6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om met
de gemeente Achtkarspelen eene regeling aan te gaan
omtrent de toelating van kinderen uit die gemeente tot
het openbaar lager onderwijs alhier. (Bijlage no. 31).
280 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1908.
Spreker stelt voor dit amendement in behandeling
te nomen bij punt 15 der agenda.
Hiertoe wordt besloten.
IV. "Wordt overgegaan tot behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1. Benoeming van een lid in de Commissie van Beheer
over het Stads-Ziekenhuis, ter vervulling der vacature,
te ontstaan wegens periodieke aftreding van Mr, M, J.
P. I). baron van Harinxma thoe Slooten.
Uitgebracht zijn 18 stemmen, verdeeld als volgt:
op den heer Mr. M. J. P. D. baron van Harinxma
thoe Slooten, 10 stemmen,
Mr. .J. W. Tijsma, 3
H. Tiomersma, 2
terwijl 3 briefjes in blanco zijn ingeleverd.
De heer Mr. M. J. P. D. baron van Harinxma thoe
Slooten is alzoo benoemd.
2. Benoeming van een leeraar in de wiskunde aan
het Gymnasium, vacature A. Th. de Van.
Met 19, zijnde algemeene stemmen, wordt benoemd
de heer Dr. H. B. A. Boekwinkel, thans waarnemend
leeraar.
3. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
inzake bezwaarschriften tegen aanslagen in de belasting
op het houden van honden, dienst 1908.
De heer van Ketwich Verschuur heeft opgemerkt
dat een der reclamanten aangeeft dat zijn hond pas
71/,, week oud was. Van honden die geen twee maan
den oud zijn behoeft geen belasting te worden be
taald. Daar er geen Burgerlijke Stand van honden
bestaat vraagt spreker hoe de leeftijd van dezen hond
geconstateerd is.
De Voorzitter zal het antwoord op deze vraag in
geheime vergadering geven.
In verband hiermede worden de deuren gesloten.
Na heropening daarvan wordt met algemeene stem
men besloten overeenkomstig het voorstel van Burge
meester en Wethouders.
De Raad gaat in comité-generaal ter behandeling van
4. Rapport der Commissie voor de reclames inzake
bezwaarschriften, zoo in eersten aanleg als in beroep,
tegen aanslagen in den Hoofdelijken Omslag, dienst 1908.
Na heropening komt aan de orde
5. Prae-advies van de Commissie voor het ontwerpen
van strafverordeningen op het verzoek van den Bijzon
deren Kerkeraad der Nederduitsch Hervormde Gemeente
en de Kerkeraden der Doopsgezinde-, der Evangelisch
Luthersche- en der Christelijk Gereformeerde Gemeente
alhier, om de weekmarkt in de week van den Goeden
Vrijdag op een anderen dag te doen houden.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Bij apostille van 24 October 1908 werd in handen
der Commissie voor het ontwerpen van Strafveror
deningen gesteld een adres aan den Raad van den
Bijzonderen Kerkeraad der Nederduitsch Hervormde
Gemeente en de Kerkeraden der Doopsgezinde-, der
Evangelisch Luthersche- en der Christelijk Gerefor
meerde Gemeente, allen te Leeuwarden. Dat adres
bevat het verzoek, dat de Raad die stappen zal doen,
die het mogelijk maken voortaan de markt, die over
eenkomstig artikel 3 der verordening op de markt-
politie, van 13 Maart 1884, altijd op Vrijdag gehouden
wordt, in de week van den Goeden Vrijdag te doen
houden op een anderen dag in die week.
De Kamer van Koophandel en fabrieken, in wier
handen het adres vooraf was gesteld om advies, geeft
in overweging den gemeenteraad te adviseeren niet
aan het verzoek te voldoen.
Wij kunnen ons met de motieven, door de Kamer
van Koophandel en Fabrieken aangevoerd, geheel
vereenigen en hebben mitsdien de eer den Raad te
adviseeren niet op het gedaan verzoek in te gaan.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra verklaart dat spreker en zijne
partijgenooten, met allen eerbied voor de godsdienstige
gevoelens van anderen en in weerwil van het groote
aantal adhaesiebetuigingen, met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders zullen meegaan, om de
groote belangen van den handel en der gemeente,
die bij deze zaak zijn betrokken.
