98 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Mei 1909.
eisch geschiedt, bij 't niet gebruik maken van een
desinfectieoven, waartoe immers de gelegenheid thans
bestaat, zijn zij huiverig de verklaring af te geven,
dat het gevaar voor besmetting is geweken, eene ver
klaring waartoe de wet hen verplicht, terwijl het
kenmerk toch ook niet ten eeuwige dage aan de
woning kan verblijven.
4°. Zij zullen toegeven, dat de voorstelling van
de wijze van vervoer van besmette goederen ter ont
eigening, wellicht gebaseerd op vroegere misstanden,
thans overdreven is, maar beweren, dat het vervoer
in een handkar niet voldoet aan de bepaling van het
ministerieel voorschrift gegeven ingevolge art. 1 van
het Kon. Besluit van 29 Juni 1907.
Al die bezwaren zouden kunnen worden uit den
weg geruimd door de instelling van een ontsmettings-
dienst met een verantwoordelijk hoofd, op de wijze
zooals die o.a. te Groningen is ingericht, en zooals
die in het plan der stadsartsen van Leeuwarden in
1901 voor de behoeften van onze stad volledig is
uiteengezet. Dat was de bedoeling van het adres,
dat thans door de geneeskundigen van Leeuwarden
aan den Raad is gericht.
De heer Burger heeft tegen het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders geen bezwaar.
Spreker is van oordeel, dat wij ons te dezer zake
in een overgangstoestand bevinden met het oog op
het in uitzicht gestelde wetsontwerp.
Het is dan ook beter to wachten, want wanneer
dit wetsontwerp wet wordt, wordt het voor den Raad
gemakkelijker eene ontsmettingsdienst in te richten,
omdat de gemeente dan de helft der kosten van het
Rijk vergoed krijgt. De ontsmetting kan dan beter
worden geregeld met minder kosten.
Zooveel vrede spreker heeft met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders, zooveel bezwaar heeft
hij tegen de daarbij gevoegde nota van den Burge
meester. Spreker stelt op den voorgrond dat ieder,
die het wetsontwerp met de toelichting heeft gelezen,
onmiddelijk zal staan op het standpunt dat de adres-
seerende doctoren vrij zeker gelijk hebben, want in
de memorie is onomwonden uitgesproken, dat op zeer
vele plaatsen de ontsmetting volkomen onvoldoende
is en worden de oorzaken daarvan medegedeeld, die
ook voor Leeuwarden gelden. De meening van
adressanten, dat in onze gemeente de ontsmettings
dienst ontzettend veel te wenschen overlaat, kan ook
voor den Burgemeester niet nieuw of onverwacht zijn,
wie dat niet weet, behoeft niet ver naar gegevens te
zoeken hij zie maar eens de jaarverslagen der gezond
heidscommissie na.
Toen voor* eenige jaren de ontsmetting nog was
opgedragen aan den sergeant-ziekenoppasser, is door
den Burgemeester aan de militaire autoriteit het
verzoek gericht, dien persoon voor eenigen tijd naar
Amsterdam te détacheeren tot het volgen van een
cursus over ontsmettingsleer. Aan dat verzoek is niet
voldaan, maar het verzoek zelf bewijst, dat men 's mans
opleiding onvoldoende achtte. En het behoeft geen
betoog, dat de toestand niet verbeterd is, toen de
sergeant werd overgeplaatst en in zijne plaats een
gewoon hospitaalbediende met de ontsmetting werd
belast. Ook op dezen achteruitgang heeft de gezond
heidscommissie aanstonds gewezen. En zij wordt niet
weggenomen door de verklaring van den chef van het
militaire hospitaal, in de nota aangehaald, al dekte
die verklaring ook formeel den Burgemeester, die den
man als ontsmotter aanstelde.
Wat nu dezen gebrekkigen toestand betreft, spreker
doet opmerken dat deze niet ligt aan den Burgemeester,
maar dat de wet er zelf aanleiding toe geeft. De
Burgemeester zit altijd in een moeielijk parket.
