318 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 December 1908. de werklieden betreffende, opdat zij, die met deze dingen te maken hebben, die onder een of ander reglement worden berecht, in de gelegenheid worden gesteld over het ontwerp het een en ander in het midden te kunnen brengen. Het standpuntwij handelen bi) u, over u, zonder u, mag niet meer wor den ingenomen. Dit is het standpunt van den slaven handelaar en niet eens een liberaal standpunt. Spreker vindt het daarom droevig, als hij den heer Duparc het eerste gedeelte van het voorstel-Burger hoort aanvallen. Wat door den heer Duparc gezegd wordt over de bedoeling van de wet op het arbeids contract dat het n.l. alleen de vraag is voor den arbeider of hij werken wil of niet onder de nieuwe arbeidsvoorwaarden is beslist onjuist. Dan zou toch de patroon het vastgestelde werklieden-reglement slechts behoeven over te leggen, terwijl in de wet duidelijk staat, dat het ontwerp tijdig hun in handen moet komen. Er staat positief dat van een werk- lieden-reglement het ontwerp moet worden overgelegd. Wat hierbij de bedoeling is blijkt ook duidelijk uit het boekje van mr. E. M. Meijers, die schreef: „Deze regeling zal er ongetwijfeld toe bijdragen, „dat een werkgever niet zonder goede gronden „de arbeidsvoorwaarden zal wijzigen, wetende, dat „hij de kans loopt door verandering van het reglement „zijn arbeiders te verliezen. Hij zal niet licht tot „eenige verandering overgaan zonder hun gevoelen „daaromtrent te vernemen en hun mogelijke bezwaren „tegen de overgenomen wijziging uit den weg te „ruimen of althans aandachtig te overwegen." Uit deze beschouwing blijkt, dat ook volgens een bekwaam jurist als mr. Meijers het wel degelijk de be doeling is geweest de arbeiders in de gelegenheid te stellen zich uit te spreken over het ontwerp. De vraag blijft echter bestaan of de patroon rekening zal houden met de uitgesproken wenschen. Ook is het foutief, dat de heer Duparc hierbij spreekt van een referendum. Bij een referendum toch wordt besloten of een aangenomen of verworpen wet in werking zal treden of niet. Hier is het de bedoeling eenvoudig het ontwerp te zenden om advies aan hen, die er het best over kunnen oordeel en, beter ook in menig opzicht, dan de sociaal-democratische raadsleden. De werklieden zelf zijn het meest geschikt om de leemten aan te wijzen. Als de Raad het voorstel niet mocht aannemen, dan zullen spreker en zijne partijgenooten, zooals mr. Burger terecht onderstelde, de verschillende be zwaren te berde brengen. Spreker is echter overtuigd dat hun dit niet zoo goed zal afgaan als wanneer de organisaties het deden. De consequentie, zegt de heer Duparc, zal mee brengen om, als er eene verordening wordt gemaakt, die de belangen betreft van een bepaalde groep van personen, het ontwerp aan die menschen thuis te sturen. Spreker is daar niet vreesachtig voor, hij vindt dat zelfs goed. Als er eene verordening wordt gemaakt, die een zekere groep van menschen treft, zal die groep het best in staat zijn er over te oordeelen en bezwaren in te brengen. De Raad kan dan die bezwaren toetsen aan de belangen van het algemeen en a.ls er geen redenen van practischen aard zijn die er zich tegen verzetten, kan de Raad aan die bezwaren, mits niet strijdig met het algemeen belang, tegemoet komen. Spreker aan vaardt deze consequentie gaarne. Hij hoopt dan ook dat sub I van het voorstel-Burger zal worden aan genomen. Wat het tweede gedeelte ervan betreft, liet plan tot indiening was spreker niet onbekend en oorspronkelijk heeft hij gedacht dat deze manier van werken beter was dan eene verwijzing naar de secties. Wanneer spreker dan ook zeker waseven