110 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1909. Tegen de heeren Beucker Andreae, Schoondermark, Menalda, Komter, Wilhelmij, Oostorhoff, Burger, Gr. W. Koopmans, Berghuis, van Messel, Beekhuis, Lau- tenbach, Duparc, Feddema, Feitz, Baart de la Faille en Haverschmidt. Het amendement-Burger wordt verworpen met 16 tegen 4 stemmen. Vóór stemmen de heeren: de Jong, Zandstra, Burger en Besuijen. Tegen de heerenBeucker Andreae, Schoonder mark, Menalda, Komter, Wilhelmij, Oosterhoff, G. W. Koopmans, Berghuis, van Messel, Beekhuis, Lautenbach, Duparc, Feddema, Feitz, Baart de la Faille en Haverschmidt. Art. 1 wordt met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is art. 2. De Voorzitter deelt mede dat het door den heer Besuijen op art. 2 ingediende amendement is inge trokken. Het maakt mitsdien geen onderwerp van beraad slaging meer uit. Art 2 wordt met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is art. 3. De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter zal de op dit artikel door den heer Besuijen ingediende amendementen tegelijk met het artikel in behandeling brengen. De heer Besuijen doet opmerken dat de door hem gegeven toelichting door Burgemeester en Wethouders niet is ontzenuwd. De vakvereenigingen zijn van jongen datum en ondervinden meer sympathie van de jonge arbeiders dan van de oudere, hoewel er gelukkig ook ouderen zich aansluiten. Het komt, ook door de verbetering van het onderwijs een gevolg der leerplichtwet dan ook vaak voor dat er onder de jonge arbeiders geschikte krachten schuilen om zitting te nemen in het bestuur van het fonds, terwijl boven dien de ouderen door eene bezwarende huishouding zich daar niet zoo voor kunnen inspannen. Daarom heeft spreker voorgesteld den leeftijd van 25 op 21 jaar terug te brengen. Er zijn echter nog andere redenen. Spreker ziet niet in waarom jonge mannen van 2125 jaar moeten worden uitgesloten, waar hier b.v. een lid van den Raad zat van 23 jaar. Deze mocht nu wel zitting hebben in het bestuur der gemeente, voor bestuurder van het fonds mag hij niet in aanmerking komen. Wat verder de benoeming der commissieleden aan gaat, ten opzichte hiervan hebben Burgemeester en Wethouders alle macht aan zich gehouden en den Raad niets daarvan laten toekomen. De Voorzitter der commissie wordt wel door den Raad benoemd, doch uit eene voordracht. De Raad wordt er zonder motiveering buitengelaten. De reglementen van andere gemeenten geven den Raad in dit opzicht meer macht. In Amsterdam b.v. geschiedt de be noeming wel door den Raad, terwijl hier de benoe ming van Voogden voor het Weeshuis en dergelijke ook door den Raad geschiedt. Wat reden bestaat er nu om den invloed van den Raad uit te schakelen Op die manier moet men tot een vermoeden komen. Wat nu ten slotte het presentiegeld betroft, dit is een principieele kwestie. Als men een arbeider op roept tot het verrichten van diensten in het algemeen belang dan is er evenveel reden om presentiegeld uit te keeren als het Rijk dit doet bij de Kamers van Arbeid. In Nijmegen wordt aan de commissieleden van het fonds ook presentiegeld uitgekeerd. De heer Burger kan het tweede gedeelte van het amendement, om n.l. de benoeming aan den Raad te brengen, ondersteunen. De heer Besuijen heeft vergeten de verandering van „in artikel 6 bedoelde" in „toegelaten" veree- nigingen te verdedigen. Dit strekt zoozeer tot redactieverbetering, dat het daarom alleen reeds alle aanbeveling verdient. De heer Oosterhoff merkt op, dat de heer Besuijen den leeftijd op 21 jaar wenscht te bepalen. Hij mo tiveert dit door te zeggen dat bij de vakvereenigingen de jongere krachten èn door hunne betere ontwikke ling, èn doordat zij geen bezwarende huishoudingen hebben, beter geschikt zijn om eene bestuursfunctie te vervullen dan de ouderen. Het komt Burgemeester en Wethouders echter voor dat iemand beneden 25 jaar niet tot een dergelijke functie moet worden geroepen, omdat hij controle en dus een zeker gezag moet kunnen uitoefenen. Bovendien zijn zij van meening dat ook 25-jarigen nog niet door zulke drukke maatschappelijke bezigheden en zulk een groot gezin in beslag worden genomen, dat hun voor deze functie geen tijd meer zou