan den heer Krijgsman kan spreker mededeelen, dat er is geverbaliseerd, doch dat geen veroordeeling is gevolgd. De heer Duparc meent ook na het door den voor zitter gesprokene te moeten opkomen tegen de in de Memorie van Antwoord door Burgemeester en Wet houders uitgesproken meening, dat, om een einde te maken aan het nog steeds aanwezig zijn van hekken op particuliere straten, art. 180 der gemeentewet of, volgens de commissie van rapporteurs, het daaraan analoge art. 46 der Woningwet, pas zou kunnen helpen, indien door den rechter eene veroordeeling is uitgesproken. Het tegendeel is waar. Spreker be roept zich daartoe op de schriftelijke gedachtenwis- seling tusschen de Tweede Kamer en de regeering over art. 180. Op de in het voorloopig verslag der Tweede Kamer over art. 180 gemaakte opmerkingen, dat bij dit artikel te uitgebreide macht aan Burge meester en Wethouders werd gegeven, zoo het artikel in dien zin ware op te vatten, dat Bur gemeester en Wethouders tot het doen wegnemen, beletten of verrichten konden overgaan zonder voorafgaand rechterlijk vonnis of besluit van den gemeenteraad, antwoordde toch de Eegeering, dat het artikel strekt om, ter handhaving der plaatselijke verordening door politie-maatregelen, oogenblikkelyk spreker drukt op dit laatste woord, te kunnen optreden, ingeval onwil of nalatigheid der ingezetenen soms de gemeente nadeel toebrengt of kan toebren gen, en dat dit doel zou worden verijdeld, zoo Bur gemeester en Wethouders, alvorens te kunnen han delen, een rechterlijk vonnis moesten afwachten. De Memorie van Toelichting op art. 46 der Woningwet sluit zich geheel hierbij aan. Uit den aard der zaak, zegt spreker, wijkt hier het politie-recht van het strafrecht af. Het geldt hier trouwens een zaak niet van burgerrechtelijk, maar van publiekrechtelijk, karakter. Dat art. 180, een voorschrift behelzende ten opzichte van het administratief gezag, niets gemeen heeft met de strafvervolging, werd voorts uitdrukke lijk beslist bij arresten van den Hoogen Raad van 9 October 1866 en 12 Februari 1867. De heer Beekhuis vraagt of wij niet bezig zijn te vechten tegen windmolens. Van de zijde van Bur gemeester en Wethouders is reeds verklaard dat zij op hun oordeel terug gekomen zijn, en dat een voorafgaand veroordeelend vonnis niet noodig is, maar spreker geeft toch ernstig in overweging om, alvorens art. 180 der Gemeentewet toe te passen, eerst eene veroordeeling af te wachten. Als art. 180 wordt toegepast, dan liggen er veel voetangels en klemmen. Daar het nu zou kunnen zijn dat de be paling niet van die kracht is dat veroordeeling zou kunnen volgen, acht hij het beter art. 180 niet toe te passen voordat eene veroordeeling is verkregen. De Voorzitter dankt den heer Beekhuis voor diens nadere preciseering. Hij is het geheel met dat lid eens en vertrouwt dat thans de bedoeling van Bur gemeester en Wethouders zal zijn begrepen. De Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 2 November 1908. 229 beoordeeling over al of niet toepassing van art. 180 der gemeentewet gaat overigens vrijwel buiten ;s Raads bevoegdheid, daar immers Burgemeester en Wethouders zelfstandig zullen moeten beslissen of zij dat artikel willen toepassen en daarvoor geen opdracht van den Raad zullen kunnen ontvangen. De heer Duparc zegt dat hij het bedoelde punt mede heeft besproken om de onwilligen te waarschuwen, dat Burgemeester en Wethouders gebruik zullen kunnen maken van de bevoegdheid hun door de wet verleend, zonder voorafgaande veroordeeling door den rechter. Toen de heer G. W. Koopmans de begrooting thuis kreeg en zag dat voor vervloeiing was uitgetrokken 23000.heeft spreker zich moeite gegeven een lijstje van de straten te maken teneinde regelmatig controle te kunnen uitoefenen. Ze stonden zoo vreemd doorelkaar. Toen spreker klaar was, kwam hij tot de conclusie dat hij vergeefsche moeite had gedaan, omdat hij geen opgaaf had wat er aan ieder ten koste zou worden gelegd. In do sectie heeft spreker in overweging gegeven een staatje te maken waarop voor kwam de naam der straat, het jaartal, de begrootingssom, wat er voor was uitgegeven, het aantal M2. en of met keien of klinkers zou worden bevloerd. Spreker meent controle te moeten kunnen uitoefe nen op de uitgaven en daarom heeft hij daarnaar gevraagd. Burgemeester en Wethouders zeggen niet te weten wat nut de verstrekking van