Als hij toch op groote schaal ontsmet, komt de
gemeente voor groote kosten te staan, bij onteigening
en vernietiging waagt hij 's Rijks schatkist er aan,
en werkelijk goede ontsmetters kan hij niet vinden
zie ook daaromtrent de toelichting op het wetsontwerp.
Het is echter buiten kijf dat in het wezen der zaak
de medici gelijk hebben. Dit wordt niet te niet
gedaan door de fout van den chef van het militair
hospitaal, die eerst den hospitaalbediende als ont
smetter geschikt verklaart en nu door mede onder-
teekening van het adres beweert dat de dienst toch
niet goed in orde is.
Toch zal men dezen ambtenaar niet te hard mogen
vallen. Had hij de verklaring omtrent de hospitaal
bediende niet afgegeven, dan zou eenvoudig het
gevolg zijn geweest, dat die persoon de betrekking
nier, gekregen had en er zou misschien een ander zijn
gekomen, die nog minder geschikt was.
Het optreden van de doktoren is niet gericht tegen
den Burgemeester, neen, hunne klacht is eenvoudig
gericht tegen een naar hunne overtuiging onhoudbaren
toestand dat die toestand door de wet zelve wordt
veroorzaakt, weten zij misschien niet eens en dit gaat
hun ook niet aan. Het is een feit dat eerst volks
gezondheid en later de gezondheidscommissie bezwaren
hebben ingediend ter plaatse waar deze behoorden.
Mogen wij het nu de medici kwalijk nemen, dat, waar
dit optreden niet tot verbetering heeft geleid, zij
eindelijk hunne grieven luchten in een adres aan den
Raad
Maar bovendien, zij vragen een ontsmettingsdienst
in te richten en dit behoort bij den Raad. Nu is het
tegenover de medici eene onaangename wijze van
handelen van den Burgemeester, die schreefal richt
de Raad een ontsmettingsdienst in, dan zal het nog
de vraag zijn of ik, burgemeester, daarvan gebruik
zal maken
De Voorzitter interrompeert den heer Burger en
doet dezen opmerken dat de door dit raadslid ge
noemde woorden niet door spreker zijn geschreven.
De heer Burger zet zijne rede voort en wijst er op,
dat in de nota verder de adressanten voor leugenaars
worden uitgemaakt omdat zij telkens de verklaring
afgeven, dat het gevaar voor besmetting is geweken
en nu in hun adres het tegendeel verklaren. En de
Burgemeester meent zich van de zaak te kunnen af
maken door te verklaren, dat hij tot nog toe de
schriftelijke verklaringen au sérieux heeft genomen.
Alsof de Burgemeester niet sinds lang wist, dat van
medische zijde de toestand hoogst gebrekkig wordt
geacht en alsof het in dien gebrekkigen toestand ge
legen gevaar zou worden weggenomen, doordat men
adressanten op onjuistheden kon betrappen
Formeel is trouwens de Burgemeester hier in het
ongelijk. Het is waar dat do wet voorschrijft eene
verklaring, dat het gevaar geweken is, doch praktisch
wordt die verklaring niet afgelegd. Men zie het bij
de nota overgelegde formulier. Dit is bestemd om
te worden afgegeven vóórdat de ontsmetting heeft
plaats gehad en houdt in, dat, als de bepaald aange
geven goederen zullen zijn ontsmet, het gevaar voor
besmetting als geweken kan worden beschouwd.
Welnu! als dan de medicus weet, dat de ontsmetting
op onvoldoende wijze geschiedt, dan blijft hij vol
komen gerechtigd om later te verklaren, dat het gevaar
niet geweken is.
Dit alles doet niet veel ter zake, daar het niet gaat
om de vraag, of de medici fouten begaan, maar of
de ontsmetting, zooals die geschiedt, deugdelijk is.
Als do medici ernstig meenen dat dit het geval niet
is, dan verdient hun noodkreet waardeering. En
spreker meent ernstig te moeten protesteeren tegen
de wijze, waarop de adressanten in deze zijn bejegend.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Mei 1909.
