36 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1909. rusten in de beslissing van Gedeputeerde Staten. Hij is echter van oordeel dat de Raad, als dit gebeurt, zich zal moeten onderwerpen aan de voorschriften der wet en een nieuw plan moet maken. Hij kan dat ook gerust doen. Niets belet hem aan den wensch van Gedeputeerde Stateu te voldoen. Hij neemt dan eenvoudig de naaste toekomst wat kleiner en bepaalt zich bij voorbeeld tot de terreinen aan het Nieuwe Kanaal. Spreker is er voor om, als de Raad nu berust of later ongelijk krijgt, een nieuw, zeer beperkt, gedetailleerd plan te maken, ten einde geen monnikenwerk te doen. Het is echter zeer wel mogelijk dat de gemeente in het gelijk wordt gesteld. Spreker zal tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen en dringt er bij den Raad op aan, hem op dien weg te volgen. Zoo noodig kan na afstemming van het voorstel een nader be sluit genomen worden om in beroep te gaan. Toen de heer G. W. Koopmans de conclusie las kwam de gedachte bij hem op dat het gezag werd aangerand, het gezag, dat in den laatsten tijd zoo dikwijls in den Raad is genoemd en opgeld heeft gedaan. Opdat niemand der raadsleden zich gepiqueerd zal behoeven te gevoelen noemt spreker het dan maar, op zijn zachtst uitgedrukt, eeno miskenning van het gezag. Hij wil den Raad wijzen op de bepaling van art. 28 dor Woningwet, luidende, dat de Raad bij de Kroon in hooger beroep kan gaan, als het plan door Gedeputeerde Staten niet wordt goedgekeurd. Nu willen Burgemeester en Wethouders het besluit van niet-goedkeuring een voudig voor kennisgeving aannemen. Dat gaat niet. Art. 28 der genoemde wet bepaalt tevens dat be langhebbenden in hooger beroep kunnen gaan tegen de goedkcurinq. Door nu het voorstel van Burge meester en Wethouders aan te nemen, ontnemen wij aan die belanghebbenden een recht, hun bij de wet toegekend, want een goedgekeurd plan moet er toch eenmaal komen. De heer Feddema schudt ontkennend. Spreker hoopt te vernemen dat hij mis is. Hij zal echter om de opgegeven reden tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders stemmen, De heer Oosterhoff wenscht met een enkel woord te motiveeren, waarom hij zijne stem tegen dit voor stel van Burgemeester en Wethouders zal uitbrengen. Hij is, niettegenstaande het advies van de Commissie voor Openbare Werken, op het oorspronkelijk door Burgemeester en Wethouders ingenomen standpunt blijven staan. Toch heeft spreker het advies der commissie met groote instemming gelezen, althans voor zoover betreft de weerlegging der door Gede puteerde Staten tegen het uitbreidingsplan inge brachte bezwaren. De commissie heeft het door den Raad ingenomen standpunt helder uiteengezet en met klemmende argumenten verdedigd. Maar juist omdat het advies blijk geeft van zulk eene vaste overtui ging, had spreker verwacht en zijns inziens volkomen terecht, dat de commissie zou hebben geadviseerd in hooger beroep te gaan. Wanneer spreker eene vaste meening omtrent een zaak bezit en ten volle over tuigd is van zijn goed recht, schroomt hij niet daar over eene uitspraak in hoogste instantie uit te lokken. Als grond om niet in hooger beroep te gaan wordt door do commissie aangevoerd dat de gemeente er alles bij kan verliezen en niets bij zou kunnen win nen en dat wij in het uitbreidingsplan, zooals het thans voor ons ligt, de handleiding bezitten, die wij voor onze gemeente wettig en noodig hebben geoordeeld. De opvatting, dat het uitbreidingsplan alleen als handlei ding zou moeten dienen, is niet juist. Spreker