238 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 2 November 1908. Voortgezet op Dinsdag 3 November. De heer Besuijen trekt zijn motie in. De heer Beekhuis stelt voor te lezen: abonnement volksbadinrichting 500. onderhoud idem 100. De Voorzitter deelt mede dat de door den heer Besuijen voorgestelde motie is ingetrokken. Zij maakt mitsdien geen onderwerp van bespreking meer uit. Spreker deelt verder mede, dat de heer Beekhuis voorstelt te lezen in plaats van „volksbadinrichting"„Memorie" abonnement volksbadinrichting 500.— onderhoud idem 100. De heer Hartelust vraagt zich af wat er gebeuren zal als Burgemeester en Wethouders eens niet slagen een contract te sluiten. Kan do Baad dan een prae- advies verwachten of is de zaak dan in eens uit De heer Komter oordeelt, dat het beter is eerst te trachten een contract te sluiten. Nu reeds te zeggen wat gebeuren zal als dit niet gelukt, gaat niet aan. Burgemeester en Wethouders kunnen de resultaten van hun pogen den Baad mededeelen. De heer G. W- Koopmans zegt dat voor 2 jaar is gevraagd, wat nu Dit was een vraag ten opzichte van de opheffing der volksbadinrichting. Daarop is niet geantwoord. Spreker zou nu gaarne willen weten of bij Burgemeester en Wethouders nu vaste plannen te dezen opzichte bestaan. Hij vreest dat, als het voorstel-Beekhuis wordt aangenomen, er het volgende jaar nog geen sprooibaden zijn. Spreker wil er nog op wijzen dat de dammen in den Poppeweg slecht zijn. Burgemeester en Wet houders zeggen dat Tijsma ze moet onderhouden. De slechte toestand ligt niet aan dezen, hij heeft de dammen thans versterkt met draad, latten, pannen en kalk. Hij kan ze op deze manier niet in goeden staat brengen, ze zijn direct slecht gemaakt, anders konden ze nu niet in den toestand verkeeren, waarin ze zijn. Het ware beter geweest als zij waren daargesteld in overleg met Tijsma. Aan dezen kan het onderhoud niet worden opgedragen. Spreker wenscht radicale genezing van deze zaken en vraagt overweging door Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter verwijst den heer G. W. Koopmans naar de Memorie van Antwoord pag. 298, 2e kolom, 2e regel van onder, waar staat De dammen langs den Poppeweg behooren door den pachter van de plaats aan het Kalverdijkje te worden onderhouden, die in dien zin op zijne ver plichtingen is gewezen. De heer de Jong doet opmerken dat in de 2e sectie is gevraagd of het niet wenschelijk is, dat de ge meente zich ontdoet van eenige panden. Op deze vraag antwoorden Burgemeester en Wet houders „In hoeverre het wenschelijk is dat de gemeente „zich ontdoet van eenige gebouwde eigendommen, „die geregeld jaarlijks worden verhuurd, kwam reeds „meermalen ter sprake (zie sectierapport en Memorie „van Antwoord voor de begrooting van 1899, bijlagen „27 en 28 van 1898, volgno. 25, handelingen 1899, „pag. 20 id. 1903, pag. 18). „Tot een bepaald besluit kwam het inmiddels niet. „Burgemeester en Wethouders zullen deze zaak tot „een punt van bespreking maken en de daaruit voort vloeiende voorstellen c. q. bij den Baad indienen. „Daarbij zal dan niet uit het oog moeten worden ver boren, dat men met den bedoelden verkoop tevens „uit handen geeft een dikwijls wenschelijk blijkend „medezeggenschap bij het aanbrengen van verande ringen e. d. in bepaalde stadsgedeelten". Toen spreker dit las dacht hij dat is toch naar mijn hart. Het gebeurt niet dikwijls dat Burge meester en Wethouders dergelijke taal spreken. Dat Burgemeester en Wethouders hebben voorgesteld het stukje grond aan de Korfmakersstraat te verkoopen, kan hun niet als inconsequentie worden aangerekend. Spreker vertrouwt dan ook dat Burgemeester en Wethouders er altijd op aan zullen dringen, geen grond te verkoopen, ja zelfs indien het mogelijk is zooveel mogelijk zullen aankoopen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel-Beekhuis wordt aangenomen met 18 stemmen togen 1 stem. Vóór stemmen de heeren de Jong, Zandstra, Be suijen, Krijgsman, Schoondermark, G. W. Koopmans, Lautenbach OosterhoffJ. Koopmans Beekhuis Duparc, Hartelust, Komter, Burger, Baart de la Faille, Wilhelmij, van Messel en van Ketwich Verschuur. Tegen de heer Haverschmidt. Volgno. 