112 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1909.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
Aan de orde is art. 4.
Nadat besloten is ten opzichte van de uitdrukking
„der in art. 6 bedoelde" te handelen als bij art. 3 is
bepaald, wordt art. 4 met algemeene stemmen vast
gesteld.
Aan de orde is art. 5.
Dit wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is art. 6.
De Voorzitter zal het hierop ingediende amendement
van den heer Besuijen tegelijk met het artikel in
behandeling brengen.
De heer Besuijen moest de door hem voorgestelde
wijziging voorstellen omdat Burgemeester en Wet
houders in de plaats van de vakvereeniging, de ver
eeniging van vakgenooten noemen.
De vakvereeniging is eene vereeniging van arbeiders
die zich bezig houdt met de verbetering der econo
mische positie van den arbeider, de vereeniging van
vakgenooten bestaat voor verschillende doeleinden.
Er is eene vereeniging van vakgenooten bij de typo
grafen, die de muziek beoefent, een andere vereeni
ging van vakgenooten beoefent het visschon, weer
een andere iets anders, alleen vraagstukken uit de
arbeiderswereld behandelen zij niet. Yoor deze men-
sclien zal het moeilijk zijn te beoordeelen of iemand
b.v. door eigen schuld werkloos is.
Dit wordt door anderen erkend. Burgemeester en
Wethouders van Amsterdam zeggen: de goed geor
ganiseerde vakvereeniging is voorhands liet eenige
milieu, waarin de werkloosheidverzekering goeden
kans van slagen heeft, terwijl het katholieke raadslid j
te 's Hage, de heer C. D. Wesseling, zich in ongeveer I
gelijken geest uitlaat. Spreker leest de betreffende
uiting uit Wesseling's werkje voor.
Dat men door hierop te wijzen speciale propaganda
voor de vakvereeniging maakt is slechts in zekeren
zin juist. Het pleit voor de vakvereeniging, de uit
de arbeiders zelf geworden organisatie, dat zij slechts I
het eenige hulpmiddel is voor het slagen van de j
werkloozenverzekering, maar het zou nog meer ver
wonderd hobben wanneer het niet zoo ware. Intus-
schen staat nu „een goed fonds" als wachtwoord
voorop en valt daarmee een pluim voor de vakver
eeniging samen, des te beter, maar doel is dit niet.
Het goede fonds eischt den zuiveren Gentschen vorm, i
steun voor de vakvereeniging, overal waar misvor
mingen zijn beproefd was het succes gering. Wel
wordt door Burgemeester en AYethouders beweerd
dat mislukking van het Noorsche stolsel niet zoo'n
erge mislukking heet te zijn, maar spreker geeft
daarvan enkele nadere gegevens, ontleend aan het
rapport te 's Hage. Er zijn in die groote gemeente
slechts 505 deelnemers, verdeeld over 14 vereenigingen
met 2277 leden. Er is door de vereeniging maar
336.25 uit eigen kas aan werkloozen uitgekeerd en
de gemeente deed daar 255.02" bij. Er is niet
minder dan 998.09 administratiekosten betaald.
Van vereenigingen als „Onze hulp is in den naam
des Heoren" met 720 leden, doen slechts 74 mee
van de 200 leden der vereeniging „De Hulp des
Heeren is ons Schild", maar 20, etc. etc. Uit geheel
den Haag en Scheveningen samen zijn 52 ongeorga
niseerden aangesloten.
Overal waar in het buitenland de misvormingen
van het Gentsche stelsel zijn toegepast, is het op
mislukking uitgeloopen, evenals dit in Gent ook het
geval is geweest met het spaarfonds. Dit moet de
Raad huiverig maken om de door Burgemeester en
Wethouders voorgestelde verbetering in het leven te
roepen. Het Gentsche stelsel heeft bewezen een
bruikbaar systeem te zijn, wat hier wordt voorgesteld
is eene vervalsching ervan.