beroept zich hiervoor op de zinsnede, voorkomende in het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 11 Augustus 1908, luidende „Na veelvuldig met de Commissie voor Openbare „Werken gehouden overleg is, ter voldoening aan het wettelijk voorschrift, door ons een uitbreidingsplan „ontworpen, volgens het op bijgaande kaart aange duide schema." Daaruit blijkt duidelijk, dat het plan is ontworpen ter voldoening aan de wet. Laten wij nu de zaak rusten dan is niet aan de wet voldaan, want wij moeten volgens art. 28 der Woningwet een door Ge deputeerde Staten goedgekeurd uitbreidingsplan heb ben. De wetgever zou naar het oordeel van de Com missie aan Gedeputeerde Staten niet al te groote bevoegdheid hebben willen geven. Dit zou dan moeten blijken uit het feit dat er geen bepaling bestaat, waarbij aan Gedeputeerde Staten is opgedragen een uitbreidings plan te maken als de Raad in gebreke blijft dit te doen. Een dergelijke bepaling bestaat toch wel voor de voorschriften, bedoeld in art. 7 der Woningwet. Als men evenwel nagaat wat in d.e gewisselde stukken hieromtrent voorkomt, blijkt het, dat het niet do bedoeling is geweest den Raad grootere vrij heid te geven, maar dat de vrees heeft voorgezeten dat dergelijke bepalingen in de praktijk weinig zouden uitwerken. In het voorloopig verslag staat „Sommigen willen Gedeputeerde Staten de bevoegd- „heid geven om zelf een plan vast te stellen indien dc Gemeente het niet doet." De Minister antwoordt hierop in de Memorie van Antwoord „Gedwongen vaststelling van een plan van uit breiding door Gedeputeerde Staten zoude weinig „baten, zoolang deze niet den Raad tot onteigening, „aankoop of tot het uitvaardigen van een bouwver- „bod kunnen nopen". Hiermede is echter niets veranderd in het stand punt dat de Regeering in het algemeen had inge nomen en dat zijn uitdrukking vond in de Memorie van Antwoord op artikel 8, waarin deze zinsnede voorkomt „Dat in strijd met het inzicht van het hooger ge- „zag alle regeling blijft ontbreken, of eene verkeerde „regeling in werking treedt, kan niet worden geduld". De eenige grond, waarop de Raad dus deze zaak zou kunnen laten rusten zou deze zijn, dat niet is aangegeven de termijn, binnen welke het uitbreidings plan moet zijn vastgesteld. Dit kan een argument zijn dat een advocaat in een pleidooi mag gebruiken, voor den Raad gaat het zich bedienen van dergelijke argumenten toch niet aan. Spreker zal daarom tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Zandstra is van oordeel dat, waar de wet aan de gemeente de verplichting oplegt een uit breidingsplan te hebben, zij aan die verplichting moet trachten te voldoen. Waar het ontworpen plan niet is goedgekeurd, moet de Raad verder en dus in hooger beroep gaan. Het plan is te goed ontworpen om dit niet te doen en daardoor uitgemaakt te krij gen of Leeuwarden een uitbreidingsplan heeft of niet. Heeft de gemeente geen plan, dit is zoo als zij in het ongelijk wordt gesteld, dan moet zij een maken. Spreker, van oordeel dat de Raad in hooger be roep moet gaan, zal stemmen tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter doet opmerken dat de heer Oosterhoff en spreker de minderheid hebben uitgemaakt in de vergadering van het college van Burgemeester en Wethouders, waarin dit voorstel is vastgesteld. Spreker staat dus ook nu aan de zijde van den heer Oosterhoff en kan zich in hoofzaak vereenigen met hetgeen door hem en den heer Burger is gezegd. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1909. 