108 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1909.
zelf. Dat zij er ook mee sympathiseeren blijkt vol
doende uit de verschillende adhaesie-betuigingen, die
bij Burgemeester en Wethouders ter tafel liggen.
Spreker wenscht nog even speciaal te wijzen op het
adres van den Leeuwarder Bestuurdersbond, die er op
wijst dat, als art. 7c blijft bestaan, de werking van
het fonds onmogelijk is en dat de raadsleden dan
evengoed tegen de oprichting kunnen stemmen.
Spreker heeft den indruk gekregen dat men bij het
opstellen van het fonds niet bekend was met den
organisatievorm der vakvereenigingen. Spreker bedoelt
dit niet als een verwijt, en weet natuurlijk dat ieder
zijn speciaal terrein heeft. Zoo zal b.v. op het ver
zekeringsterrein de heer Oosterhoff het heel gemak
kelijk van spreker winnen, die daarentegen door het
zich bewegen in de vakvereenigingen op dit gebied
weer meer kennis heeft verzameld.
Spreker heeft daarom maar één verzoek n.l. dat
bij de artikelsgewijze behandeling op eerlijke wijze
zullen worden overwogen de bezwaren, die spreker
als trompet der arbeiders in het midden heeft te
brengen. Spreker heeft dan de vaste overtuiging dat,
als er geen kwasie bezwaren worden ingebracht, een
werkloozenfonds kan worden opgericht, dat zegen
rijke gevolgen kan hebben voor een deel der arbeiders.
Hij zal dan ook bij de artikelsgewijze behandeling
een en ander in het midden brengen.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Aan do orde is artikel 1.
De heer Besuijen heeft op artikel 1 een amendement
ingediend, waarvan Burgemeester en Wethouders be
weren dat het verschil tusschen dit amendement en
het voorstel van Burgemeester en Wethouders bloot
een verschil in woorden is. Spreker heeft daarom ver
zocht even coulant te worden behandeld als de heer
Duparc, wiens amendementen om dezelfde reden door
Burgemeester en Wethouders zijn overgenomen. In
dien dus Burgemeester en Wethouders in het amen
dement alleen een verschil in woorden zien, moeten
zij het overnemen. Door die overname wordt grooter
voordeel behaald dan door de overname van de
amendementen van den heer Duparc. In de eerste
plaats krijgt men dan eene redactie die voor den
arbeider gemakkelijk te begrijpen is en in de tweede
plaats wordt de aansluiting van Leeuwarderadeel
mogelijk gemaakt. Voor eene onduidelijke redactie
verwijst spreker naar artikel 9b. Burgemeester en
Wethouders erkennen zelf dat de redactie min of meer
lastig is. Zij is onbegrijpelijk voor iemand die niet
taalkundig ontwikkeld is, terwijl iemand die dit wel
is, er ook genoeg aan heeft. Spreker leest het be
doelde artikel voor en wijst er verder op dat iemand,
die last heeft van asthma, het niet achter elkander af
kan lezen. De bedoeling is goed, maar spreker acht
de door hem voorgestelde redactie beter.
Het amendement van den heer Besuijen wordt on
dersteund en maakt tegelijk met het artikel een onder
werp van beraadslaging uit.
De heer Burger heeft opgemerkt dat Burgemeester
en Wethouders in hun nader voorstel aan art. 1 een
lid hebben toegevoegd n.l. eene définitie van wat
een werkman is. Zij hebben die définitie ontleend
aan de Ongevallenwet. Hot komt spreker voor dat
die définitie meer kwaad dan goed doet, want zooals
het er nu staat valt elke werkman, die werkloos
wordt, direct buiten de verordening, want hij die werk
loos is, is niet in dienst van een werkgever in diens
onderneming tegen loon werkzaam. Spreker acht
het verstandiger de définitie te laten vervallen. Hij
is er van overtuigd dat zich tengevolge daarvan
geen praktische bezwaren zullen voordoen.
De heer Duparc wijst er op, dat in art. 1 sprake
is van gedtvongen werkloosheid. Niemand echter
wordt tot werkloosheid gedivongen, de omstandig
heden leiden er toe. In soortgelijke verordeningen
van andere gemeenten heet het dan ook onvrijwillige
werkloosheid. Spreker zou Burgemeester en Wet
houders wenschen te vragen, of ze deze wijziging
ook zouden willen overnemen
De heer Oosterhoff zal beginnen met de beant
woording der opmerkingen van de heeren Burger
en Duparc. Die van den heer Duparc is eigenlijk
alleen een kwestie van smaak. De woorden „gedwongen"
en „onvrijwillig" beteekenen toch in dit verband vrij
wel hetzelfde. Waar de heer Duparc echter zegt
dat niemand gedwongen wordt tot werkloosheid, is
hij minder juist. Men behoeft immers niet steeds
door een persoon, maar kan ook door omstandigheden
tot iets gedwongen worden.
