3. Benoeming van leden van het stembureau voor de verkiezing van een lid van den Gemeenteraad in het 2e kiesdistrict dezer gemeente. Uitgebracht zijn 20 stemmen, te weten op den heer J. Oosterhoff, als voorzitter, 20 stemmen voor de benoeming van leden op den heer L. Zandstra, 20 stemmen. n n D- Lautenbach, 19 G. W. Koopmans, 1 stem. voor plaatsvervangende leden op den heer C. L. B. J. Feitz, 20 stemmen. J. H. Berghuis, 19 G. W. Koopmans, 1 stem. Benoemd zijn alzoo tot voorzitter de heer J. Oosterhoff tot leden de heerenL. Zandstra en D. Lautenbach tot plaatsvervangende leden de heeren C. L. B. J. Feitz en J. H. Berghuis. De heer Beucker Andreae heeft inmiddels de ver gadering verlaten. 4. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot definitieve vaststelling der verordening tot aanwijzing van stemlokalen voor de stemdistricten, waarin de gemeente Leeuwarden voor de verkiezing van leden van de Tweede Kamer der Staten-G ener aal en der Provinciale Staten is verdeeld. (Ontwerp III van bijlage no. 4 van 1909). Dit voorstel luidt als volgt: Blijkens provinciaal blad no. 39 van dit jaar is door den Minister van Binnenlandsche Zaken bij beschik king van 12 Maart 1.1. no. 2480, afd. BB en door Gedeputeerde Staten bij besluit van 18 Maart d.a.v. no. 30, 3e afd., St., de gemeente voor de algemeene, resp. gewestelijke verkiezingen in stemdistricten ver deeld, gelijk bij raadsbesluit van 23 Februari 11. in overweging gegeven is. De eindvaststelling van het bij onze voordracht van 3 Februari 1909 (bijl. 4) gevoegde ontwerp III, strekkende tot aanwijzing der voor die stemdistricten noodige stemlocalen, die destijds, in afwachting van de beslissingen van den Minister en Gedeputeerde Staten, is aangehouden, kan dus thans geschieden, weshalve wij U voorstellen dat ontwerp tot Uw besluit te verheffen, onder bepaling dat het in wer king treedt met het van kracht worden der kiezerslijst voor 1909/10. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 5. Voortzetting der behandeling van het prae-advies van Burgemeester en Wethouders inzake de door A. J. Krieger te Amersfoort en jhr. L. W. van der Goes alhier overgelegde plannen en verdere bescheiden voor den aanleg van een paardetram in de gemeente (bijlage no. 5), zooals dat prae-advies bij nader schrijven van Burge meester en Wethouders is aangevuld. Dit nader schrijven luidt als volgt In Uwe laatstgehouden vergadering is de eindvast stelling van het in bijlage no. 5 behelzende ons 2 Januari voorstel van if> r 1909 tot het verleenen eener 10 Februari concessie voor den aanleg van een paardetram opgenomen ontwerp-besluit opgeschort, in verband met de bij de behandeling aan den dag gekomen wenschelijkheid om in art. 2 aan de gemeente verder strekkende rechten dan in het ontworpen artikel waren neergelegd, te verzekeren. Mede werd het denkbeeld aan de hand gedaan, hetzij om een daartoe leidende bepaling in een afzonderlijk slotartikel te formuleeren, hetzij in art. 21 op te nemen. Nadere overweging van een en ander in ons collego heeft er ons van overtuigd dat de gewenschte voor ziening het best kan worden gevonden door aanvulling van art. 2 en dat de andere geopperde denkbeelden ter zijde moeten worden gesteld. Art. 21 toch is voor geheel andere gevallen geschreven het regelt de boete-oplegging, als door de concessionarissen aan de bij de concessie gestelde verplichtingen niet wordt voldaan. Burgemeester en Wethouders beslissen dien aangaande, doch er is in laatste ressort hooger beroep op den Baad. Geheel andors is het thans aan de orde zijnde geval, dat de Raad mede in laatste instantie uitmaakt wanneer de in art. 2 genoemde feiten of omstandigheden, waarvan de intrekking der concessie het gevolg kan zijn, zich voordoen. Of de Raad dan wel de rechter ten slotte de aanwezigheid daarvan uitmaakt, behoort inderdaad in het artikel zelf te worden bepaald. Een afzonderlijk slotartikel is, nu het slechts de gevallen