37 Hij zal niet in herhaling treden maar wenscht alleen de aandacht te vestigen op één passage in het advies der Commissie voor Openbare Werken. Spreker be doelt de passage waarin zij er op wijst, dat dezelfde adviseur, die Gedeputeerde Staten van advies heeft gediend, ook als zoodanig zal optreden voor de Kroon. Dit mag niet als motief gelden. Het is eene belangrijke kwestie, daar niet alleen Leeuwarden, maar met haar tal van gemeenten in het geheele land belang bij de uitspraak hebben. Spreker vertrouwt daarom dat de Regeering niet uitsluitend met bedoeld advies zal te rade gaan en niet dan na rijp beraad hare beslissing zal nemen. Het doet den heer Baart de la Faille genoegen dat door den vorigen spreker de nadruk is gelegd op het argument der commissie, dat een minder gelukkig argument is. De Woning-Inspecteur is een man van helder inzicht en groote verdienste, zoodat het spre ker voorkomt dat het de moeite waard zal zijn van hem te vernemon, welke de argumenten zijn voor zijn advies. Zijne opmerkingen hebben de gezond heidscommissie geïnspireerd, toen zij er melding van maakte, dat het uitbreidingsplan haar niet gedetail leerd genoeg was. Waar nu de kans bestaat om van denzelfden adviseur eene met redenen omkleede opinie te krijgen, waarom hij een gedetailleerd plan wenscht, zal dit in de eerste plaats Leeuwarden en verder ook andere gemeenten ten goede komen. Spreker gaat mee met den vorigen spreker dat het niet aangaat zich bij de niet-goedkeuring neer te leggen. Het zou eene miskenning zijn van het hooger gezag. De heer Menalda zal bij de reeds aangevoerde argumenten geen nieuwe voegen. Hij is het met den heer Burger eens, dat de Raad niet moet berusten in het niet goedkeuren van het uitbreidingsplan door Gedeputeerde Staten. Spreker wil alleen wijzen op de woorden van het besluit van 11 Augustus 1908. Op pag. 154 der handelingen staat „Zoodra het uitbreidingsplan is vastgesteld en door „Gedeputeerde Staten is goedgekeurd, te besluiten „het in ontwerp aangeboden uitbreidingsplan van „de bebouwde kom der gemeente vast te stellen." Wanneer de Raad nu in de niet-goedkeuring be rust, is dit een terugkomen op dat besluit. De Raad is door dat besluit gebonden en dient daar rekening mee te houden. De heer Beekhuis doet opmerken, dat de Commissie voor Openbare Werken in haar advies er op heeft gewezen, dat deze zaak eene lange voorbereiding heeft gehad, dat het plan herhaalde malen is besproken, door de Gezondheidscommissie is beoordeeld en einde lijk na veel wikken en wegen mot algomeene stemmen door den Raad is vastgesteld. Heden blijkt ook weer dat allen, die het voorstel van Burgemeester en Wet houders bestrijden, toch het uitbreidingsplan zelf goed keuren en zeggen dat het standpunt van Gede puteerde Staten onjuist is. De leden van den Raad zijn dus overtuigd dat het plan is een goed plan. Ook door Gedeputeerde Staten is niet aan het plan zelf getornd, zij maken geen aanmerkingen en zeggen b.v. niet, dat de geprojecteerde singelweg op een andere plaats moet worden gelegd, dat de breedte niet goed is of iets dergelijks, zoodat spreker mag veronderstellen, dat ook Gedeputeerde Staten het plan op zich zelf goedkeuren. Zij hebben alleen een wet telijk bezwaar; zij zijn van oordeel dat de wet bedoelt dat de terféinen onmiddellijk aan de stad gelegen moeten voorzien zijn van een stratenplan en dat het niet aangaat een bouwplan over te leggen, dat in groote lijnen aangeeft hoe de stad er in de toekomst zal uitzien. Dit is een principieel standpunt en wel dat van den heer Faber. Spreker heeft als wethouder