als dit in de Tweede Kamer geschiedtdat die personen, die het meest beslagen op hot ijs kunnen komen, in de Commissie kwamen, en alle richtingen eerlijk vertegenwoordigd waren, dan zou hij het be noemen eener Commissie verkiezen, boven de behan deling in de secties. Die zekerheid heeft spreker evenwel volstrekt niet, want nu heden is het weer gebleken, dat de sociaal democratische raadsleden door de collega's niet voor volle raadsleden worden aangezien. Sprekers partij genoot Krijgsman, ex-onderwijzer, kon niet in de schoolcommissie komen, wel iemand, die een blauwen Maandag in Leeuwarden woont en nooit met onder wijs iets uitstaande had. Het zou dus niet onmogelijk zijn dat de sociaal-democratische raadsleden buiten deze Commisse werden gesloten en dan zouden zij nog slechter af zijn dan bij eene behandeling in de secties. Dan zouden spreker en zijne partijgenooten die werkwijze toch moeten bederven en alle bezwaren in openbare zitting aandragen. Spreker is het ook niet eens met den heer Duparc dat de debatten in de openbare vergadering eene afspiegeling zijn van het in de secties gesprokene. De sectievergadering bekort de discussiën altijd, want er worden veel vragen gedaan, die zoo afdoend worden beantwoord, dat ze buiten de Memorie van Antwoord blijven, al zijn dit dan meestal kleine zaken. Spreker zal dus vóór sub I, echter tegen sub II stemmen. Het blijkt den heer Duparc en dit is geen zeld zaamheid dat de heer Besuijen en spreker het niet eens zijn. Het is spreker gebleken, dat gelooven op gezag zijn nadeolen meebrengt. Spreker toch meent van den heer Burger te hebben verstaan dat niet het ontwerp-reglement, maar het vastgestelde aan de arbeiders wordt toegezonden. De heer Besuijen beroept zich op mr. Meyers. Met alle respect voor dien schrijver, zou spreker den Raad in overweging willen geven niet al te veel te hech ten aan de commentatoren eener wet. Het is toch wel eens gebleken, dat iemand precies verkeerd las, toen hij een commentaar aanhaalde. Spreker zegt, dat, al moge de heer Besuijen niet vreezen voor de consequentie, waarop door spreker is gewezen, dit met hem niet het geval is. Trouwens hun beider standpunt verschilt ook in deze zaak in groote mate. Afgescheiden echter van alles zou de voorgestelde wijze van handelen ook tot grooten om slag leiden, het zou op het laatst een staalkaart van meeningen vormen, indien ieder werkman afzonderlijk werd geraadpleegd. De Voorzitter ziet zich verplicht beide gedeelten van het tweeledig voorstel van den heer Burger te bestrijden. Het komt hem voor dat het eerste gedeelte, de heer Burger houde hem zulks ten goede, getuigt van eene misvatting der verhouding, die er bestaat tusschen de gemeente als werkgeefster en hare arbei ders, eene misvatting die daarin is gelegen, dat de heer Burger de werkzaamheid der gemeente eenvoudig gelijk stelt met eene maatschappelijke werkzaamheid, waarbij sprake zou kunnen zijn van tegenstrijdige belangen tusschen patroon en werkman. Zich op dat standpunt stellende, verwijst de heer Burger dan ook naar art. 1637A; van het arbeidscontract, waarbij, voor het geval dat gedurende de dienstbetrekking een reglement wordt vastgesteld of een bestaand reglement wordt gewijzigd, is voorgeschreven, dat dit nieuwe of gewijzigde reglement voor den arbeider slechts ver bindend is, indien hem een volledig exemplaar van het ontwerp kort vóór de vaststelling ter inzage is verstrekt gedurende zoodanigen tijd, dat hij zich over den inhoud behoorlijk heeft kunnen beraden. De Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Decomber 1908. 