Ofschoon de heer Oosterhüff wel begrijpt, dat eene
bespreking dezer kwestie weinig resultaat zal opleve
ren, omdat het oordeel er over afhangt van beginselen,
die maar niet zoo even door redeneering zijn weg
te praten, wil hij er toch een enkel woord van zeggen.
Het verbaast spreker, dat de Commissie voor het
ontwerpen van strafverordeningen zoo klakkeloos heeft
overgenomen de argumentatie van de Kamer van
Koophandel. Die Kamer heeft hoofdzakelijk gewezen
op het feit, dat de Goede Vrijdag een der drukste
marktdagen is.
Als dit werkelijk het geval was zouden er misschien
bedenkingen kunnen bestaan om aan het verzoek te
voldoen. De Kamer echter staaft hare bewering niet
met cijfers.
Spreker is van oordeel dat men de drukte kan
splitsen in twee gedeelten, n.l. de verkeersdrukte en
de handelsdrukte. Omtrent de handelsdrukte nu zijn
wel gegevens te krijgen en spreker heeft die dan ook.
De Kamer van Koophandel zegt dat verplaatsing van
den marktdag allermeest de belangen zal schaden van
de kooplui in vee, boter en kaas. Om zich daarover nu
eene meening te kunnen vormen heeft spreker n.l.
de opbrengst op den Goeden Vrijdag van de ver
schillende handelsinrichtingen, als veemarkt, beurs en
waag, vergeleken met de gemiddelde weekopbrengst
gedurende het geheele jaar.
In de laatste 5 jaar was die opbrengst van de
veemarkt 3 maal beneden het gemiddelde, 2 maal er
boven, bij de waag 3 maal beneden, 2 maal boven
het gemiddelde, bij de Beurs 1 maal even boven het
gemiddelde, 2 maal er beneden. Hieruit blijkt ten
duidelijkste, dat de handelsdrukte op Goeden Vrijdag
in doorslag niet grooter is dan anders.
Blijft dus nog over de verkeersdrukte. Het valt
niet te ontkennen, dat die grooter is dan anders.
Het blijft echter de vraag of die drukte zich niet
gemakkelijk zou verplaatsen, als de marktdag b.v. op
den Donderdag voorafgaande aan den Goeden Vrijdag,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 November 1908. 281
werd gesteld. Spreker gelooft, dat dit wel het geval
zal zijn en stelt voor tot verplaatsing van den markt
dag over te gaan.
De heer Lautenbach behoeft na de breedvoerige
toelichting van den heer Oosterhoff, daar weinig aan
toe te voegen. Persoonlijk voelt spreker weinig voor
de verplaatsing, maar als hij ziet de breede schare
van collegiën die er op aandringt en er op let hoe
men van buiten naar stad gaat, deels den dag be
schouwende als kerkdag, deels als geschikt voor een
uitstapje, meent spreker, dat er uit piëteit tegenover
die collegiën wel een proef kan worden genomen.
De gegevens van de Kamer van Koophandel hebben
op spreker weinig indruk gemaakt. Tallooze menschen
gaan naar stad, doen gauw hunne zaken af en gaan
dan holderdebolder weer vertrekken.
De heer Zandstra wijst er op dat de Goede Vrijdag-
kan vallen in het laatst van Maart, maar ook in het
laatst van April. Dit kan ook op de drukte van
invloed zijn. Spreker blijft er bij dat het van belang
is voor den handel den marktdag te houden op den
Goeden Vrijdag. Een massa handwerkslui, die anders
niet in de gelegenheid zijn, kunnen dan naar stad om
hun gereedschappen enz. te koopen. De Goede
Vrijdag is toch geen algemeene rustdag en het is in
het belang van den handel niet op het verzoek in
te gaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
De conclusie van het prae-advies der Commissie
voor de Strafverordeningen wordt aangenomen met
15 tegen 4 stemmen.
Vóór stemmen de heerenBesuijen, Krijgsman,
Wilhelmij, G. W. Koopmans, de Jong, Zandstra,
Schoondermark, Hartelust, van Ketwich Verschuur,
van Messel, Beekhuis, Komter, Beucker Andreae,
Burger en Menalda.
Tegen de heeren Oosterhoff, Lautenbach, J. Koop-
mans en Baart de la Faille.
