100 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Mei 1909. te maken in die nota voorkwam. Zij staat niet daar, maar wel in het prae-advies van Burgemeester en Wethouders. Dit neemt niet weg dat spreker gemeend heeft er een soort bedreiging van den Voorzitter in te moeten lezen, n.l. deze „de Baad kan doen wat hij wil, ik zal er mij niet aan storen". Met rectificatie van de plaats waar de uitdrukking voorkomt, handhaaft spreker de gemaakte opmerking. Hij blijft er bij dat de medici niet zoo'n scherpe kwade behandeling hebben verdiend. Als achtenswaardige ingezetenen uitsluitend in het algemeen belang hunne bezwaren tegen bestaande toestanden kenbaar maken, verdienen zij met waar deering te worden behandeld en niet met scherpe opmerkingen te worden afgemaakt. De heer Schoondermark doet opmerken dat de reden van de door den heer Burger genoemde scherpe be antwoording is gelegen in den toon, dien de doktoren hebben aangeslagen. Dat is de oorzaak. Als die toon ware geweest zooals die van den heer Baart de la Faille in deze vergadering, dan zou de zaak een ge heel anderen keer genomen hebben. De heer Baart de la Faille zegt, dat de doktoren den toestand niet goed vinden en dat zij wenschen, dat de uitvoerder der wet over betere hulpmiddelen beschikke, maar dan haddon zij moeten zeggen „wij willen den Bur gemeester beter ontsmettingsdienst verschaffen." Dan ware deze als persoon er buiten gebleven en had het niet de indr.uk gewekt dat de Burgemeester in zijn plichten te kort schoot, wat niet het geval is. De heer Beucker Andreae meent te moeten protes teeren tegen de uitdrukkingen van den heer Burger aan het adres van den Burgemeester. Z. i. mogen dergelijke uitdrukkingen niet gebezigd worden, vooral niet, wanneer men ze niet waar kan maken, en eene onwaarheid is het, wat de heer Burger meende, dat in de nota van den Burgemeester staat. Onderdeel 1 van het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aan genomen. Nadat in onderdeel 2 de woorden „oprichting eener ontsmettingsinrichting" zijn gewijzigd in „inrichting van een ontsmettingsdienst", wordt ook dit onderdeel met algemeene stemmen aangenomen. 6. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders om trent het verzoek van politiedienaren alhier, om wijzi ging van de verordening, regelende het verleenen van pensioen aan ambtenaren, bedienden en iverklieden in dienst der gemeente of van gemeentelijke instellingen. Dit prae-advies luidt als volgt Bij adres van 2 November 1908 is door alle politie dienaren der le en 2e klasse en door enkelen der 3e klasse ten aanzien van de rechten die zij aan de pensioenverordeningen ontleonen, het navolgende verzocht a. aanspraak op pensioen op 60-jarigen leeftijd b. recht op pensioen tot het maximum, indien zij na 30-jarigen dienst tengevolge van ziels- en lichaamsgebreken ongeschikt zijn om hunne betrekking verder naar behooren waar te nemen; c. recht op invaliditeitspensioen na tienjarigen dienst d. gelijkstelling van het pënsioensbedrag tusschen de vóór en na 1 Juli 1899 aangestelden. Den 9en November daaraanvolgende kwam bij U in een adhaesiebetuiging van het bestuur der ver- eeniging van bezoldigde dienaren van politie, „In samenwerking ligt onze kracht", terwijl den lOen van die maand door U de stukken om prae-advies naar ons college werden gezonden. Ten opzichte van hetgeen sub a is verzocht zij opgemerkt dat de verordening op het invaliditeits pensioen (1893) uitzicht op pensioen verleent na 15- jarigen gemeentedienstdie op het ouderdoms- en invaliditeitspensioen (1899) een recht daarop op 65- jarigen leeftijd of eerdere invaliditeit, een en ander ook pas na 15-jarigen dienst. ad b. Beide verordeningen geven respectievelijk uitzicht en recht op het maximum-invaliditeitspen sioen of een evenredigheid daarvan bij minder dan 15 dienstjaren indien de ongeschiktheid is ontstaan in en door de uitoefening van den dienst buiten eigen schuld of toedoen ad. d. de verordening van 1893 geeft uitzicht op een pensioen tot een bedrag van 1/60 van den gemiddelden pensioengrondslag over de laatste 15 jaar, met een maximum dat varieert tusschen 51 en 66 van dat gemiddelde die van 1899 geeft recht op een pensioen, gelijkstaande aan 1/60 van bedoeld gemiddelde voor elk volbracht dienstjaar, met een maximum van 40/C0 of 66.66 °/0 van dat