een dergelijk staatje zou hebben. Spreker wil een overzicht hebben van de uitgaven van elk jaar voor iedere straat. Zooals het nu gaat is er voor de raadsleden geen overzicht te krijgen. De heer Krijgsman heeft gevraagd waarom ver lichting van particuliere straten niet kan worden voorgeschreven. Hij heeft nog geen antwoord ont vangen. De Voorzitter antwoordt: omdat het niet in de bouwverordening staat. De heer Krijgsman repliceert'dat het dus een gebrek is in de bouwverordening. De Voorzitter dupliceert dat het geen gebrek is, maar dat moedwillig uit de verordening de verlichting- is weggelaten. De heer Krijgsman geeft te kennen dat het dus wel verplicht kan worden gesteld de straten met petroleum te verlichten. De heer Lautenbach doet opmerken, dat de Dok kumer trekweg, ook een particuliere straat, met gas verlicht is. Hoe dit nu te rijmen met het feit dat de Landbuurt niet van gas is voorzien. Spreker weet wel dat het op de eerste plaats levensgevaarlijk is en op laatstgenoemde niet zoo erg, maar de Land buurt is soms onbegaanbaar. De beraadslaging wordt gesloten. De motie-Krijgsman wordt verworpen met 12 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen de heerende Jong, Zandstra, Besuijen, Krijgsman, G. W. Koopmans, Lautenbach, Komter, Baart de la Faille en Wilhelmij. Tegen de heerenSchoondermark, Oosterhoff, J. Koopmans, Beekhuis, Feitz, Duparc, Hartelust, Burger, Haverschmidt, Menalda, Beucker Andreae en van Messel. Volgnos. 125126 worden ongewijzigd goedgekeurd. Volgno. 127. Onderhoud van vaarten, waterleidingen, bruggen, pijpen, steenen- en houten wallen, watergordingen, stallen en ponten, f 9562. De beraadslaging wordt geopend. Als de heer van Messel zich niet vergist, is in de verordening op het sluiten der bruggen de Verlaats- brug niet opgenomen. In het stadsgedeelte bij die brug wonen veel menschen, aan wie dat veel last veroorzaakt met het oog op het vertrek der treinen. Spreker verzoekt Burgemeester en Wethouders hunne aandacht aan deze zaak te wijden. De heer Krijgsman wenscht de aandacht te vestigen op het gelijktijdig passeeren van voetgangers en rijtuigen op de bruggen. Of het nu ligt aan het drukke werk of aan de weinige hulp dat de brug wachters geen beter toezicht kunnen houden weet spreker niet. De brugwachter moet zich haasten de handles op te bergen. Tegelijkertijd dat hij dit doet gaat alles over de brug. Zou in deze meer hulp niet beter werken dan eene aanschrijving Verder vraagt spreker wat de plannen zijn tot verbetering van de walkanten bij den Prinsentuin. Spreker ziet dat men bezig is ze te verbeteren met takkebossen en palen. Wie houdt toezicht dat de schepen 's nachts niet zonder licht varen Door de Noordergracht varen tegenwoordig 's avonds schepen, die niet verlicht zijn, wat gevaarlijk is met het oog op de daar lig gende overhaalpont. De heer G. W. Koopmans wenscht te vragen hoe het staat met de septic-tank in de Potmarge. De toestand is zeer abnormaal. De tank zit bijna vol met vaste stof en de oostelijke dam is er half uitge broken, zoodat ook de Potmarge aan den oostkant half vol zit. Wat is het doel van deze zaak? Waarom is de dam er half uitgebroken? Hierdoor zijn de slooten van de boerderij van den heer Feitz zoodanig vervuild, dat het water ongeschikt is als drinkwater voor vee. Verder wijst spreker er op dat er 1000.is uitgetrokken voor oeverversterking op Wijlaarder- buren. 4 jaar aaneen heeft spreker deze zaak op het tapijt gebracht en ziet dus met genoegen dat Burge meester en Wethouders verandering voorstellen. De uitgetrokken som voor hoogstens 100 M. be schoeiing is spreker echter te hoog. Spreker heeft indertijd een walbeschoeiïng laten maken van spoor biels voor 4.per M. De spoorbiels zijn nu wel iets duurder, maar spreker is van oordeel dat de beschoeiing nog wel voor f 500.is te maken. Men zal zeggen het is eene begrooting, maar spreker aarzelt zijn stem daaraan te geven, want als het voorstel wordt aangenomen, is spreker zeker dat de 1000.ook worden uitgegeven. De beschoeiing zal zeker niet gebeuren met takkebossen, doch het behoeft ook geen basalt te zijn. De Maatschappij van Staatsspoorwegen maakt bij de brug aan dezelf'de zijde ook eene beschoeiing van spoorbiels. De heer J. Koopmans hoeft in de sectie over de bruggen gesproken en met genoegen opgemerkt, dat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 10