in art. 2 opgenomen moet voorzien, daartoe, hoewel natuurlijk niet onmo gelijk, toch geheel overbodig. Wij stellen U mitsdien voor het meergemelde in ontwerp aangeboden besluit thans definitief vast te stellen met de navolgende wijziging, wat artikel 2 betreft in den derden regel van den aanhef van het eerste lid worden na het woord „zoodra" ingelascht de woorden „te zijner beoordeeling" in het onderdeel a van het eerste lid worden in den vierden regel na het woord „dat" ingelascht de woorden „ter beoordeeling van den Raad" in het onderdeel b van het eerste lid worden in den eersten regel na het woord „als" ingelascht de woor den „ter beoordeeliug van den Raad". De beraadslaging wordt geopend. De heer G. W. Koopmans zal even in herhalingen moeten vervallen. In de vorige raadszitting heeft spreker toegelicht, waarom hij in het eerste geval niet mee kan gaan om de eindbeslissing bij den Raad te houden. In die vorige vergadering zijn minutieuse voorstellen gedaan, waarvan de heer Komter heeft gezegd dat aanneming ervan de aanvaarding dei- concessie onmogelijk zoude maken. Spreker is van ooi-deel dat aanvaarding der concessie bijna onmogelijk wordt gemaakt, als ook in het eerste lid de eindbe slissing aan den Raad komt. Hoogstwaarschijnlijk toch zullen do concessionarissen er cene maatschappij op aandeelen van maken. Waar zal zij dan het geld weg krijgen als de geldschieters weten, dat de concessionarissen aan handen en voeten gebonden zijn en dat zij als het ware overgeleverd zijn aan de willekeur van den Raad Spreker meent er daarom tegen te moeten opkomen. Nu de beslissing omtrent de concessie eenmaal gevallen is, wil hij trachten te bewerken dat de concessie ook kan worden uitgevoerd. Hij wil, wat het eerste lid betreft, den gewonen weg bewandelen en niet den Raad in hoogsto ressort laten beslissen. De boraadslaging wordt gesloten. Verfc.ag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1909. 81 Het eerste gedeelte van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 18 tegen 2 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Besuijen, J. Koopmans, Komter, Haverschmidt, Oosterhoff, Sclioondermark, van Messel. Feitz, Lautenbach, Berghuis, Burger, Beek huis, Wilhelmij, Duparc, Menalda, Hartelust, Baart de la Faille en Feddema. Tegen de heerenG. W. Koopmans en de Jong. De beide andere onderdooien worden met algemeene stemmen aangenomen. Aan do orde is art. 21. Dit artikel wordt met algemeene stemmen onver anderd vastgesteld. Het geheele voorstel wordt aangenomen met 17 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren J. Koopmans, Komter, Haverschmidt, Oosterhoff, Schoondermark, van Messel, Feitz, Lautenbach, Berghuis, Burger, Beekhuis, Wil helmij, Duparc, Menalda, Hartelust, Baart de la Faille en Feddema. Tegen de heeren: Besuijen, G. W. Koopmans en de Jong. 6. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan het Rijk wederom voor den tijd van drie jaren de ge meentelijke schietbaan in gebruik af te staan. Dit voorstel luidt als volgt Den 4" Juni a.s. eindigt het driejarig tijdvak, waar voor bij Uw besluit van 10 Juli 190(3 de gemeente lijke schietbaan aan het Rijk werd verhuurd. Bij nevensgaand schrijven verzoekt nu de Kolonel, Garnizoenscommandant, om de huur op de bestaande voorwaarden en bepalingen met een gelijk tijdvak te verlengen. Togen inwilliging van het verzoek bestaat onzer zijds geen bezwaar, zoodat wij, onder overlegging van het door ons ingewonnen advies van den Directeur der Gemeentewerken, de eer hebben U voor te stellen te besluiten de aan de gemeente Leeuwarden toebehoorende schietbaan, kadastraal bekend in sectie F no. 1569, met ingang van 4 Juni 1909, voor den tijd van drie achtereenvolgende jaren aan het Rijk in huur af te staan, tegen eeno jaarlijksche huursom van 275. en verder op de gebruikelijke voorwaarden, vermeld in het hierbij gaand ontwerp-contract. De beraadslaging wordt goopend. De heer Besuijen meent