gemiddelde. Omtrent hetgeen sub c van het adres is verlangd, kan worden medegedeeld dat ook ons college de tijd, dien de ambtenaar in dienst der gemeente moet heb ben doorgebracht, alvorens voor hem van pensioen sprake kan zijn, te lang voorkomt en dat het ons voornemen is dienaangaande eene wijziging voor te stellen bij het aan de orde komen van een meer ingrijpende herziening der pensioenverordeningen, die in voorbereiding is. Er is geen reden haar alleen aan te brengen voor de politiedienaren. Evenmin trouwens als hetgeen sub d is gevraagd. Het, in de inkomens tusschen f 600.en 1000.intusschen niet groote, verschil in de pensioenen krachtens de verordeningen van '93 en '99 zal o. i. als een uit vloeisel van het systeem van beiderlei verordeningen niet moeten worden weggenomen en bepaaldelijk is er geen enkele reden denkbaar, waarom de regel anders en gunstiger zal moeten luiden voor politie- dan voor andere ambtenaren. De punten a en b hangen evenwel inderdaad samen met den meer bijzonderen aard van hun werkkring,, waarop door adressanten oen beroep wordt gedaan en eischen daarom een meer uitvoerige bespreking. Volgens henzelf ligt het bijzondere in den betrek kelijk laten leeftijd waarop zij worden aangesteld; in de zware en gevaarlijke diensten die zij te ver richten hebbenin den dienst op Zon- en feestdagen. Leeftijd waarop zij worden aangesteld. Uit een staat, overgelegd door den Commissaris van Politie, die door ons over het onderwerpelijke adres is gehoord, blijkt dat tot den vasten dienst bij de politie te Leeuwarden gewoonlijk personen worden aangesteld op een leeftijd dat zij, den 65-jarigen ouderdom be reikt hebbende, het maximum pensioen na 40 dienst jaren kunnen halen. Het ligt, naar de Burgemeester ons heeft medegedeeld, niet in de bedoeling hierin verandering te brengen, zoodat, ook voor het toeko mende, mag worden aangenomen dat in 't algemeen ten aanzien hunner pensioensaanspraken de dienaren van politie alhier niet op te ouden leeftijd worden benoemd. Opgemerkt zij dat het sub a gedaan ver zoek slechts alleen van belang is voor de na 1 Juli 1899 aangestelden. De zware en gevaarlijke dienst en de Zondagsdienst. Wij stellen op den voorgrond dat wij voor den Com missaris van Politie in waardeering van den niet steeds gemakkelijken arbeid, die hier, gelijk elders, van de politiebeambten wordt gevorderd, niet wen schen onder te doen, doch zien toch niet in dat de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Mei 1909. 101 aard van hun werk voor hen de oorzaak moet zijn van het spoediger „op" zijn dan gemeenlijk bij andere ambtenaren het geval is. De praktijk weer spreekt dit trouwens ook, gelijk onze voorzitter na drukkelijk opmerkt. Zeker, herhaaldelijk zijn zij ge wikkeld in min plezierige ontmoetingen en hebben zij van slechtgezinde elementen der samenleving onaangename bejegeningen te duchten; nachtdienst moet geregeld worden gepresteerd, evenals dienst op Zon- en feestdagen, doch daarom behoeft dit alles den politieambtenaar nog niet te stempelen als behoorende tot een categorie van lieden, die eerder aan hun rust voor den ouden dag toe zijn dan anderen, al mogen zij dan eerder bloot staan aan accidenten. Ook de nachtdienst oefent niet een buitengewoon afmattenden of voor de gezondheid nadeeligen invloed uit. Dit moge het geval zijn voor brugwachters, stokers e. d. die aan plotseling wisse lende temperatuursverschillen kunnen zijn blootgesteld, een geregelde ronde door den bewakingskling gedu rende de uren van den nachtdienst kan die schade lijke werking bij lange na in die mate niet hebben. De ervaring toont dit trouwens, het is boven reeds gezegd, genoegzaam aan. Ook inwilliging van hetgeen onder punt b van het adres wordt verzocht, wordt door de opgegeven gronden alzoo niet noodzakelijk gemaakt. Het pleidooi dat de Commissaris van Politie dan ook ten gunste van het verzoek levert komt ons voor eerder te strekken ten voordeele van eene gunstiger salarisregeling van de politiedienaren dan van eene verbetering hunner pensioenaanspraken. Of tot dat eerste echter thans na de zeer ingrijpende herzienin gen van 1905 wederom moet worden overgegaan, mag met grond worden betwijfeld. Ook de Commissaris vond de wijziging van dat jaar, blijkens zijne destijds jnet ons college gevoerde correspondentie, zeer vol