165 wordt, gewijzigd volgens het voorstel Beekhuis, goedgekeurd. Volgno. 165a, voorgesteld bij nota van wijziging, wordt ongewijzigd goedgekeurd. Volgnos. 166172 worden ongewijzigd goedgekenrd. Volgno. 173. Toelage aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken, f 400. De beraadslaging wordt geopend. De heer Duparc heeft inmiddels de vergadering verlaten. De heer Besuijen stelt voorop dat het hem niet aangenaam is dat hij deze zaak moet bespreken. Hij vraagt zich echter niet af of eene eventueele bespre king eener zaak aangenaam is of niet, hij vraagt alleen of het noodig is. Door de Oommissie van rapporteurs wordt beweerd dat deze uitgaaf moet worden betaald. Burgemeester en Wethouders verwijzen daarnaar en mede naar de besprekingen van 3 September 1907. Spreker echter verwijst naar het Koninklijk Besluit van 4 Mei 1896. Ook de bespreking van 3 Septem ber 1907 geeft spreker juist de wapens in de hand zijne meening te verdedigen. Ieder weet dat de Baad niet heeft te betalen de uitgaven voor de Kamer. Art. 19 van het Koninklijk Besluit van 4 Mei 1896 zegtter bestrijding van noodzakelijke kosten en voor de bezoldiging van den secretaris en verdere beambten. Wie maakt uit wat do noodzakelijke onkosten zijn allereerst de Baad. Wat vinden wij op 3 September '07? „Ook zonder „begrooting kan de Baad zoodanige critiek uitoefe- „nen indien hem blijkt dat er uitgaven zijn gedaan, „waartoe de Kamer ingevolge art. 19 niet bevoegd is." Vast staat dus dat de gemeenteraad de rekening Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 2 November 1908. 239 Voortgezet op Dinsdag 3 November. moet nazien en dan treffen wij daarop aansalaris secretaris 200.schrijfloon 22.50, vergaderkosten 36.— Als wij nu het jaarverslag nazien dan vin den we daar een lange lijst van dingen, die niet ge beurd zijn. Er staatde Kamer kon niet meegaan met enz. Wat wel gebeurd is Twee adhaesie-betuigingen werden verzonden en een onderzoek is ingesteld om trent de ligplaats van schepen. Dit laatste was al door Burgemeester en Wethouders gedaan. Het wekt den indruk dat de 400.die de gemeente zal be talen, grootendeels weggegooid geld is. De jaarwedde van den secretaris kan de Baad niet inhouden. Maar op de rekening staat ook schrijf- loonen notulen. Nu is niet te verdedigen dat iemand 4.per week krijgt voor een secretariaat van 8 vergaderingen per jaar, bovendien de gemeente het schrijfloon der notulen laat betalen, die door een ander worden geschreven. Met de brieven is het desgelijks. Die post kan niet tot de noodzakelijke uitgaven worden gerekend. Bij wijze van wenk wil spreker dan ook voorstellen den post met 25.— te verlagen en uit te trekken op 375.-. De Voorzifter deelt mede dat door den heer Be suijen wordt voorgesteld volgno. 173 met 25.te verlagen. Spreker zal dit voorstel tegelijk met het volgno. in bespreking brengen. De heer Hartelust zegt dat de opmerkingen van den heer Besuijen de mindere activiteit van de Kamer van Koophandel betreffen. Spreker gelooft niet dat de opmerkingen hier op zijn plaats zijn, waar wij met de uitgaven der Kamer niets uitstaande hebben. Ook betwijfelt spreker of de heer Besuijen de man is om er over te oordeelen. Dan zou hij beter op de hoogte moeten zijn. Waar het om gaat is dit, dat de heer Besuijen het niet goed vindt aparte gelden uit te geven voor schrijfloon. Waren de omstandigheden normaal, dan zou spreker het daarmede eens zijn, als de secretaris een salaris genoot, geëvenredigd aan de salarissen van Kamers uit even groote gemeenten. De tegen woordige secretaris is een respectabel man van hoo- gen leeftijd, die nooit, ook vroeger niet, aanspraak heeft gemaakt op een hooger salaris dan 200 omdat hij de gemeente niet wilde belasten. Spreker had dan ook verwacht dat de heer Besuijen zou hebben gewacht totdat deze zaak zich vanzelf zou herstellen. Men mag aannemen dat de secretaris eerlang zijne functie neerlegt. Dan zal het tijd zijn te doen wat nu is gedaan. Spreker wenscht er overigens op te wijzen, dat de concept-notulen door den secretaris zelf worden gemaakt. Dat hij ze laat overschrijven, soit Spreker kan zich voorstellen dat de heer Besuijen dat niet noodig vindt. De werkzaamheden wettigen echter een hooger