Spreker waagt zich niet gaarne aan voorspellingen,
maar voorziet hier twee mogelijkheden. De meest
waarschijnlijke is dat geen vereenigingen van vak
genooten ontstaan, die zich met het fonds bemoeien,
dat dus alleen vakvereenigingen toetreden, hetgeen
een fiasco is voor de nieuwe vinding van Burgemeester
en Wethouders; ontstaan ze als tweede mogelijk
heid wel, dan zullen dit vereenigingen van slechte
risico's zijn, menschen die niet de kans, maar de
zekerheid hunner komende werkloosheid hebben. Zij
zullen dan geen werkloozenverzekering bezitten, maar
eenvoudig bij werkloosheid hun eigen premie terug
ontvangen, plus den gemeentelijken bijslag. Zij koopen
zich eenvoudig een uitkeering, het wordt daar een
verkapte armenzorg. Yan het grondbeginsel der ver
zekering „dragen van eikaars lasten" is geeD sprake.
In beginsel zou het spreker feitelijk onverschillig-
kunnen zijn of die verkapte armenzorg ontstond. De
werklooze heeft immers de volle vordering op de
maatschappij en hij zal het leeren aanvaarden als zijn
rechtmaar spreker vreest dat door een samenkop
peling van deze uitkeeringen aan die van het Gentsche
verzekeringssysteem, dit systeem zal worden geschaad
in zijn propaganda- en zegetocht die het nu door
het land maakt.
De uitgaven zouden hooger worden dan onder 't
zuivere Gentsche stelsel en men zal niet eraan denken
dat de oorzaak juist buiten 't Gentsche stelsel ligt.
De Raad zal zich dus hebben uit to spreken over
de vraag of de vakvereeniging dan wel de vereeniging
van vakgenooten zal worden toegelaton. Spreker zoii
daarvoor een motie kunnen indienen, hij zal het niet
doen omdat door vóór sprekers amendement te stem
men de Raad zich in dien geest kan uitspreken.
De heer Burger zegt dat, hoewel er in het plei
dooi van den heer Besuijen veel waarheid zit, het
niet kan leiden tot de conclusie, dat men de werk
lieden, die buiten de vakvereeniging staan, a priori
moet buitensluiten, Spreker zou het onbillijk vinden
als die anderen niet een kansje kregen om van het
werkloozenfonds te profiteeren.
De heer Besuijen laadt door zijn rede den schijn
op zich, dat hij de werkloozenverzekering wil ge
bezigd zien als middel om de werklieden te dwingen
om toe te treden tot de vakvereeniging. Die aan
sluiting nu wordt door velen niet begeerd en hoofd
zakelijk hierom dat ze door de vakvereeniging te
veel in eene bepaalde richting worden gedreven.
Spreker kan zich ook voorstellen dat er kleine vak
vereenigingen bestaan, die elk op zich zelf te klein
zijn om doel te nemen aan het fonds wat belet dan
die menschen zich onderling voor de werkloozen
verzekering aan te sluiten? Levert dit praktische
moeilijkheden op, welnu die kunnen gerust worden
afgewacht want spreker stelt zich voor dat de Raad
na eonigen tijd toch over meer punten uitspraak zal
moeten doen.
Waarom de niet aan een vakvereeniging aange
slotenen niet toe te laten Het grootste argument
hiervoor is dat zij niet de noodige controle op elkaar
kunnen uitoefenon. Wat belet evenwel die menschen,
die zich speciaal voor de werkloozenverzekering orga-
niseeren, er voor te zorgen dat zij de noodige con
trole op elkaar krijgen Komt er een dergelijke
vereeniging tot stand dan zal die wel voor deze
controle zorgen, want zij zal haar geld niet weg willen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1909. 113
gooien. Spreker geeft den heer Besuijen in over
weging zijn amendement in te trekken.
De heer Lautenbach heeft na het gesprokene door
den heer Burger, niet veel meer te zeggen.