De opmerking van den heer Burger is zijns in
ziens niet geheel gegrond. Hij zegt toch, dat als het
reglement in werking treedt de werkman volgens de
door Burgemeester en Wethouders gegeven definitie
feitelijk geen werkman meer zou zijn. Dit nu gaat
niet op. Het reglement geldt immers niet alleen
voor het geval dat de werkman werkloos is, maar
is voortdurend op hem van toepassing, zoolang hij
lid eener aangesloten vereeniging is.
De bedoeling is bovendien zoo duidelijk, dat spreker
het niet noodig acht verandering aan te brengen.
Het door den heer Besuijen voorgestelde amende
ment bestaat eigenlijk uit twee deelen.
In de eerste plaats heeft de heer Besuijen hier
bepalingen willen geven ten opzichte van de wijze
waarop de uitkeering zal plaats hebben, iets wat door
Burgemeester en Wethouders in art. 6 geschiedt en
ten tweede wil hij de gemeente Leeuwarderadeel de
gelegenheid geven zich bij het fonds aan te sluiten.
Spreker is van oordeel dat wat de uitkeeringen be
treft, Burgemeester en Wethouders een juist standpunt
hebben ingenomen. De uitkeeringen geschieden niet
aan de vereeniging, maar aan den werkman. De
vereeniging is daarbij alleen bemiddelaar tusschen
de gemeente en den arbeider. Dit is zuiver het stand
punt van het Gentsche stelsel zooals ten duidelijkste
blijkt uit de navolgende aanhaling uit de bekende
brochure van Mr. Louis Varlez, pag. 7, onderaan
„Daarom hadden wij dan besloten dat de toelagen
„zouden toegekend worden rechtstreeks aan de werke-
loozen van de vereenigingen, zonder dat er ooit een
„centime van die toelagen in de vereenigingskasson
„zou komen. Om misbruiken te voorkomen werden
„de vakvereenigingen zelfs gedwongen het bedrag
„der toelagen voor te schieten".
In de 2e alinea van art. 3 der statuten van het
fonds te Gent staat bovendien
„Zij zullen uitsluitelijk gebruikt worden om de
„werklieden en bedienden der aangesloten gemeenten
„voldoende werkeloosheidsvergoedingen te helpen ver
zekeren", terwijl art. 6 van die statuten luidt
„De vereenigingen van werklieden en bedienden,
„die wenschen hare leden te zien deelnemen aan de
„onderstanden van dit Fonds, moeten maandelijks het
„getal en bedrag der vergoedingen opgeven die zij
„betaald hebben".
Burgemeester en Wethouders hebben dus geheel
den gedachtengang van het Gentsche stelsel gevolgd,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1909. 109
toen zij in Art. 1 schreven „door middel van uit
keeringen aan werklieden".
Wat het denkbeeld betreft, door den heer Besuijen
in de laatste alinea van zijn amendement belichaamd,
dit is door Burgemeester en Wethouders overgenomen,
zij het dan ook in een anderen vorm. Zij zijn van
oordeel dat de heer Besuijen ook in deze niet het
juiste standpunt heeft ingenomen, tenzij hij inderdaad
zou wenschen in het geheele systeem van Burge
meester en Wethouders te dezen opzichte verandering
te brengen. Deze toch zijn van meening dat niet
de gemeente Leeuwarderadeel zich als gemeente moet
kunnen aansluiten, maar wel de in die gemeente be
staande vereenigingen. Zij hebben voor die vereeni
gingen de gelegenheid tot aansluiting willen open
stellen mits hunne gemeente de daaruit voor Leeu
warden voortvloeiende kosten betaalt.
De heer Besuijen beroept zich ter ondersteuning
van zijn standpunt op Gent. Daar is de zaak echter
geheel anders want daar is met de omliggende ge
meenten als het ware eene gemeenschappelijke regeling
getroffen, al is die dan ook van Gent uitgegaan. Dit
blijkt uit art. 1 der statuten dat begint met de
woorden
„Er wordt voor de Gentsche omligging een bij
zonder fonds ingesteld".
Gent betaalt verder de onkosten en de andere ge
meenten brengen in verhouding tot de bevolkings
cijfers hun aandeel in die kosten op.
Hier richt Leeuwarden een werkloozenfonds op en
staat den werklieden uit Leeuwarderadeel zekere
faciliteiten toe. Dit is dus heel iets anders. Burge
meester en Wethouders meenen het door hen inge
nomen standpunt te moeten handhaven.
De heer Besuijen ziet niet in wat het verschaffen
van faciliteiten aan de arbeiders uit Leeuwarderadeel
voor heeft boven de aansluiting der gemeente als
zoodanig. Delft verkeerde in dezelfde omstandigheid
ten opzichte der gemeente Hof van Delft. Die ge
meente heeft zich bij Delft aangesloten en geeft
daarvoor subsidie. Spreker is van oordeel dat als
zijn amendement wordt aangenomen de verordening
duidelijker en de positie van Leeuwarden zuiverder
wordt. Wij hebben eenmaal de aansluiting mogelijk
gemaakt van vakvereenigingen, laten wij die ook
mogelijk maken voor de gemeente Leeuwarderadeel.