99
De heer OosterhofT zal met een enkel woord den
heer Baart de la Faille antwoorden. Spreker wijst
er op dat alles wat betrekking heeft op de wijze
waarop in deze gemeente de dienst wordt uitgeoefend,
buiten bespreking kan blijven, omdat de ontsmetting
bij de wet is opgedragen aan den Burgemeester onder
toezicht van den Inspecteur van het geneeskundig
Staatstoezicht en het oordeel daarover dus niet aan
den Raad is. Het standpunt, door Burgemeester en
Wethouders in hun prae-advies ingenomen, is dan ook
volkomen zuiver. Spreker acht het verstandig dat
de Raad den loop der zaken afwacht daar eene her
ziening der wettelijke regelingen aanhangig is gemaakt
en het Groene Kruis een ontsmettingsdienst zal in
richten, waarbij de gemeente zich misschien zou
kunnen aansluiten.
Burgemeester en Wethouders achten het bovendien
niet noodig onmiddellijk in te grijpen.
De heer Baart de la Faille zal zich bepalen tot de
zaken, door den heer Oosterhoff in het midden ge
bracht ter verdediging van het prae-advies van Bur
gemeester en Wethouders. Het prae-advies is oppor
tunistisch en dit is tot zekere hoogte verklaarbaar,
omdat het wordt beheerscht door de Koninklijke
boodschap van 15 Maart j.l. Die Koninklijke bood
schap nu was aan adressanten niet bekend toen zij
het adres inzonden. Spreker wil er nog even op
wijzen dat deze Koninklijke boodschap een verschijnsel
is dat al jaren lang in de lucht gezeten heeft, en dat
men al jaren heeft gehoord, dat eene ontsmettings
dienst is to wachten in den zin als de Koninklijke
boodschap bedoelt.
Spreker is het volkomen met den heer Oosterhoff
eens dat het voor Burgemeester en Wethouders een
zeer verklaarbaar standpunt is, dat zij het effect van
de Koninklijke boodschap willen afwachten, n.l. of zij als
wet te eeniger tijd het Staatsblad zal bereiken. Voor
het oogenblik komt het ook spreker het verstandigste
voor dien tijd af te wachten en daarom kan spreker
zich dan ook wel neerleggen bij de conclusie van het
prae-advies.
Evenwel moet spreker eenig voorbehoud maken
over punt 2 der conclusie waar sprake is van eene
ontsmettingsinrichting. Dit is niet de bedoeling van
het adres. In onze gemeente bestaat bij de firma
Gebrs. Hoeksema een ontsmettingsovon, waarvan do
gemeente, evenals het Groene Kruis, wel gebruik zou
kunnen maken. Vroeger werd de oven aangevraagd
van het militair hospitaal doch die was te klein en
te slecht. Daarom zijn de doktoren daarvan terug
gekomen. Waar nu een ontsmettingsinrichting be
staat is er geen reden het gemeentebudget te be
zwaren met de kosten van een dergelijke inrichting.
Spreker zou daarom gaarne het woord „ontsmet
tingsinrichting" willen zien veranderd in „ontsmet
tingsdienst".
De Voorzitter zal slechts een enkol woord spreken»
allerminst natuurlijk om den burgemeester, als uit
voerder eener wet, te verdedigen tegen een even
onverwachten als onheuschen aanval van den heer
Burger, want waar deze zich veroorlooft in spreker's
brieven dingen te lezen, die er niet in staan en daarop
zijn oordeel over spreker gelieft te vormen, acht hij
het beneden zich met dat raadslid te debatteeren.
Spreker heeft echter aan den heer Baart de la Faille,
die zich zooeven het hoofd der adresbeweging noemde,
een kort antwoord te geven, beginnende met dank
betuiging voor de erkenning van dat lid, dat spreker's
brief aan Burgemeester en Wethouders aan correctheid
niets te wenschen overlaat en dat spreker punt voor
punt naar waarheid de bezwaren in het adres genoemd,
heeft beantwoord. Is do heer Baart de la Faille des
niettemin nog onvoldaan, ook spreker is onvoldaan
ten opzichte van de opvatting van dat lid, dat de
burgemeester geheel buiten het adres staat, omdat
slechts verbetering der zaak wordt beoogd.
