38 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Februari 1909.
minst geschikt, omdat de natuurlijke gesteldheid mede
brengt, dat de stad zich daar niet verder zal uitbreiden
dan tot aan de Tijnje.
De Raad moet naar de bedoeling van de wet te
werk gaan, en den uitleg van de straten regelen naar
alle zijden, waar aanbouw verwacht kan worden.
Het doet den heer Burger genoegen te bemerken
dat vele leden van den Raad het met hem eens zijn.
Het meeste genoegen heeft spreker de rede van den
heer Oosterhoff gedaan, die heeft aangevuld wat bij
spreker ontbrak. Bij spreker stond op den voorgrond
zijn kijk op het juridisch argument, dat er voor den
Raad verschil zoude bestaan of hij zou berusten in
de uitspraak van Gedeputeerde Staten of in de uit
spraak van de Kroon, die van Gedeputeerde Staten
bevestigende. Spreker weet wel dat de heer Faber
weer zal worden gehoord, doch dit argument behoeft
niet zoo zwaar te wegen. De kwestie is bij de Regee
ring al lang bekend, doch nog niet uitgevochten. Nu
is de mogelijkheid niet uitgesloten dat er eindelijk een
uitspraak van de Regeering komt wat men onder een
uitbreidingsplan heeft te verstaan. Dat de heer Faber
zijne meening zegt is goed en logisch, maar dit kan
geen bezwaar zijn om de zaak te laten uitvechten.
Spreker heeft er niets van gehoord hoe men tot de
meening komt dat er voor de gemeente praktisch
voordeel zoude bestaan, als zij in de uitspraak van
Gedeputeerden berust.
Het uitbreidingsplan blijft niet goedgekeurdof
dit nu door Gedeputeerde Staten geschiedt of door
de Kroon is hetzelfde. Spreker blijft er bij dat het
net eender is als bij de rechtspraak.
Een uitspraak van het kleinste kantonrechtertje
heeft dezelfde kracht, als men er in berust, als een
arrest van den Hoogen Raad.
De heer Beekhuis zegt dat een uitspraak van Ge
deputeerde Staten geen kracht heeft. Dit is eene zon
derlinge bewering. Spreker is van oordeel dat het
uitbreidingsplan niet meer bestaat als de Raad in dit
besluit berust, daar het plan volgens de wet onder
worpen is aan de goedkeuring van Gedeputeerde
Staten. Wordt de goedkeuring er aan onthouden,
dan bestaat het niet meer of nu Gedeputeerde Staten
dit doen of de Kroon is precies gelijk. Gaat de Raad
nu in hooger beroep en krijgt hij ongelijk, dan kan
hij zeggen gedwongen te zijn berust hij in de uit
spraak dan heeft hij zelf schuld.
Wanneer de Raad zich bij de uitspraak van Gede
puteerden neerlegt, heeft dit ook practisch niet het
effect, dat de heer Beekhuis verlangt. Veronderstel
dat de Raad zich aan dat plan houdt en bouwverbod
aanvraagt voor een of ander punt ver buiten de be
bouwde kom. Gelooft men dan dat Gedeputeerden
dit zouden goedkeuren? Zeker niet. Zij zouden
vragenwat scheelt de Raad van Leeuwarden Men
kan toch in den blinde geen bouwverbod leggen, of
zich om dat te motiveeren beroepen op een uitbrei
dingsplan, dat niet bestaat.
Er wordt gezegd: wij wagen ons aan de kans om
ongelijk te krijgen. Spreker is van oordeel dat de
Raad met in hooger beroep te gaan, niets waagt.
De Raad heeft dan toch zeker de kans gelijk te
krijgen.