dat het den moriaan ge schuurd zou zijn om bij dit voorstel eene uitvoerige bestrijding te geven, wat echter niet beteckent dat hij zijn geachte mede-leden voor morianen aanziet. Hij wenscht kort zijn stem tegen te motiveeren. In het leger in zijn huidigen vorm ziet spreker een klasse-instrument tegen de arbeidende klasse en het is dus begrijpelijk dat hij en met hem zijne partijge- nooten, zich niet geroepen voelen, de schietoefeningen van dat leger te vergemakkelijken. Hij zou het aan zichzelf te wijten hebben, dat de soldaten, wanneer bij eventueele gelegenheden, het leger tegen de arbeiders, sprekers klassegenoten, op trad, goed wisten te raken. Spreker acht het beter aan deze oefeningsgelegen heid niet mede te werken en zal tegen stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 18 tegen 2 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren J. Koopmans, Komter, Haverschmidt. Oosterhoff, G. W. Koopmans, Schoon dermark, van Messel, Feitz, Lautenbach, Berghuis, Burger, Beekhuis, Wilhelmij, Duparc, Menalda, Har telust, Baart de la Faille en Feddema. Tegen de heeren Besuijen en de Jong. 7. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders inzake het adres van P. Dekinga om hem te ontslaan van zijne verplichtingen ten aanzien van het contract der bestratingswerken, met voorstel om S. Verhoeve met die werkzaamheden te belasten. Dit prae-advies luidt als volgt P. Dekinga, aan wien bij openbare aanbesteding- van 1 Mei 1908 tot 30 April 1911 is opgedragen het leggen en onderhouden der kei- en klinkerbestratingen in de gemeente en wien bij Uw besluit van 11 Augustus 1908 boven het bij de inschrijving bedongen loon reeds voor bepaalde werkzaamheden een tegemoet koming van 10 ets. por strekkenden meter verstrating is verleend, verzoekt bij adres van 12 October 1908, naar ons college ten fine van prao-advies gerenvoyeerd, op grond dat hij van de aanneming slechts schade heeft geleden, van de uit het contract voortvloeiende verplichtingen mot 1 Mei 1909 te mogen worden ontslagen. De Directeur der Gemeentewerken was aanvankelijk wel tot dat ontslag genegen, mits Dekinga de in art. 15 van het bestek bedoelde 10 °/0 van hetgeen hem over het laatste jaar zal worden uitbetaald, voor welke som de gemeente dan na het eindigen van het contract het onderhoud van hetgeen in het laatste jaar door hem is verricht op zich neemt thans over het jaar 1908/9 zou laten staan, of, voor zoover hij reeds betaling voor zijn arbeid had erlangd, naar dien maatstaf alsnog zou bijbetalen. Deze voorwaarde voor het ontslag van den aan nemer was inderdaad logisch te noemen en ook do Commissie voor Openbare Werken, wier voorlichting wij terzake mede mochten ontvangeD, erkent de juistheid ervan. Hem geheel loslaten wenschte zij echter niet, omdat vermoedelijk de nog komende periode van het aannemingscontract voor Dekinga wel niet zoo moeilijk zou zijn als de afgeloopene. Zij gaf er daarom do voorkeur aan, een bescheiden tegemootkoming over 1908 aan den aannemer uit te koeren boven het geven van ontslag, doch gaf voor het overigo in overweging Dekinga eerst den wenk te geven om te trachten zijne aanneming aan een ander over te doen. Pogingen in laatstgemelden zin in het werk gesteld bij S. Verhoovo, den op Dekinga volgenden inschrijver (zie overgelegden staat B, waarbij de van Mei 1908 1 Januari 1909 door Dekinga verwerkte hoeveelheden als maatstaf genomen zijn) en wiens ingeschreven sommen ten opzichte van wat bij een vorige aan neming is betaald (staat A) de zijne niet veel ont- loopen, zijn geslaagd en bij adres, ingekomen 2 Maart 1.1., vraagt Verhoeve, voor 't geval Dekinga ontheven wordt, van 1 Mei 1909—30 April 1912, met ver schuiving derhalve van de termijnen met een jaar, op de door hem, Verhoeve, laatstelijk ingeschreven eenheidsprijzen aannemer te mogen worden. Dekinga heeft op zijn in den aanhef genoemd adres

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 3