58 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Maart 1909.
oude schuttingen niet beter. Het komt spreker voor,
dat de heer Deugen, als hij zelf zijne belangen had
bepleit, dit niet beter had kunnen doen dan de lieer
Besuijen het heeft gedaan.
De geheele kwestie komt neer op de vraag hoe lang
zal de inrichting nog moeten dienen Is het de be
doeling het contract voor 1 jaar te vernieuwen dan
kost het nieuwe voorstel de gemeente f 500 100
f 240 f 840. Hoe langer het contract duurt
hoe minder schadelijk voor de gemeente. Duurt het
5 jaar, dan kost het de gemeente niets meer dan
waarop bij de begrooting is gerekend.
Spreker wenscht nog een enkel woord te spreken
over de in de vorige vergadering, toen deze zaak ter
sprake was, gebezigde cijfers. Toen is gezegd, dat
er 0400 maal per jaar van de inrichting is gebruik
gemaakt. De heer Besuijen heeft die cijfers naar hij
toen mededeelde, ontleend aan het rapport over de
begrooting.
Spreker heeft het gemeenteverslag over 1906 ge
raadpleegd en daarin gevonden, dat in de laatste 7
jaren gemiddeld 2897 baden per jaar zijn genomen,
dat is dus ruim 500 minder. Overigens geeft het
gebruik van deze cijfers in de stukken aan die cijfers
een officieel tintje, wat zij in dit geval niet hebben.
Zij zijn, naar spreker meent, verstrekt door den
belanghebbende, zonder eenige controle zij bewogen
zich daarbij gedurende de laatste jaren in dalende
richting, wat destijds waarschijnlijk van invloed is
geweest op het besluit, om de overeenkomst niet te
vernieuwen.
De Voorzitter wenscht den draad op te vatten, waar
de heer Komter dien nederlegde en moet dan opko
men tegen de uitdrukking van den heer Besuijen,
dat deze zich had afgevraagd, „welke stille kracht"
weder werkzaam was geweest, om Burgemeester en
Wethouders een prae-advies in de pen te geven, dat,
naar dat lid ver-klaarde, lijnrecht inging tegen den
duidelijken uitgesproken wensch van de overgroote
meerderheid van den Raad. Dit laatste is beslist
onjuist; er was een duidelijk uitgesproken wensch,
maar allerminst hield die in eene machtiging aan
Burgemeester en Wethouders om, met welke kosten
dan ook, met den heer Deutgen tot overeenstemming
te komen. Integendeelaan het brengen der volg
nummers 158ct en 1586 op de begrooting voor 1909
ging eene uitvoerige discussie vooraf, en de geheele
Raad, ook de heer Besuijen, weet of moet althans
weten, dat de toegestane bedragen maxima waren,
die men voor de zaak over had en waarmede men
hoopte te zullen slagenBurgemeester en Wethou
ders moesten trachten binnen de grenzen dier be-
grootingsposten met den heer Deutgen een overeen
komst voor één jaar aan te gaan. Hierin zijn zij
niet geslaagd, en do heer Besuijen kan dat betr euren,
maar mag daarin geen aanleiding vinden te spreken
van een stille kracht die werkzaam was, noch hier
op een toon van gezag verklaren dat Burgemeester
en Wethouders hadden moeten doen wat hij deed,
n.l. voor liooyer bedragen dan de Raad toestond, tot
overeenstemming zien te komen. Spreker zou de
gezichten van de tegenstanders van het voortbestaan
der badinrichting wel eens willen zien, als Burge
meester en Wethouders aldus hadden gehandeld;
ware spreker raadslid en tegenstander-, hij zou zoo
danige handeling beslist kwalijk hebben genomen,
omdat die influenceerdo in eene bepaalde richting-
juist teyi-u den wil van den Raad in en al zijn nu
ook de raadsleden zachtzinniger dan spreker- in dat
geval zou wezen, het is toch niet onmogelijk dat ook
onder hen alsdan een stille kracht aanwezig ware
geweest, dio aan Burgemeester en Wethouders het
onbehoorlijke van hun doen onder het oog had laten
brengen.
Wil men thans verder gaan dan toen, zoo kan niet
volstaan worden met, gelijk de motie van den heer
Besuijen doet, Burgemeester en Wethouders uit te
noodigen do onderhandelingen met den heer Deutgen
te heropenen, doch zal een motie moeten worden
ingediend, die de gr enzen aangeeft tot welke de Raad
wenscht te gaan. Eene ongelimiteerde machtiging
zal toch zeker, rra de heden gevoerde discussie, niet
in het belang der gemeente zijn.
De heer Burger wil het denkbeeld voor den heer
Besuijen aanbevelen. Spreker is niet onschuldig aan
het door den heer Deutgen ingediende plan, want
hij heeft bij de overweging, hoe de kwestie zou kun
nen worden opgelost, den heer Besuijen geassisteer d.