319 bedoeling van dit voorschrift is duidelijk het strekt om uit te sluiten de mogelijkheid, dat een nieuw reglement werd vastgesteld, zonder dat zulks van te voren aan de arbeiders zou zijn gebleken, daar immers, zonder het bepaalde bij art. 1637&, de werkgever zou kunnen volstaan met naleving van art. 1637dat echter toepassing vindt wanneer de vaststelling van het reglement reeds een voldongen feit is geworden. Nu is een dergelijke mogelijkheid bij een publiek rechtelijk lichaam als eene gemeente ten eenenmale uitgesloten. Zoodanig reglement zal daar toch wel steeds ontworpen worden, hetzij door eene raads commissie, hetzij door Burgemeester en Wethouders en tusschen aanbieding van het ontwerp en zijne vast stelling zal als regel wel een tijd van onderzoek of van beraadslaging liggen, terwijl het ontwerp, onmid dellijk na zijne aanbieding, tot publiek domein is geworden en er dus voor de arbeiders in gemeente dienst steeds ruimschoots gelegenheid bestaat zich van te voren over den inhoud van dat reglement „behoorlijk te beraden", ook zonder dat het ontwerp hun daartoe opzettelijk wordt toegezonden. Zoo ging het ook hier. Circa twee maanden geleden bereikte het ontwerp-reglement den Raad en sedert dien werd het in de plaatselijke pers besproken. Spreker kan niet aannemen dat de gemeentewerklieden er onkundig van zouden zijn zij zijn dat beslist niet en hadden dus ongetwijfeld reeds de gelegenheid die de heer Burger hun thans geven wil, om hunne op merkingen ter kennis van den Raad te brengen. Het verschil ligt alleen hierin, dat de heer Burger wensclit, dat de Raad hunne meening vragen zal en daarin zit juist de zooeven door spreker genoemde misvatting. Want de gemeente is allerminst een werkgever in den gewonen zin van het woord, daar immers bij haar het financieel voordeel steeds bijzaak, de plicht dien zij te vervullen heeft, hoofdzaak is. Het is nu juist ter wille van dien plicht, van dat dienen van een algemeen, en niet van een particulier belang, dat de gemeentedienst geheel door de gemeente zelve moet worden georganiseerd en allerminst door hen, die dien dienst verrichten dezo laatsten zijn slechts het middel om de vervulling van den plicht mogelijk te maken. Vandaar dat er bij spreker geen plaats is voor de ideeën van de heeren Burger en Besuijen, dat de arbeiders medezeggenschap over dien dienst zouden moeten hebbende arbeiders der gemeente staan niet tegenover een patroon zoowel zij als hunne chefs staan in dienst der gemeente en er is voor beiden, voor chefs en voor arbeiders, maar één doel, n.l. het behartigen van het gemeentebelang, iets waarbij van zelve iedere gedachte aan tegenstrijdige belangen onverbiddelijk is uitgesloten. Aldus verklaart zich dan ook, dat de bepalingen van het arbeidscontract niet toepasselijk zijn voor de werklieden in dienst van publiekrechtelijke lichamen. En afgescheiden van al het voorafgaande, meent spreker er nog op te moeten wijzen, dat het aange boden ontwerp-reglement geen enkel bestaand voor recht aan de werklieden heeft ontnomen, noch hun dienst verzwaard, doch, zich niet bepaald hebbende tot het codificeeren van het bestaande, voor allen zonder uitzondering nieuwe voordeelen heeft geschapen. Wat het tweede gedeelte van het voorstel-Burger betreft, zoo sluit spreker zich in hoofdzaak bij de bezwaren van den heer Besuijen aan. Ook spreker is, natuurlijk niet op de gronden van den heer Besuijen, dat hij den Raad niet vertrouwt, niet zeker dat die commissie zoodanig zal worden samengesteld dat zij eene afspiegeling zal kunnen worden genoemd van alle in den Raad zitting hebbende partijen. Is zij dat niet, dan wordt daarin niet ieders stem gehoord en daarop komt het toch aan. Spreker wenscht. bij een vóór-onderzoek, precies te weten hoe alle