308 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 December 1908. ervan feitelijk de oorzaak is geweest van het ver- loopen. De bedoeling is niet om van de deel nemers geleerden te maken. Het is zelfs voorzichtig ze niet te veel te leeren, want anders gaan zij zich verbeelden dat zij alles weten. Zij moeten alleen de noodige handigheid krijgen in het aanleggen van een verband en het verleenen van eerste hulp. De leider van den door den heer Baart de la Faille bedoelden cursus ging te ver en doofde daardoor de ambitie bij de leerlingen. In antwoord op hetgeen door de heeren Krijgsman en Zandstra is gezegd, kan spreker mededeelen, dat het aantal deelnemers is aangegeven in den leidraad. De soort van leerlingen wordt aangegeven in artikel 5, n.l. opzichters, kantoorbedienden, meestersknechts, Men is echter vrij ook anderen toe te laten. De heer Krijgsman heeft gevraagd of Burgemeester en Wethouders zullen zorgen dat het maximum be reikt wordt. Hij heeft opgemerkt dat dit het geval zal zijn. De beraadslaging wordt gesloten. Met algeineene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. De Voorzitter stelt voor thans in behandeling te nemen de conclusie van het rapport der Commissie, belast geweest met het onderzoek der geloofsbrieven van de nieuw gekozen raadsleden. Dienovereenkomstig wordt besloten. Met algemeene stemmen wordt, overeenkomstig de conclusie van het rapport, besloten tot toelating der heeren J. H. Berghuis en Z. S. Feddema als leden van den Raad. De heer Wilhelmij stelt voor de behandeling der resteerende punten te verdagen tot de volgende ver gadering. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Wilhelmij eene motie van orde is ingediend, strekkende om de behandeling der resteerende punten te verdagen tot de volgende vergadering. Dezo motie wordt verworpen met 13 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen de heerenWilhelmij, Menalda, Burger, Duparc, Feitz. Tegen de heerenSchoondermark, Krijgsman, Beucker Androae ZandstraBesuijen Komter Lautenbach, de Jong, Gr. W. Koopmans, Oosterhoff, Hartelust, Baart de la Faille en Haversckmidt. Aan de orde is thans 7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot her ziening der verordening, regelende het getal en de be zoldigingen van de ambtenaren ter gemeente-secretarie. (Bijlagen nos. 24, 28 en 32). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Besuijen wijst er op dat in de Memorie van Toelichting door Burgemeester en Wethouders een antwoord wordt gegeven op de vraag betreffende een ambtenaren-reglement. Spreker meent daarom ook dit bij de algemeene beschouwingen over het voorstel te kunnen bespreken. Er staat dat spreker het als van zelf sprekend heeft beschouwd dat er een ambtenaren-reglement zal wor den voorgesteld en wel op grond van de motie-Burger van 6 Januari 1906. Dit is juist. Burgemeester en Wethouders echter meenen dat spreker zich vergist en beweren dat zij slechts behoefden na te gaan of het aanbeveling verdiende een soortgelijk reglement, als voor de werklieden, mede toepasselijk te maken op andere ambtenaren in dienst der gemeente, of wel de rechtspositie dezer personen bij een afzonderlijk reglement te regelen. Zij loggen den klemtoon op nagaan en veronderstellen nu dat zij kunnen komen met oen werklieden-reglement zonder dat de ambte naren er onder vallen, en zonder een afzonderlijk reglement voor de ambtenaren. Deze opvatting acht spreker geheel in strijd met de motie-Burger van 9 Januari 1906. Deze motie luidt „De Raad, „overwegende dat het wenschelijk is een algemeen „reglement samen te stellen, regelende den rechtstoe stand van alle werklieden in dienst der gemeente „en na te gaan of het aanbeveling verdient, zoodanig „reglement mede toepasselijk te maken op andere „ambtenaren in dienst der gemeente of wel de rechts- „positie dezer personen bij een afzonderlijk reglement „te regelen „overwegende dat de vraag, of de instelling van „een scheidsgerecht wenschelijk is, behoort te worden „behandeld bij en in verband met de vaststelling van „een werklieden-reglement „noodigt Burgemeester en Wethouders uit een regle- „ment of reglementen als in de eerste overweging bedoeld te ontwerpen en den Raad ter vaststelling „aan te bieden „houdt de behandeling van het voorstel der heeren „Koopmans