tractement. Spreker zou dan ook gaarne zien dat het voorstel niet werd aangenomen. Het doet den heer Burger genoegen dat de heer Besuijen deze zaak ter sprake heeft gebracht. De gemeente geeft jaarlijks eene som, die moet dienen tot bestrijding der noodzakelijke kosten van de Kamer. Als nu de Baad een bedrag heeft vast gesteld is dit het bedrag, waarover de Kamer te beschikken heeft. Dan is hot onjuist als zij over meer beschikt. Heeft zij meer noodig dan het toe gestane bedrag, dan behoort zij meer aan te vragen. Spreker staat aan de zijde van den heer Har telust waar deze zegt dat de wijze, waarop door den heer Besuijen critiek is uitgeoefend, hem niet bevalt. Evenwel heeft ook de heer Hartelust dingen ter sprake gebracht, die met de zaak zelve niets te ma ken hebben. Alleen de toelichting is aan de orde. Spreker zal niet meegaan met het voorstel-Besuijen. Hij hoopt dat hetgeen gesproken is, een wenk mag zijn voor de Kamer van Koophandel om in het ver volg niet te beschikken over geld dat haar niet toe komt. De Voorzitter hoorde met belangstelling den heer Hartelust verklaren, dat de beschouwingen van den heer Besuijen buiten de orde waren, terwijl daarna de heer Burger die van den heer Hartelust weder als buiten de orde qualificeerde. Zijnerzijds oordeelt hij het gesprokene van den heer Burger, zoo al niet buiten de orde, dan toch niet ter zake dienende. Diens opmerkingen hadden gemaakt moeten worden ten tijde dat de K. v. K., ter voldoening aan het Koninklijk Besluit van 1896, bij den gemeenteraad hare rekening en verantwoording indiende, doch kunnen niet gebe zigd worden om de eenmaal vastgestelde, en dus hier terecht weder uitgetrokken toelage aan te vallen. Maar allerminst schijnt het spreker toe op den weg van den Baad te liggen, om de wijze van gebruik der toelage, die dient ter bestrijding van de kosten in art. l9 van het Koninklijk Besluit genoemd, vast te koppelen aan eene appreciatie van den arbeid, door de Kamer verricht. Die appreciatie is hier noch op haar plaats, noch passend en de heer Besuijen vormt zich wel wat heel gemakkelijk een oordeel over den arbeid van anderen, als hij verklaart dat de Kamer niets deed, omdat zij besloot geen adhaesie aan som mige adressen te verleenen. Ook om tot dit besluit te komen, dient studie vooraf te gaan en arbeid te worden verricht en zoo zulks door den heer Besuijèn, blijkens de smalende wijze waarop hij over het werk der Kamer sprak, niet wordt beseft, zal men moeten aannemen, dat dat lid minder nauwgezet is in het nemen zijner conclusies dan de Kamer van Koop handel, welke hij critiseert. De heer Besuijen antwoordt, dat hij het ten hoogs to ongepast acht van den voorzitter, die nota bene aan gewezen is om de discussies in goede bedding te leiden en de orde te handhaven, van spreker te zeggen dat hij zijne conclusies minder nauwgezet zou nemen dan de leden van de Kamer van Koophandel, dus b. v. de heer Hartelust of J. Koopmans. Die uiting van den Voorzitter is een beleediging, spreker tart hem eenig bewijs voor de juistheid bij te brengen en als hij dat niot kan en alleen maar lachen, daar, her haalt spreker, is zulk een houding in hooge mate ongepast. Er is gesproken over de weinige activiteit van de Kamer van Koophandel en terecht. Moet men be- oordeelen of de gedane uitgaven, noodzakelijke uit gaven zijn, dan dient men na te gaan, wat er gebeurd is, daarvoor leest men dan het jaarverslag. Als nu de heer Hartelust spreker toevoegt, dat hij niet weet wat de Kamer doet en daarbij meent aan sprekers adres een verwijt te richten, dan vergist hij zich deerlijk, want die bewering is voor hem een zelf verwijt. Zij, d. i. de Kamer, heeft te zorgen dat de Baad op de hoogte is, met hetgeen ze doet, daar voor heeft ze een jaarverslag saam te stellen. In dat jaarverslag is nu niet meer te vinden dan spreker mededeelt. Deed de Kamer van Koophandel nog meer dan dat? Dan deugt het jaarverslag dus niet. Ook zegt de heer Hartelust„als de secretaris een behoorlijk salaris genoot, zou het niet weer gebeuren", verder „de kwaal zal wel vanzelf herstellen." Hij geeft dus toe dat hier genezing noodig is, dus een fout

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 15