Als dit geschiedt dan wordt die gemeente als een
gelijkberechtigde beschouwd. Wordt daarentegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders aange
nomen, dan zal zij altijd naar de pijpen van Leeuwarden
moeten dansen. Wat nu de uitkeering betreft, deze
wordt feitelijk niet aan de werklieden gegeven. Wel
wordt een toeslag uitgekeerd naast de door de ver
eeniging gedane uitkeering. Overal wordt met orga
nisaties gehandeld, niet individueel. Spreker is van
oordeel dat daaraan moet worden vastgehouden.
Spreker wil ten slotte toegeven dat het twee
amendementen zijndat betreffende de aansluiting
van Leeuwarderadeel is het belangrijkste. Bezwaren
daartegen heeft spreker niet gehoord.
De heer Burger moet nog even terugkomen op de
laatste alinea, van art. 1. De heer Oosterhoff heeft
spreker handig gevat op eene onhandigheid die hij
spreker heeft begaan. Spreker heeft bedoeld dat
als de laatste alinea bestaan blijft, de verordening
niet van toepassing zal zijn als de werkman geen werk
meer heeft. Spreker geeft toe, dat het een kwestie
van formeelen aard is, doch meent dat, als de définitie
wordt weggelaten, dit niet tot moeielijkheden zal
leiden. Er staat echter woordelijk dat men slechts
werkman is zoolang men werk heeft.
Daarom stelt spreker als amendement voor de
laatste alinea van art. 1 te doen vervallen.
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Burger
een amendement is ingediend, strekkende om de laatste
alinea van art. 1 te doen vervallen.
Dit amendement wordt ondersteund en maakt tegelijk
met het artikel en het daarop ingediende amende
ment van den heer Besuijen een onderwerp van be
raadslaging uit.
De heer Oosterhoff wenscht nog een korte opmer
king te maken.
De heer Besuijen blijft van meening dat de uit
keering plaats heeft aan de vakvereenigingen. Spreker
erkent, dat tusschen zijne opvatting en die van Burge
meester en Wethouders wat de practische gevolgen
betreft geen verschil zal blijken te bestaan, maar hij
acht theoretisch de laatste toch de juiste.
Hij beroept zich nogmaals op het zooeven aange
haalde citaat van Louis Varlez.
Wat Leeuwarderadeel aangaat geeft spreker toe
dat een ander systeem dan liet door Burgemeester
en Wethouders voorgedragene mogelijk ware geweest.
Als de heer Besuijen dit echter had gewild, dan had
hij ook in andere artikelen van dit ontwerp wijzi
gingen moeten voorstellen omdat die in zijn systeem
niet passen. Spreker blijft er echter bij dat het
standpunt van Burgemeester en Wethouders het meest
gewenschte is. Hij acht het verder niet aanbevelens
waardig het laatste lid van art. 1 weg te laten. Wel
zou hij aan het bezwaar van den heer Burger tege
moet willen komen door te lezen voor het woord
„dienst" de woorden „in den regel".
De heer Besuijen doet opmerken dat het amende
ment van den heer Burger niet van kolossaal belang
is. In geen enkel ontwerp voor een werkloozenfonds
komt een dergelijke definitie voor, zoodat het niet
schaadt als zij weggelaten wordt.
Wat de opmerking van den heer Oosterhoff omtrent
een ander systeem betreft, spreker meent dat die
overdreven is. Het systeem dat spreker voorstaat en
dat feitelijk bedoeld wordt, wordt half toegepast.
Wel wordt aansluiting der vakvereenigingen, dus-
voor organisaties, mogelijk gemaakt en niet van de
gemeente Leeuwarderadeel als gemeente, terwijl in
art. 2 staat sub 3dat het fonds zijne middelen krijgt
uit de schadeloosstelling der gemeente Leeuwardera
deel, als bedoeld in de artikelen 7 sub a, 9 sub b.
Leeuwarderadeel kan evengoed aangesloten zijn als
de vakvereenigingen, maar dan complementair, wel
contribueerend, niet trekkend.
Het sterk verzet van Burgemeester en Wethouders
doet haast gelooven dat zij in het amendement iets
meer zien dan „bloot een verschil in woorden".
De heer Oosterhoff hoort van den heer Besuijen
dat Burgemeester en Wethouders een halven stap
hebben gedaan. Spreker wenscht er nogmaals den
nadruk op te leggen dat er een groot verschil bestaat
tusschen de aansluiting der vereenigingen van vak-
genooten en die der gemeente Leeuwarderadeel.
De bepalingen die voor de vereenigingen gelden
kunnen niet alle op Leeuwarderadeel worden toegepast.
Om aan den wensch van den heer Besuijen te vol
doen, zoude eene geheele omwerking van het ontwerp
moeten plaats hebben.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-Besuijen wordt verworpen met
17 tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen de heeren, de Jong, Zandstra en
Besuijen.