c. s. aan tot de behandeling der ingevolge „deze uitnoodiging te verwachten ontwerpen." Als spreker nu deze motie taalkundig ontleedt, de heer Duparc staat hierbij naast spreker en dat beteekent wel wat dan blijkt er uit dat Burge meester en Wethouders uitsluitend hebben na te gaan of een ambtenaren-reglement afzonderlijk moet wor den gemaakt, of dat de ambtonaren in het werklieden- regloment moeten worden opgenomen. Dat spreker gelijk heeft wordt duidelijk bewezen door hetgeen aan deze motie is voorafgegaan. Spreker had eerst eene motie ingediend, luidende „de Raad, „van oordeel, dat de instelling van eon scheidsge recht voor de werklieden en ambtenaren in dienst „der gemeente wenschelijk is; „dat dit scheidsgerecht een onderdeel dient te vormen „van een werklieden-, respectievelijk ambtenaren reglement; „besluit over te gaan tot de benoeming van eene „commissie van 5 personen uit zijn midden, tot het „ontwerpen van een werklieden-, ambtenaren regle- „ment, waarin een scheidsgerecht is opgenomen". Deze motie is veel duidelijker. Spreker heeft voortdurend gesproken over een werklieden- en oen ambtenaren-reglement. Bij hem stond het vast, dat er twee zouden komen. Dit was niet het geval bij den heer Burger. Deze meende, dat de beide categoriën wel in één reglement konden worden ondergebracht. Is nu de heer Burger tegen sprekers motie opge komen, omdat hij de regeling van de rechtspositie der ambtenaren op losse schroeven wilde zetten? Zie eens Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 December 1908. 309 wat de heer Burger zegt op pagina 8, 2e kolom van de handelingen van 1906 „Ontdaan van alle franje en kwalificaties kan „spreker de woorden van den vorigen spreker tot de „zijne maken. Want al is zijne motiveering anders, „ook spreker is een voorstander van de regeling der „rechtspositie van de gemeente-werklieden en de „ambtenaren." Verder heet het „De vraag of het mogelijk is om dit alles in één „reglement te maken, wil spreker in het midden laten. „Gaat het niet in één, dan moeten er twee komen." Het staat dus vast, dat Burgemeester en Wethouders piet hadden na te gaan of zij met een ambtenaren reglement hadden te komen, maar of zij één of twee reglementen hadden te ontwerpen. Spreker beweert dus dat er wel degelijk een opdracht is. Burgemeester en Wethouders zijn dit niet met hem eens. Spreker is echter van oordeel dat de Raad geen bezwaar zal hebben dit nog eens uit te spreken. Zijn Burgemeester en Wethouders dus van meening dat zij geen opdracht hadden, dan zal spreker straks eene daartoe strekkende jnotie indienen. Bovendien beweren Burgemeester en Wethouders dat zij, al hadden zij oene opdracht, van meening zijn, dat zij geen ambtenaren-reglement behoeven te ont werpen, omdat er van de zijde van de ambtenaren geene uitingen dienaangaande komen. Spreker is van oordeel dat zij zich niet behoeven te uiten. Lezen zij de motie, gelijk spreker dat doet dan wachten ze eenvoudig er op, dat Burgemeester en Wethouders met eene regeling komen. Het eenige wat zij kunnen doen is aandringen op spoed. Men kan niet zeggen dat de ambtenaren er geen belang in stellen. En al was dit zoo, de Raad is niet geroepen op het kikken van ambtenaren te doen wat deze ver langen, hij mag ook wel eens iets doen zonder daartoe door adressen etc. te worden genoodzaakt. Dat zij geen belangstelling toonen is echter onjuist. Zij spreken die belangstelling wel uit, want zij zijn lid van den Bond van gemeente-ambtenaren. Deze nu is aangesloten bij de vereeniging„de Rechtstoestand", welke vereeniging er naar streeft de rechtspositie van de Burgerlijke Ambtenaren geregeld te krijgen bij de wet. Zoolang dit niet het geval is, kan genoegen worden genomen met eene regeling van gemeente wege. Het is spreker onduidelijk dat iets wat noodig is voor de gemeentewerklieden, voor de ambtenaren overbodig is. De Voorzitter der Tweede Kamer, Jhr. Roëll, heeft voor 12 jaar al propaganda gemaakt voor dit denk beeld. Mr. Fokker en Prof. Krabbe hebben ook aan gedrongen op de regeling der rechtpositie in de laatste Juristenvergadering. Maastricht is ons al voorgegaan. In Utrecht is eene uitnoodigende motie, verdedigd door sprekers partijgenoot Mr. Mondeis, met 20 tegen I stemmen aangenomen. Zaandam volgde. Spreker brengt dit in het midden, om