Hij is van oordeel dat de thans aan de hand gedane
oplossing de juiste is, doch wil op den voorgrond
stellen dat hij niet goedkeurt, dat de heer Besuijen
een min of meer gemaskeerd verwijt richt tot Bur
gemeester en Wethouders over hunne houding. Het
was voor hen niet mogelijk de onderhandelingen
voort te zetten, waar door do wederpartij onmoge
lijke eischen werden gesteld. Nu deze met een nieuw
en meer aannemelijk voorstel is gekomen, is er een
grondslag voor verdere onderhandelingen.
Ook wil spreker gaarne erkennen dat hij niet te
veel waarde hecht aan het argument van den heer
Besuijen, dat de eigendommen der gemeente op kos
ten van den heer Deutgen worden verbeterd. Die
waardevermeerdering is gering.
Spreker is van oordeel dat het door den lieer
Deutgen aangegeven idee de grondslag is om tot
overeenstemming te komen en dat men op deze wijze
kan komen tot wat de Raad heeft gewild.
Het is waar dat de gemeente, als zij het contract
na 1 jaar opzegt, 240 kwijt is, buiten de kosten
der levering van baden over dat eerste jaar.
Het is echter vrijwel ondenkbaar, dat op 1 Januari
1910 de gemeentelijke badinrichting in exploitatie is.
Dat zal altijd wel 2 of 8 jaar aanhouden, ja, spreker
verwacht van wel langer. Hij acht de schadevergoe
ding van f 60.— per jaar niet onoverkomelijk.
De heer Haverschmidt begrijpt niet het verzet tegen
het voorstel. In alle stukken leest men toch dat
Burgemeester en Wethouders plannen beramen tot
het stichten van eene gemeentelijke badinrichting en
daartoe de beschikking noodig hebben over alles
wat nog bruikbaar is van de oude inrichting.
Een nieuw contract met den heer Deutgen kan hier
mede moeilijk samengaan en alles wordt beheerscht dooi
de vraag hoe het nu eigenlijk staat met die gemeen
telijke inrichting. Spreker wil trouwens met den heer
Deutgen geen contract aangaan. Biedt deze nu, spreker
citeert uit eene met hem gesloten overeenkomst, „in zijn
persoon of goederen genoegzamen waarborg aan voor
de goede instandhouding van de inrichting
Het antwoord op die vraag laat spreker over aan
hen die zich dagelijks ergeren aan de wijze, waarop
hij zijn eigendom onderhoudt.
Voor spreker is de beslissing niet moeilijk.
Hij wenscht de geheele sproeibadinrichting op te
ruimen en alles wat gemeente-eigendom is zoo spoedig
mogelijk in veiligheid brengen.
Ook spreker kent den heer Deutgen niet, maai- uit
hetgeen hij ziet krijgt hij geen hoog denkbeeld van do
zorg, waarmede deze zijn badinrichtingen exploiteert.
De Voorzitter deelt mede dat inmiddels is ingeko
men een voorstel van den heer Besuijen, luidende
„Do Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit
de onderhandelingen met den heer P. J. Deutgen
inzake de gemeentelijke zweminrichting te heropenen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Maart 1909. 59
op de basis, genoemd in het door den heer Deutgen
ingediende adres in de vergadering van heden."
Het eerst ingediende voorstel is hierdoor vervallen.
Spreker zal dit voorstel tegelijk met dat van Burge
meester en Wethouders in behandeling brengen.
Ofschoon ook de hoer Fed de ma, cvonals de heer
Haverschmidt, hot liefst de geheele sproeibadinrichting
zag verdwijnen, wil hij na het door dezen gesprokene
daarover niet spreken, maar wil hij toch speciaal op
den oostelijken vleugel even de aandacht vestigen.
In de memorie van toelichting wordt door Burge
meester en Wethouders gezegd „Welke ook do be
slissing van den Raad zij omtrent de sproeibadin
richting, de opruiming der oostelijke kamertjes behoeft
daarom niet te worden uitgesteld." En daarmee is
toch niet te veel gezegd.
Op het voorstel van den heer Besuijen zal hij echter
niet vooruitloopen, maar do stemming daarover af
wachten en al naar de uitslag is, een voorstel doen
tot amotie der niet meer gebruikte kamertjes.
Do lieer Bfisuijen is in de lijn van den heer Fed-
dema. Burgemeester en Wethouders willen eerst
beslissen over do zaak zelve. Hoe deze beslissing
ook uitvalle, toch komt er een voorstel om de ooste
lijke kamertjes op te ruimen. Dit is echter pas aan
de orde als do zaak zelf beslist is.
Spreker heeft, zooals hem is toegevoegd, een ver
wijt tot Burgemeester en Wethouders gericht. Het
was hem echter daar niet om begonnen, maar om de
zaak zelve en hij neemt de door hem gesprokene
woorden terug. Men kan zich echter sprekers stem
ming begrijpen, toen hij zag dat er geen gevolg
werd gegeven aan eene beslissing, die met 18 tegen
1 stem is genomen.
De Raad heeft dezen post voor 1 jaar toegestaan,
zegt do heer Komter. Dat is juist, maar er ligt in
opgesloten dat hij, als de gemeente nog geen eigen
inrichting heeft in 1910, weer op de bogrooting voor
dat jaar voorkomt. Ook spreekt de heer Komter van
niet officiëele cijfers. Men kan ze toch niet valsch
noemen Zooals met alle badinrichtingen, onver
schillig welke, het geval is, Zaterdags en Zondags
morgens zijn ze te klein, terwijl er in de week weinig-
gebruik van wordt gemaakt.