Spreker zou den heer Beekhuis een vraag willen
stellen. Veronderstel dat de Raad zich bij de uit
spraak van Gedeputeerden neerlegt. Dan zitten wij
zonder uitbreidingsplan en hebben niet gedaan wat
de wet wil. Als er nu een lid komt en dit zal
gebeuren met een voorstel om te voldoen aan de
bepalingen der wet en dus een uitbreidingsplan te
maken, zal dan de heer Beekhuis den moed hebben
dit voorstel te helpen verwerpen? Spreker gelooft
dat het antwoord op deze vraag niet anders dan ont
kennend kan zijn. De Raad heeft te beoordeelen
welke terreinen in de naaste toekomst voor bebouwing
in aanmerking komen. Moet er nu een gedetailleerd
plan komen, dan neemt de Raad do naaste toekomst
wat kleiner. De heer Beekhuis zegt dat aan het
Nieuwe Kanaal geen uitbreiding mogelijk is. Spreker
wou wel dat dit waar was, dan waren tenminste alle
koopsommen binnen. Wanneer er een uitbreidings
plan moet komen, laat de Raad dan eerlijk zijn en
de terreinen aanwijzen, die in de allernaaste toekomst
voor bebouwing in aanmerking komen. Het is ver
keerd begrepen dat door spreker is bedoeld, dat de
Raad zich moet bepalen tot de Kanaalterreinen, hij
heeft gemeend te zeggen dat er, om aan de wet te
voldoen, een beperkt plan moet worden gemaakt.
De heer Schoondermark doet opmerken dat alle
heeren erkend hebben, dat het vastgestelde uitbreidings
plan een goed plan is. Alleen de heer Burger begint
er aan te tornen en zegt dat er, om aan de wet te
voldoen, een klein gedetailleerd plan moet worden
gemaakt. Toen het plan behandeld is, is daarover
cloor geen der raadsleden gesproken. De reden,
waarom spreker met het advies der Commissie is mee
gegaan is dezedat de Raad voldaan heeft aan de
wet. Er is een plan gemaakt en dit is aan de goed-
keirring van Gedeputeerde Staten onderworpen. Spre
ker is van oordeel dat de Raad, waar hij overtuigd
is dat het een goed plan is, niet in hooger beroep
behoeft te gaan om de zaak in het belang van het
land te zien uitgemaakt.
Spreker gaat volkomen mee met de redeneering
van den heer Beekhuis. Wij hebben een goed plan,
een meer gedetailleerd te maken zou ondoelmatig
zijn, of het moest een plan zijn voor een zeer klein
gedeelte.
De heer Baart de la Faille wijst er op dat de heer
Beekhuis de leden, die zich tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders verklaren, min of meer
beschuldigt van inconsequentie tegenover het besluit
van 11 Augustus 1908, dat toen met algemeene stemmen
is genomen. Spreker is van oordeel dat deze be
schuldiging, nu de zaken dezen loop hebben genomen,
den leden niet kan treffen.
Toen het plan in Augustus den Raad is voorgelegd
konden de leden, en dit is ook nu nog het geval,
zich im grossen und ganzen mot het groote net, dat
in den omtrek der stad is geprojecteerd, vereenigen.
Toch bleef naar sprekers meening een gedetailleerd
plan gewenscht, althans voor die gedeelten, die
onmiddellijk grenzen aan het bebouwde gedeelte der
stad. Het is bekend dat de hoer Faber het van het
grootste belang acht dat voor die gedeelten een ge
detailleerd plan wordt ingediend. Zijne rijke ervaring
heeft hem geleerd, dat waar dit niet het geval is,
misstanden ontstaan. Spreker zou een voorbeeld
kunnen noemen. Achter de Hoven is gebouwd de
Vegelindwarsstraat, waardoor aan de aangrenzende
bewoners alle licht en lucht is ontnomen. Dit ge
vaar nu wenscht de heer Faber te bestrijden.
Spreker stelt er daarom nog veel belang in, dat
het advies van den heer Faber nogmaals wordt inge
wonnen en dat de Raad tevens hooger beroep instelt.
De heer G. W. Koopmans heeft op 11 Augustus
vóór gestemd, omdat hij de wetenschap bezat, dat de
Raad, als Gedeputeerden het plan niet goedkeurden,
in hooger beroep kan gaan. Hij heeft wel voor het
voorstel gestemd, maar zich daardoor niet neergelegd
bij de gevolgen, aan de niet goedkeuring verbonden.