doende. Hieronder volgen alsnog de regelingen van het afgeloopen 10-jarig tijdvak. Politiedienaren van sinds der vóór 1900, 1900—1905, 1905, le klasse 650 f 650 a 675 750 a 775 2e 600 600 a 625 650 a 700 3e 500 525 a 575 550 a 625 Wij kunnen derhalve U niet aanraden op het ver zoek in te gaan, zoodat U onder wederaanbieding van hot adres in overweging gegeven wordt te be sluiten onder aanvaarding dor verzekering dat te zijner tijd door Burgemeester en Wethouders zal worden voorgesteld gunstiger bepalingen in het leven te roepen ten aanzien van het getal dienstjaren dat moet zijn doorgebracht, alvorens door ambtenaren in dienst der gemeente uitzicht of recht op pensioen kan worden verkregen, aan adressanten te doen weten dat op hun verzoek afwijzend moet worden beschikt. Do beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra is van oordeel dat het niet mo gelijk is dit adres der politiedienaren dadelijk te be handelen. Hij kan zich voorstellen dat die menschen gaarne hun positie zien verbeterd, maar waar bij de behandeling van het werklieden-reglement te zijner tijd gunstige bepalingen in het leven kunnen worden geroepen, acht spreker het beter dat de behandeling wordt aangehouden. Hij heeft dan ook de eer hiertoe hot voorstel te doen. De heer Menalda kan zich volkomen met den vori- gen spreker vereenigen. Ook hij zou in overweging willen geven de behandeling van het adres aan te houden. Spreker wil zich nog geen partij stellen, maar het is hem bekend dat in enkele gemeenten verschil bestaat in den leeftijd waarop de politiedienaren wor den gepensioneerd en de andere ambtenaren. In Leiden en den Bosch is die leeftijd voor de politie 55, voor do ambtenaren 65 jaar. Ook is de pensioen grondslag anders. In enkele gemeenten wordt tot grondslag genomen het laatst genoten salaris, in andere het gemiddelde der 5 laatste jaren. Deze feiten zijn voor spreker eene aanleiding het voorstel-Zandstra te steunen, temeer daar Burgemeester en Wethouders eene ingrijpende herziening aankondigen. De heer Komter is van oordeel dat de zaak vol doende is voorbereid en hij kan derhalve geen enkele reden voor uitstel van behandeling vinden. De her ziening, die Burgemeester en Wethouders op het oog hebben, betreft slechts een paar punten, n.l. punt c van het adres en de door den heer Menalda bedoelde 15 jaar, voorkomende in de eerste alinea van art. 4. Als de toezegging gedaan wordt dat met deze twee punten rekening zal worden gehouden bij de herziening der pensioenverordening dan kan de zaak zelf nu aan de orde blijven. Spreker geeft in overweging niet op het voorstel-Zandstra in te gaan. De heer Menalda ziet niet in waarom het wenschelijk is deze zaak nu te behandelen. De kwestie is toch van zeer ingrijpenden aard. Beeds meermalen zijn regelingen, de politie betreffende, besproken in stukken die den Baad bereikten. Het lijkt spreker van groot belang deze kwestie bij de aangekondigde regeling onder de oogen te zien en daarom zal hij het voor stel van den heer Zandstra blijven steunen. De heer Zandstra kan zich volkomen vereenigen met het door den heer Menalda gesprokene. De heer Komter mag zeggen dat de zaak voldoende is voor bereid, dit kan waar zijn, daar zij reeds hangende is van af 2 November 1908, spreker blijft er bij dat er alles voor is dit adres te zijner tijd in behandeling te nemen en nu aan te houden. Hij handhaaft daarom zijn voorstel. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel-Zandstra wordt aangenomen met 14 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heerenZandstra, Wilhelmij, Beucker Andreae, de Jong, Lautenbach, Hartelust, Gr. W. Koopmans, Menalda, Feitz, J. Koopmans, Burger, Baart de la Faille, Berghuis en Haverschmidt. Tegen de heeren Komter, Schoondermark, Beek huis en Oosterhoff. De Voorzitter stelt voor het rapport der commissie voor de reclames omtrent bezwaarschriften, zoo in eersten aanleg als in beroep, tegon aanslagen in den Hoofdelijken Omslag, dienst 1908, in eene vergadering- met gesloten deuren te behandelen. De heer Wilhelmij zou, waar omtrent punt 9 een verzoek van den heer Besuijen tot uitstel van behande ling is ingekomen, dit punt eerst willen afhandelen. Spreker doet hiertoe het voorstel. Dienovereenkomstig wordt besloten. Aan de orde is dus

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 7