overblijven. Wat betreft het doen plaats hebben van de be noeming van 2 leden door den Raad, ten opzichte hiervan kan spreker weinig meer toevoegen aan de Memorie van Toelichting. Burgemeester en Wet houders zijn van oordeel dat het doen van eene juiste keuze misschien beter gewaarborgd is bij een klein college dan bij een groot. Bovendien kan de Raad niet zoo vlug werken als Burgemeester en Wethouders. Als kort na eene vergadering een lid der Commissie uitvalt, dan kunnen Burgemeester en Wethouders die commissie spoediger voltallig maken en dit is zeer wenschelijk. Eene vergelijking van deze benoeming met die van leden van andere colleges gaat niet op omdat de Raad hier reeds grooten invloed op den gang van zaken kan uitoefenen door de benoeming van den oorzitter, die in deze commissie zeker dik wijls den doorslag zal geven. Verder heeft de heer Besuijen voorgesteld om presentiegeld uit te keeren. Burgemeester en Wet houders zien daarvan de noodzakelijkheid nog niet in, omdat het niet bekend is of deze werkkring veel om vattend zal zijn en het zeer de vraag is of do ver gaderingen in den arbeidstijd gehouden zullen moeten worden, zoodat er dus verzuimd moet worden. Waar bovendien het werk ten bate van den werkman wordt verricht, mag men van hun toch wel een kleine op offering vragen. De heer Burger heeft voorgesteld om de uitdrukking „der in artikel 6 bedoelde" te vervangen door „der toegelaten". Ofschoon Burgemeester en Wethouders dergelijke wijzigingen in het algemeen niet geheel zonder gevaar achten omdat nu moeielijk kan worden nagegaan of daardoor ook verwarring kan ontstaan, zijn zij bereid dit amendement over te nemen, wanneer aan hun wordt overgelaten om te beoordeelen, of deze wijzi ging ook elders kan worden aangebracht. De heer Duparc is van meening, dat de redactie van Burgemeester en Wethouders de voorkeur verdient. Van „toegelaten vereenigingen" wordt toch eerst in artikel 6 gesproken. De heer Lautenbach kan zich wel vereenigen met Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1909. 111 het amendement-Besuijen om den leeftijd op 21 jaar te stellen. Te zeggen dat spreker geheel in het vak verenigingsleven thuis is zou rieken naar eigen lof, hij is echter op dat gebied geen vreemdeling en weet dat de jongeren in het vereenigingsleven vooraan staan. Wanneer het voorstel werd gedaan om uit sluitend jonge menschen van 21 jaar te benoemen, dan zou spreker zich de bezwaren van Burgemeester en Wethouders kunnen voorstellen. Dit is echter niet het geval. Ook gaat spreker mee met het voorstel om presentie geld uit te keeren. De werklieden toch moeten een gedeelte van hun vrijen- of van hun werktijd op offeren. Dit is geen kleinigheid, temeer omdat hunne beste krachten altijd met werk overladen zijn, waar voor niet de minste vergoeding door de organisatiës betaald wordt. Spreker is van oordeel dat men niet meer offers mag vragen van eene klasse van menschen die zoo weinig in staat is om offers te brengen. Bovendien is het bedrag zoo gering, dat het gemak kelijk kan worden betaald. De heer G. W. Koopmans wil een amendement in dienen op het voorstel van Burgemeester en Wet houders n.l.om het woord „voordracht" te veranderen in aanbeveling. De heer Oosterhoff heeft gezegd dat de voorzitter der commissie grooten invloed heeft en dat veel van diens stem zal afhangen. Als dat zoo is dan is het wenschelijk dat de Raad deze benoeming in elk ge val aan zich behoudt en de keuze niet beperkt wordt. De heer Bosuijen betreurt dit optreden van den heer G. W. Koopmans. Het vertroebelt de stemming. Hij had met zijn voorstel kunnen wachten totdat de stemming over sprekers voorstel had plaats gehad. De bewering van den heer Oosterhoff, dat de stem -van den voorzitter van deze commissie zoo dikwijls den doorslag zal geven, gaat niet op. Bij de Kamer van Arbeid heeft men dit wel, maar daar behandelt men geschillen tusschen den arbeider en den werk gever. Deze commissie neemt besluiten over geheel andere zaken of b.v. een arbeider al of niet door eigen toedoen werkloos is geworden enz. De scherpe tegenstelling als bij de Kamer van Arbeid bestaat hier niet. Wat de leeftijd betreft, met de redeneering van den heer Oosterhoff