leden, hoofd voor hoofd, over een voorstel denken en dat is alleen in de sectiën te bereiken, die daarenboven nog het voordeel hebben dat zij door Burgemeester en Wethouders worden bijgewoond. Vandaar dat spreker ook de aanneming van het tweede gedeelte van het voorstel-Burger moet ontraden. De heer Burger zal op de meeste opmerkingen uit den Raad niet ingaan, daar die door hem goeddeels reeds vooraf zijn beantwoord. Hij wil den heer Be suijen een enkel woord toevoegen en moet hem dan gelijk geven. Wie den Raad niet vertrouwt en denkt dat de te benoemen commissie eenzijdig zal worden samenge steld, moet tegen het tweede gedeelte van sprekers voorstel stemmen. Spreker voor zich vertrouwt den Raad wel. Het doet hem echter genoegen dat de heer Besuijen zijne meening in deze heeft uitgesproken, omdat, mocht er eens een enkel lid zijn, die dien kant uit wil, deze de bezwaren, verbonden aan eene een zijdig samengestelde commissie, heeft kunnen zien. De gedane waarschuwing zal misschien nuttig preven tief kunnen werken. Dezelfde opmerking kan spreker tegen den Voor zitter maken. De Voorzitter toch betwijfelt dat men door eene commissie te benoemen, de stem van allen, hoofd voor hoofd zal hooren en meent dat dit wel het geval zal zijn als de zaak in de secties wordt behandeld. Spreker is echter van oordeel dat, wel beschouwd, dit bezwaar voortkomt uit de vrees, dat de samenstelling der te benoemen commissie niet naar den zin van den Voorzitter zal zijn. Spreker vertrouwt den Raad wel zoo goed, dat de te benoemen commissie alle schakeeringen zal bevatten. Heeft dan de commissie haar taak volbracht, dan is de Raad beter ingelicht dan door middel van een sectieverslag. De Voorzitter heeft tegen het hooren der werklieden bezwaar, omdat hunne verhouding tot de gemeente eene andere is, dan de verhouding van een werkman tegenover een particulieren werkgever. Op één punt geeft spreker hot don Voorzitter toe, nl. dat de werk lieden in dienst der gemeente aan vrij wat minder willekeur bloot staan, daar zij in den Raad zelf, d. i. dus in den boezem van hun werkgever, voorspraak zullen vinden. Overigens is het verschil niet groot en eigenlijk zuiver theoretisch. Practisch treedt een werkman in dienst der gemeente op geheel denzelfden grond als hij dit doet bij een particulier, namelijk om den kost te verdienen en zoo is de verhouding dan geheel dezelfde. Spreker heeft evenwel a priori toegegeven dat hij het hooren van de werklieden niet van groot practisch belang acht, omdat hij van oordeel is dat eventueel te maken opmerkingen, zij het dan langs een anderen weg, den Raad wel zullen bereiken. Sprekers motief is echter dit, dat wanneer de werklieden inzage heb ben gehad van het ontwerp-reglement en in de ge legenheid zijn gesteld hunne bezwaren in te dienen, zij niet kunnen zeggen dat zaken die hun aangaan, zijn geregeld zonder hen daarin te kennen. De heer Besuijen kan zich vrijwel ontslagen achten van eene beantwoording van de heeren Duparc en Burger; de eerste erkent zijn ongelijk, de tweede geeft spreker gelijk. De uiteenzetting, die door den voor zitter is gegeven van de positie van de werklieden tegenover de gemeente, was eenige honderden jaren geleden beter op haar plaats dan nu. Dat standpunt brengt mee dat van boven af alles wordt geregeld zonder het recht te erkennen op die regeling ook maar eenige critiek uit te oefenen. Dit standpunt is verderfelijk en zal leiden tot nadeel voor de ge meente. Men zal, wordt deze methode gevolgd, een korps menschen krijgen, dat zielloos afwacht wat van boven af wordt gegeven, waarop het spreekwoord

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1908 | | pagina 4