Die opvatting is hoogstens goed bedoeld, maar
niet juist. In een geval als dit, waar de handelingen
van den burgemeester als uitvoerder der ziektenwet
aan kritiek worden onderworpen, gaat het niet aan
te zeggen wij bedoelden geen aanmerking op den
burgemeester, slechts aanmerking op de gebrekkige
middelen die hem ten dienste staan en waar die kritiek,
door haar te brengen ter tafel van den Raad, open
baar werd, was het spreker's recht om zich daartegen
over te verdedigen en te zorgen dat ook de verdedi
ging openbaar werd.
Dat moge voor adressanten aangenaam zijn of niet,
zulks kan spreker niets schelen adressanten hebben
zich geroepen geacht eens aan den Raad te vertellen
hoe het hier ter stede bij de uitvoering der ziekten
wet toeging en zelfs het woord „onverantwoordelijk"
gebezigdspreker, die voor die uitvoering verant
woordelijk is, heeft het in zijn belang geacht en
tegenover de burgerij ook zijn plicht, om daartegen
over te vertellen hoe hij handelt en waarom hij zoo
handelt. Wat spreker schreef, is slechts de volle
waarheid en niet anders en onaangenaam deed het
dus ook aan, uit den mond van den heer Baart de la
Faille te moeten vernemen, dat de voorstelling die
het adres o.a. gaf van de wijze van vervoer der be
smette goederen gebaseerd was op een vroegeren
toestand, waarvan men niet wist dat die door dezen
burgemeester was veranderd. Ook de aanmerking over
het afgeven van het bewijs dat het gevaar voor be
smetting geweken is, werd als aanmerking terugge
nomen, maar als klacht gehandhaafd, omdat de genees
kundigen niet anders kunnen handelen. Daaraan heeft
toch de burgemeester geen schuld De burgemeester
moet vertrouwen kunnen dat, als hij de verklaring
van den geneeskundige ontvangt, alle gevaar geweken
is, zelfs ook wanneer die verklaring eene voorwaar
delijke is, omdat dan toch dezelfde geneeskundige,
wellicht niet wettelijk, maar dan toch zedelijk verplicht
moet worden geacht om zich grondig te overtuigen
dat er voldoende is ontsmet.
Ten slotte moet spreker ook mondeling den nadruk
leggen op het feit, dat de wet zelve geregeld heeft
het toezicht, dat op de handelingen van den burge
meester in zake de toepassing der ziektenwet wordt
gehouden, zoodat een openbaarmaking dier hande
lingen in ongunstigen zin voor hem steeds grievend is.
De heer Baart de la Faille wijst er op dat het ieder
lid van den Raad duidelijk zal zijn, dat het niet de
bedoeling is geweest van adressanten om den persoon,
die door de wet is aangewezen om de wet van 1872
uit te voeren, in casu den burgemeester, in mora te
stollen. Alleen hebben zij er op gewezen hoe de
bezwaren tegen de wet en tegen enkele Koninklijke
Besluiten uit den weg zijn te ruimen. Toon hebben
zij aangetoond dat de burgemeester over onvoldoende
hulpmiddelen beschikt om de wet uit te voeren zooals
dit gewenseht is, daar hij geen gebruik kan maken
van middelen, waarvan gebruik moot worden gemaakt
b.v. overhitten stoom. Do vinger is door adressanten
gelegd op enkele wondeplekken.
In eersten termijn heeft spreker reeds gewezen op
onvoldoende ontsmetting van woningen dor behoef-
tigen, die zich in een kamer moeten behelpen.
De heer Burger heeft de nota van don burgemeester
nagelezen en heeft ontdekt dat hij inderdaad een fout
heeft begaan door te zeggen dat do door hem ge
noemde uitdrukking omtrent 's burgemeesters vrijheid
om al of niet van eene ontsmettingsinrichting gebruik