De heer Duparc heeft niet meegewerkt tot het
nemen van dit besluit.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 14 worden onveranderd goedgekeurd.
Aan de orde is art. 5.
De heer G. W. Koopmans vraagt of het niet ge-
weuscht is te lezen in plaats van
„op verzoek van den schoolgeldplichtige wordt door
Burgemeester en Wethouders enz. ontheffing of terug
gave van schoolgeld verleend"
„op verzoek van den schoolgeldplichtige kan door
Burgemeester en Wethouders enz. ontheffing of terug
gave van schoolgeld worden verleend."
Dit staat in verband met de redactie der laatste
alinea luidende
„Wordt door Burgemeester en Wethouders op het
verzoek gunstig beschikt."
De mogelijkheid is dus niet uitgesloten dat niet
gunstig wordt beschikt. Daarom zou spreker de
redactie der le alinea willen wijzigen.
De Voorzitter doet opmerken, dat dit ontwerp ge
lijkluidend is aan de met andere gemeenten gesloten
overeenkomsten en ook gelijkluidend is aan de heffings
verordening.
Bovendien is er nog een ander bezwaar. Dit ont
werp is gezonden aan de gemeente Achtkarspelen,
met de mededeeling, dat de behandeling heden zal
plaats hebben. Er is gevraagd of die gemeente zich
ermee kan vereenigen. Daarom is het moeilijk nu
nog veranderingen aan te brengen.
Spreker is bovendien van oordeel dat de redactie
niet onjuist is en niet tot moeilijkheden aanleiding
zal geven.
Art. 5 wordt onveranderd goedgekeurd.
De artikelen 69 worden onveranderd goedgekeurd.
De regeling in haar geheel wordt met algemeene
stemmen aangenomen.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
onderhandsche verhuring van eenige perceelen los land
tusschen het Ouddeel en het Kalverdijkje.
Dit voorstel luidt als volgt
Krachtens Uw besluit van 13 Januari 1903 werden
voor den tijd van zes jaar in het openbaar verhuurd
de aan de gemeente toebehoorende losse landen, ge
legen tusschen het Ouddeel en het Kalverdijkje.
Vóór het verstrijken van den huurtermijn op 1
November 1.1. kwamen bij ons in aanvragen van de
tegenwoordige gebruikers om wederinhuring voor een
volgend zesjarig tijdvak. De Directeur der Gemeente
werken, daaromtrent door ons gehoord, geeft in over
weging de landen niet voor 6, maar voor 4 jaar te
verhuren, zulks in verband met het eindigen der huur
van de boereplaats der gemeente op Kleijenburg, op
5 Maart 12 Mei 1913. Gelijktijdig zou dan kun
nen worden onderzocht de mogelijkheid en de wen-
schelijkheid om bedoelde landerijen zooals reeds
vroeger aan Uwe Vergadering werd voorgesteld tot
een boereplaats samen te voegen en alsdan te veree
nigen met de zathe op Kleijenburg, te meer waar deze
tengevolge van de uitbreiding der stad aan de oost
zijde telkens van hare grootte zal moeten inboeten
en bovendien thans reeds te klein is voor het houden
van een behoorlijk beslag vee.
Naar aanleiding hiervan werd door ons het advies
ingewonnen van den deskundige der gemeente, die
zich met het denkbeeld van den Directeur der Gemeente
werken wel kan vereenigen. Ons oordeel omtrent
de bijeenvoeging der landerijen opschortende tot later,
kunnen wij met den voorgestelden termijn van vier
jaren meegaan en meenen wij, aan de hand van het
door den deskundige uitgebracht rapport, dat verhu
ring der perceelen 1, 2, 8, 9 en 10 aan de tegen
woordige gebruikers in het belang der gemeente moet
worden geacht, omdat gebleken is, dat dezen gedurende
het afgeloopen tijdvak alleszins goede huurders zijn
geweest. Aan de overige perceelen is blijkens het
rapport door de huurders niet de vereischte zorg
besteed, zoodat wij geene vrijheid kunnen vinden
te adviseeren deze perceelen ondershands weer in
huur aan hen af te staan.
Wat de huurwaarde betreft van de perceelen, voor
onderhandsche verhuring in aanmerking komende,