De heer Beekhuis heeft het advies der Commissie
voor Openbare Werken willen goed praten door te
zeggen dat men, in hooger beroep gaande, toch weer
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Febiuari 1909. 39
bij don duivel, i. c. bij den heer Faber, te biecht komt.
Dit gebeurt wel meer. Toen spreker oenige weken
geleden niet van den Raad kon krijgen wat hij wenschte,
n.l. eene wijziging in de verordening betreffende de
inrichting enz. van de politie, heeft hij zich tot de
Kroon gewend met de wetenschap dat zijn adres weer
terecht komt bij Burgemeester en Wethouders, die
zich tegen zijn voorstel hebben verklaard. Dit is nu
eenmaal een gevolg van de wetten, waaronder wij
leven.
De heer Beekhuis zegt wel, het plan blijft een
richtsnoer, spreker kan zich daarbij niet neerleggen.
De Woningwet eischt dat het uitbreidingsplan wordt
goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. De heer
Schoondermark zegtde Raad heeft aan do wet
voldaan, een uitbreidingsplan gemaakt en dit aan de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten onderworpen.
Of die het nu goedkeuren of niet is precies hetzelfde,
is aan de wet voldaan. Hoe kan, zegt spreker, de
heer Schoondermark zulk een standpunt innemen.
Bij goedkeuring toch kunnen belanghebbenden tegen
die goedkeuring in beroep komen. Dit is nu niet
liet geval en er worden dus zekere wettelijke rechten
aan die belanghebbenden ontnomen. Spreker is van
oordeel dat de zaak niet in het reine is. Gedepu
teerde Staten moeten hunne goedkeuring aan het
uitbreidingsplan hechtenzonder die goedkeuring is
het geen plan.
Spreker wijst op art. 194c der gemeentewet waar
staat
„aan de goedkeuring der Gedeputeerde Staten
worden onderworpen besluiten der gemeentebesturen
betreffende
het koopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en ver
panden van onroerend goed, van inschrijvingen in een
der grootboeken van de Nederlandsche Schuld, van
schuldbrieven of vorderingen".
De Raad heeft in der tijd besloten stukken van
de gemeente bij de Nederlandsche Bauk te verpanden.
Gedeputeerde Staten hebben dit besluit niet goed
gekeurd. Gaat het nu aan dat de Raad toch zijn
gang gaat en de stukken beleent 't Zal wel niemand
in 't hoofd komen zoo iets te durven beweron. Spreker
blijft er bij dat z. i. het plan geen plan is zonder de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
De heer Oosterhoff is door de rede van den heer
Beekhuis niet bevredigd. De vraag, die bij spreker
het zwaarst weegt, is niet beantwoord, n.l. deze of
de Raad nu inderdaad aan de wet heeft voldaan.
Spreker is van oordeel dat de heer Beekhuis zelf wel
voelt dat dit niet het geval is. Hij heeft in antwoord op
het door den heer Koopmans gesprokene nu uitdruk
kelijk verklaard, dat de bouwcommissie niet adviseerde
zich bij de uitspraak van Gedeputeerden neer te leggen,
maar wel hun schrijven naast zich neer te leggen,
maar erkent daarna dan toch ook, dat wij zoodoende
geen uitbreidingsplan volgens de bedoeling der wet
hebben.
Spreker vraagt nogmaals pertinent of de heer
Beekhuis in gemoede overtuigd is, dat de Raad wel
aan de wet heeft voldaan.
De heer Zandstra is van oordeel dat, waar het dooi
den Raad vastgestelde uitbreidingsplan niet door Ge
deputeerde Staten is goedgekeurd, de Raad niet aan
de wet heeft voldaan en dat hij bij de Kroon in
hooger beroep moet gaan, ook al heeft deze denzelfden
adviseur als Gedeputeerde Staten. De eer van den
Raad is er mee gemoeid.