zou men die ook gerust op 30 jaar kunnen zetten. Men zocht naar een grens en de bepaling daarvoor is altijd eenigszins willekeurig. Daarom is spreker er voor de bij de wet bepaalde meerderjarigheidsgrens aan te nemen. Wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders aangenomen, dan kan het toch voorkomen dat een zeer geschikte 24-jarige, die de aangewezen persoon is voor eene bestuursfunctie, niet mag worden benoemd. Dan wordt daardoor belet de rechte man op de rechte plaats te krijgen. De verdediging van den heer Oosterhoff, om de benoeming aan Burgemeester en Wethouders te laten, is eene omnondig-verklaring van den Raad. De heer Oosterhoff zegt toch dat de benoeming van het grootste gewicht is. Welnu, daarom is het gewenscht dat de Raad de benoeming aan zich houdt. Deze verklaring van de onbevoegdheid van den Raad om de commissieleden te benoemen zal, naar spreker hoopt, voor den Raad een prikkel zijn om te toonen dat hij zich zelf wel bevoegd acht. Spreker heeft niet verdedigd de verandering van „de in art. 6 bedoelde" in „toegelaten". Hij heeft dit niet gedaan, omdat dit als het ware voor zich zelf spreekt. De verandering zal geen stoornis ver oorzaken. De heer Oosterhoff wijst er op dat door den heer Besuijen is gezegd dat de bepaling van den leeftijds grens altijd eenigszins willekeurig is. Spreker geeft dit toe maar is het niet met dat geachte raadslid eens, dat men die grens daarom zoo laag mogelijk moet stellen. Burgemeester en Wethouders zijn van meening, dat binnen bepaalde grenzen het tegenover gestelde eigenlijk juister zou zijn en wel om de straks reeds genoemde reden, dat voor eene functie als deze, waarbij een zeker gezag moet worden uitgeoefend, niet de jongste menschen de meest geschikte zijn. Waar ook de heer Lautenbach de uitkeering van presentiegeld verdedigt, wil spreker herhalen wat zooeven door hem hieromtrent is gezegd n.l. dat nog niets omtrent de werkkring der Commissie bekend is. Er bestaat nog slechts eene vereeniging met een workloozenfonds, zoodat de werkzaamheden voor- loopig niet zoo uitgebreid zullen worden, terwijl men toch eenige opoffering mag vorderen, waar het werk geschiedt ten bate van den werkman. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter zal het amendement van den heer Besuijen gesplitst in stemming brengen. Het eerste gedeelte om den leeftijd vast te stellen op 21 jaar wordt verworpen met 13 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heeren: de Jong, Zandstra, G. W. Koopmans, Berghuis, Lautenbach, Besuijen en Baart de la Faille. Tegen de heerenBeucker Andreae, Schoondermark, Menalda, Komter, Wilhelmij, Oosterhoff, Burger, van Messel, Beekhuis, Duparc, Feddema, Feitz en Haver schmidt. Het tweede gedeelte strekkende om den Voorzitter en twee leden van de commissie door den Raad te doen benoemen op aanbeveling van Burgemeester en Wethouders, wordt aangenomen met 11 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen de heerenWilhelmij, de Jong, Zandstra, Burger, G. W. Koopmans, Berghuis, Lauten bach, Besuijen, Feddema, Feitz, en Baart de la Faille. Tegen de heerenBeucker Andreae, Schoondermark, Menalda, Komter, Oosterhoff, van Messel, Beekhuis, Duparc en Haverschmidt. Het amendement-G. W. Koopmans is hierdoor ver vallen. Over het laatste gedeelte van het amendement, strekkende om den Voorzitter en de leden der com missie voor het bijwonen der vergaderingen een presentiegeld van 1.uit te keeren, staken de stemmen, zoodat hierover in de volgende vergadering zal worden beslist. Vóór stemmen de heerenWilhelmij, de Jong, Zandstra, G. W. Koopmans, Berghuis, Lautenbach, Duparc, Besuijen, Feitz en Baart de la Faille. Tegen de heerenBeucker Andreae, Schoondermark, Menalda, Komter, Oosterhoff, Burger, van Messel, Beekhuis, Feddema en Haverschmidt. Tengevolge de over art. 1 gevallen beslissing, trekt de heer Besuijen dat gedeelte van het amendement in, waarin gesproken wordt over de aansluiting van Leeuwarderadeel bij het fonds. De Voorzitter stelt voor de beoordeeling of „der in art. 6 bedoelde" kan worden vervangen door „der toegelaten", over te laten aan Burgemeester en Wet houders.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 5