het genoegen gehad persoonlijk dikwijls met den heer Faber te confereeren en zoo is ook deze zaak wel ter sprake geweest. Ook schriftelijk heeft de heer Faber herhaaldelijk zijn standpunt aan Burgemeester en Wethouders uiteengezet, doch dat college niet kunnen overtuigen. Maar, nu dezelfde stelling door Gedeputeerde Staten wordt ingenomen, acht spreker de veronderstel ling niet gewaagd dat het advies van den heer Faber op dat college indruk zal hebben gemaakt. Is het nu zoo vreemd dat spreker eenigszins bang is voor den invloed, dien de heer Faber ook bij de Regeering kan hebben? Laten wij de kwade kans vermijden van ook bij de Kroon ongelijk te krijgen. Men noemt dit een klein argument, maar spreker is van oordeel, dat het praktische waarde heeft. De heer Burger verdedigt zijn standpunt door te zeggen, dat het ondoelmatig zou zijn niet in hooger beroep te gaan omdat, als men zich bij de uitspraak van Gedeputeerde Staten neerlegt, deze uitspraak bindende kracht krijgt. Dit is in rechten ook zoo, zegt de heer Burger. Volkomen juist, maar het groote verschil is juist, dat wij hier niet hebben een vonnis. Aan een vonnis is een bindende kracht verbonden, aan deze uitspraak van Gedeputeerde Staten echter niet. De heeren Zandstra en G-. W. Koopmans meenen dat het advies der Commissie voor Openbare Wei'ken is om zich neer te leggen bij de beslissing en daar door te zijn zonder uitbreidingsplan. Dit is niet het geval. Het advies is om de resolutie voor kennis geving aan te nemen. Het gevolg is daarvan dat ons plan zijne waarde behoudt. Het moge dan niet de officieele naam „uitbreidingsplan" meer verdienen, het blijft niettemin een leidraad voor den uitleg van de stad en heeft dus voor ons dezelfde beteekenis. Bij de beoordeeling van bouwplannen kan de Raad de vastgestelde teekening voor oogen houden. De Raad zal spoedig een bouwverbod uitlokken op ver schillende gedeelten der stad, in aansluiting met het uitbreidingsplan. Gedeputeerde Staten zullen hunne goedkeuring daaraan niet onthouden. Zij hebben toch geen bezwaar tegen dc teekening van het uitbreidingsplan, zoodat als de Raad in aansluiting daarvan bouwverbod vraagt, zij hunne goedkeuring niet zullen weigeren om redenen daarbuiten gelegen. Het uitbreidingsplan behoudt dus zijn kracht. Nu is het de vraagis het goed gezien zich te wagen aan een hooger beroep, waar veel kans is in het on gelijk te worden gesteld Is het niet moeielijker het eventueel besluit van de Kroon voor kennisgeving aan te nemen dan thans dat van Gedeputeerde Staten Door vrijwillig de uitspraak van de Kroon uit te lokken onderwerpen wij ons aan haar uitspraak. Dit argument heeft de Commissie voor Openbare Werken geleid tot haar advies. Spreker acht zich ontslagen van de verdediging van het plan zelf, dat niemand heeft bestreden. De heer Burger heeft nog gezegd dat als de ge meente ongelijk krijgt bij de Kroon, er een nieuw uitbreidingsplan moet worden gemaakt, maar dat men dan kan volstaan een te maken voor de terreinen aan het Nieuwe Kanaal. Dit acht spreker onjuist gezien, want het is in strijd met de bedoeling van de Wo ningwet. Die wet wenscht de terreinen te doen aan wijzen, die in de naaste toekomst voor bebouwing bestemd zijn. Wordt nu een uitbreidingsplan gemaakt voor de terreinen aan het Nieuwe Kanaal alleen, dan kan dit niet voldoende zijn want er is geen enkele reden om aan te nemen, dat aan den anderen kant der stad niet zal worden gebouwd. De terreinen aan het Kanaal zijn bovendien het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 3