De heer Feddama heeft, toen de aanhangige zaak
in de vergadering van de Commissie voor Openbare
Werken ter sprake was, gezegd, dat hij het praktisch
nut niet inzag van het gaan in hooger beroep van
het besluit van Gedeputeerden. Wat toch is er voor
nut in gelegen, dat eene gemeente als Leeuwarden
heeft een minutieus uitbreidingsplan Rondom Leeu
warden liggen zeer veel stukken grond, die aan even
veel eigenaren nagenoeg behooren. Deelt de Raad
nu al vast al die eigendommen in straten van ver
schillende klassen in, dan ligt het voor de hand, dat
men geregeld in botsing komt met de verschillende
plannon van bebouwing, die ter uitvoering aan 's Raads
goedkeuring zullen worden onderworpen.
Terwijl op het uitbreidingsplan reeds straten le,
2e, 3o of 4e klasse zullen worden aangegeven, staat
het te bezien of werkelijk in de toekomst de Massi
ficatie wel gewenscht is. Het is zeer de vraag of
eene geprojecteerde le klasse straat wel ooit bouwers
zal bereid vinden tot het stichten van huizen daaraan,
omdat daaraan gebouwde huizen niet productief zullen
zijnhet zal zelfs kunnen blijken dat daar meer be
scheiden huizen op hun plaats zijn. Bovendien heeft
de Woningwet, naar sprekers meening, dergelijk in
grijpen in het particulier eigendom niet gewild.
Een telken male wijzigen van het uitbreidingsplan,
indien uitvoerig opgezet naar de bedoeling van heeren
Gedeputeerden, zal zeker daarvan het gevolg zijn.
Een en ander waren voor spreker motieven, om met
de geheele Commissie voor Openbare Werken, Burge
meester en Wethouders te adviseeren niet van het
besluit van Gedeputeerden in hooger beroep te gaan.
De heer Beekhuis zegt dat hem door den heer
Burger is gevraagd hoe spreker zich de zaak voor
stelt, als de Kroon de beslissing van Gedeputeerde
Staten bevestigt. Dat is nu juist het moeielijke punt.
Het blijkt spreker dan ook dat hieromtrent de mee
ningen verschillend zijn. Wanneer de Kroon de be
slissing van Gedeputeerde Staten sanctionneert, wil
de heer Burger een nieuw plan maken, waarbij re
kening wordt gehouden met de wenschen van Gede
puteerde Staten. Spreker wil dit juist niet en naar
hij veronderstelt de meerderheid van den Raad ook
niet, want dan krijgen we datgene wat wij na zorg
vuldige overwegingen niet gewild hebben. De heer
Feddema heeft aangetoond dat het praktisch ondoel
matig is de straten minutieus op het uitbreidingsplan
vast te stellen. Het is ook absoluut overbodig. Onze
bouwverordening zorgt dat, indien bouwplannen
worden ingediend, de Raad de richting enz. der
straten vaststelt. Daarmede wordt hetzelfde bereikt
wat Gedeputeerde Staten beoogen, zonder dat het
particulier initiatief wordt gedood.
Den heer G. W. Koopmans wenscht spreker te
wijzen op art. 28 3e lid der Woningwet waar staat
„Het plan van uitbreiding alsmede de plannon tot
herziening daarvan zijn aan de goedkeuring van
Gedeputeerde Staten onderworpen. Tegen weigering
van de goedkeuring kan door den Raad en tegen
het verleenen van de goedkeuring door belangheb
benden binnen eene maand beroep bij Ons worden
ingesteld".
Er wordt dien belanghebbenden dus geen enkel
rechtsmiddel uit de hand genomen.
Spreker heeft nu nog enkel den heer Oosterhoff te
beantwoorden die vraagthebben wij aan de wet
voldaan
De wet bepaalt dat gemeenten boven de 10000
zielen een uitbreidingsplan moeten maken. Doet de
Raad dit echter niet dan is er geen bepaling, die het
maken van een dergelijk plan aan Gedeputeerde Staten
opdraagt. Spreker wijst er op dat hieromtrent in de
Memorie van Antwoord staat: bij weigering van den
Raad een plan vast te stellen zou niet baten.
Hieruit volgt, vindt spr., dat eene gemeente aan