De Yooizitter sprak over tegenstanders, maar die
waren er destijds niet. Er was slechts één tegen
stander en die is er nog. Spreker, die bij de
bogrootingsdebatten de wenschelijkheid van het
voortbestaan der inrichting heeft betoogd, zal niet in
herhalingen vervallen.
De heer Komter wijst er nogmaals op dat de over
eenkomst, als deze na 1 jaar door de gemeente wordt
opgezegd, 840.per jaar kost. Duurt de over
eenkomst 5 jaar dan kost zij niets meer dan op de
begrooting is uitgetrokken.
Nu schijnt, volgens verschillende sprekers, de Raad
van oordeel dat het nog eenige jaren kan duren voor
er eene gemeentelijke inrichting is. Dit is eene opinie,
waarmede men in dezen rekening kan houden. Ook
Burgemeester en Wethouders zijn van oordeel, dat
bij totstandkoming van dit contract er minder groote
haast is bij eene gemeentelijke inrichting.
Den lieer J. Koopmans is het opgevallen dat in de
discussies telkens wordt gevraagd of het nog wel
2 a 3 misschien wel 4 jaar zal duren, voor de ge
meentelijke zwem- en badinrichting zal zijn tot stand
gekomen. Burgemeester en Wethouders willen hierop
niet recht ingaan. Spreker veroorlooft zich daarom
de vraag „kunnen Burgemeester en Wethouders hier
omtrent ook iets meer bepaalds mededeelen
De Voorzitter kan daaromtrent geen bepaalde toe
zegging geven. Hij kan alleen zeggen dat het plan,
dat door den Directeur der Gemeentewerken is inge
leverd, wegens do hooge kosten voor watergebruik
niet geschikt is geoordeeld om reeds thans bij den
Raad tor tafel te worden gebracht en dat getracht
is mot de Waterleidingmaatschappij tot overeenstem
ming te komen omtrent vermindering dier kosten,
door verlaging van het tarief, hetgeen niet is gelukt.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Besuijen wordt aange
nomen met 18 tegen 2 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Besuijen, Beucker Andreae,
de Jong, Schoondermark, Oosterhoiï, Lautenbach,
Berghuis, G. W. Koopmans, Duparc, Wilhelmij. Kom
ter, Zandstra, Hartelust, Beekhuis, Burger, J. Koop
mans, Feitz en Baart de la Faille.
Tegen de heeren Feddema en Haverschmidt.
Aan de orde komt het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, om hun op te dragen de geheele of
het sinds geruimen tijd buiten gebruik gestelde meest
oostelijk gedeelte dor voormalige gemeentelijke zwem
inrichting aan den Noordersingel te amoveeren.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Besuijen wil de badhokjes wel zien oprui
men. Het is echter eene verbetering, die in de eerste
plaats ten goede komt aan de panden van adressanten.
Spreker is van oordeel dat deze adressanten er dan
ook maar iets voor over moeten hebben en dat eene
billijke vergoeding van hen mag worden gevordord.
Dit doet de gemeente toch ook in andere gevallen,
b.v. wanneer zij een straat overneemt.
Wanneer nu de eigenaren, die door do opruiming
beter uitzicht krijgen, iets betalen, kan later hetzelfde
op de anderen worden toegepast. Toen zij hunne
huizen er bouwden, wisten zij dat de badhokjes er
stonden. Wanneer zij die nu wenschen te zien op
geruimd zullen zij wel iets willen betalen. Spreker
weet wel dat de gemeente er ook beter van wordt.
Daarom drage ook deze haar deel in de kosten.
Spreker zal er geen voorstel van maken maar, wordt
een dergelijke bepaling niet toegevoegd, dan zal hij
togen het voorstel stemmen.
De heer Fedtlema begrijpt de redeneering van don heer
Besuijen heelemaal niet. Terwijl deze zegt, dat de op
ruiming dier kamertjes er toe zal bijdragen om den alye-
meenen welstand te bevorderen, wil deze van de men-
schon, die daar hebben gebouwd, voor eene verbete
ring in het algemeen belang eene vergoeding vorderen.
Spreker vindt het eigenaardig dat, nu hier toevallig
eens geen arbeiders, maar wel enkele meer-gegoede
ingezetenen hebben gebouwd, deze naar het oordeel
van den heer Besuijen moeten betalen om den wel
stand van een gemeentelijk eigendom te helpen ver
beteren. Spreker vertrouwt dat de meerderheid van
den Raad zich zal uitspreken vóór het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
De heer Beekhuis komt ook tegen de redeneering-
van den heer Besuijen op. Dat raadslid moet niet
vergoten dat de verbetering niet wordt aangebracht
ten bate van particulieren, maar in het algemeen
belang. Wel is het gevolg dat particulieren er van
profiteeren, maar dit gebeurt bij elke verbetering.
Wordt ergens het plaveisel verbeterd, do bewonors