aan te toonen, dat wij niets bijzonders doen als wij aandringen op een ambtenaren-reglement. Gaarne wil spreker nog van Burgemeester en Wethouders vernemen of zij van ineening zijn, dat zij moeten overgaan tot het ont werpen van een ambtenaren-reglement. Wordt deze vraag ontkennend beantwoord dan zal spreker eene motie indienen, waarbij Burgemeester en Wethouders tot het ontwerpen van een zoodanig reglement worden uitgenoodigd. De lieer Komter zal over de vraag of Burgemeester en Wethouders eene opdracht hebben gekregen ja dan neen, niet strijden, omdat het niets afdoet aan zijn standpunt ton opzichte van de zaak zelve. Sprekers persoonlijk gevoelen betreffende de invoering van een ambtenaren-reglement kan in enkele woorden worden gezegd n.l. in deze wenschen zij die regeling, dan is daartegen geen bezwaar. De heer Besuijen heeft beweerd dat de ambtenaren, door hun lidmaatschap van de Vereeniging „Rechts toestand", hebben verklaard belang te stellen in eene wettelijke regeling hunner rechtspositie en dus ook in een ambtenaren-reglement. Spreker betwijfelt of die afleiding steek houdt. Het streven naar eene rijks regeling kan een ander argument hebben dan een persoonlijk verlangen naar een ambtenaren-reglement. Bovendien wenscht spreker er op te wijzen dat er in dezen verschil bestaat tusschen de werklieden en de ambtenaren. Deze laatsten komen door hunne eigenaardige positie alle dagen mot hunne superieuren in aanraking en bezitten veelal de geschiktheid, om hetgeen zij wenschen, op eene doelmatige wijze voor te dragen. Dit een en ander is met de werklieden niet altijd het geval. Daarom bestaat er voor de ambtenaren niet die behoefte aan eene regeling der rechtspositie als voor de werklieden. Ook de Rijks wetgever schijnt dit verschil te hebben gevoeld, want het arbeidscontract is er en de rechtspositie der ambtenaren is nog steeds niet geregeld. De heer Besuijen zegt dat de ambtenaren hier al sedert 19U6 zitten te wachten, dat Burgemeester en Wethouders met een ambtenaren-reglement komen. Spreker heeft daarvan tot nu toe niets vernomen, doch wenschen zij het dan wil hij, zooals straks reeds is gezegd, den ambtenaren niet onthouden wat men aan de werklieden wil toekennen. Er bestaat in dat opzicht voor hem geen verschil. Wel is er verschil in de behoefte, die er bij de beide categoriën aan een dergelijke regeling bestaat. De Voorzitter wenscht het door den heer Komter gesprokene aan te vullen. De heer Besuijen houdt vast aan de motie-Burger van 9 Januari 1906 en zegt dat Burgemeester en Wethouders, als zij het bij die gelegenheid verhan delde nalezen, zullen zien dat zij dwalen en dat zij wel degelijk eene impératieve opdracht hebben. Eigenlijk zou spreker den heer Besuijen willen ver wijzen naar bijlage 21 van 1908. Daar is n.l. te zien hoe Burgemeester en Wethouders over de motie denken. In den aanhef wordt uiteengezet, welke motie nog bestaat en dan blijkt, dat dit niet is de motie van 9 Januari 1906, maar die van 6 Februari d.a.v. De heer Besuijen ziet één ding over het hoofd als hij vasthoudt aan de motie van 9 Januari 1906. Burgemeester en Wethouders toch hebben ter vol doening aan deze motie bij den Raad ter tafel gebracht hun voorstel van 17 Januari 1906, dat den 6 Febru ari in behandeling is geweest. In die vergadering is eene nieuwe motie aangenomen, luidende „de Raad besluit I. de behandeling van het voorstel van Burge meester en Wethouders uit te stellen II. 1°. het voorstel aan Burgemeester en Wet houders torug te zenden met uitnoodiging het, nadat in beide vacatures van wethouder zal zijn voorzien in nadere overweging te nemen en, zoo deze over weging er aanleiding toe geeft, een gewijzigd voorstel in te dienen 2°. op het al of niet gewijzigd voorstel, alvorens dit den Raad tor behandeling wordt aangeboden, het advies te vragen van de Kamer van Arbeid." Zoo staan nu Burgemeester en Wethouders tegen over de motie. Het zal dan nu den heer Besuijen wel duidelijk zijn. dat eene nadere lezing van het in Januari en Februari 1906 behandelde aan Burgemeester en Wethouders geen aanleiding kan geven op hunne zienswijze torug te komen. Zij blijven er dus bij geen imperatieve opdracht to hebben. De heer Burger wenscht iets recht te zetten in de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 6