Als het aan spreker lag, zouden alle werklieden
lid zijn van de vakorganisatie. Tengevolge van ver
schillende omstandigheden is het echter voor vele
werklieden onmogelijk lid te worden. Door aanneming
van het amendement-Besuijen echter zou men de
vakorganisatie een slechten dienst bewijzen. Ter wille
der werkloosheidverzekering zou men er elementen
in krijgen, die een blok aan het been zijn en waar
van men niets heeft dan ellende. In naam der vrij
heid, zegt spreker, dwing niemand om lid van de
vakorganisatie te worden, geen Christenwerkman
gedwongen tot de neutrale, geen neutrale werkman
godwongen zicli bij de Christelijke organisatiën aan
te sluiten. Dat de heer Besuijen juist pleit om ter
wille van de uitkeering die werklieden te dwingen
lid te worden van eene organisatie die niet hunne
inzichten huldigt, verwondert spreker ten zeerste,
immers nog maar een oogenblik geleden werkte hij
mede om malcontenten uit eene organisatie te ver
wijderen.
En nu wil hij die soort hier er inhalen.
De heer Oosterhoff wijst er op dat Burgemeester
en AVethouders zich ook vóór de indiening der amende
menten van den heer Besuijen geen oogenblik de
illusie hebben gemaakt, dat het stelsel, zooals zij dit
in de verordening hadden neergelegd, zonder verzet
zou worden aangenomen. Zij hadden echter niet ge
dacht dat men zich zou verzetten op de door den
heer Besuijen aangevoerde gronden. Het bezwaar
van den heer Besuijen immers is, dat dit stelsel niet
is het Gentsche, maar, zooals hij zegt, een vervalsching
daarvan. Spreker wil nu niet beweren dat het door
Burgemeester en AVethouders voorgedragen stelsel in
allen deele het Gentsche stelsel is hij zou dit niet
waar kunnen maken en bovendien in strijd komen
met hetgeen door Burgemeester en AVethouders in
hunne toelichting tot het eerste ontwerp is geschreven.
Maar wel ontkent hij ten stelligste, dat de heer
Besuijen naar aanleiding van bovenbedoelde uitlating
het recht had te beweren, wat hij schreef in Bijl. 3
pag. 78, n.l.
„Burgemeester en AVethouders stellen dus de toe
treding ruimer en motiveeren dit in hun toelichting
„op art. 6, waar zij erkennen van het principe van
„het Gentsche stelsel af te wijken".
Dit toch erkennen zij in geenen deele, ja, zij gaan
zelfs verder en beweren dat het systeem door hun
voorgesteld veel dichter bij het Gentsche stelsel staat
dan dat van den heer Besuijen. Spreker hoopt dit
nader aan te toonen.
Burgemeester en AVethouders hebben gemeend dat
deze regeling aan drie hoofdvereischen moest voldoen
le. moest dooi het materieel voordeel aan deel
name aan het gemeentelijk fonds verbonden het mo-
reele voordeel verkregen worden, dat de werkman
leerde in eigen nood te voorzien.
Dit toch is de grondgedachte van het Gentsche
stelsel, door den heer A^arlez aldus geformuleerd
„help u zelf, zoo helpt u God en de gemeente.'
2e. wilden Burgemeester en AVethouders zooveel
mogelijk werklieden laten profiteeren van de voor-
deelen van het fonds en
3e. wilden zij aan de georganiseerde werklieden
geen voorkeur geven boven de ongeorganiseerden.
Dat zij het tegenovergestelde evenmin willen blijkt
uit het feit dat zij den Raad niet hebben voorgesteld
het Noorsche stelsel hier te volgen.
Hiermede nu is volgens den heer Besuijen afgeweken
van het principe van het Gentsche stelsel. Maar
Mr. Varlez, die toch geacht mag worden dat stelsel
te kennen, denkt daarover gelukkig anders. Hij toch
schrijft op pag. 1415
„De oprichting van een persoonlijk spaarfonds heeft
„nochtans één zeer goed resultaat opgeleverddat is
„de verwezenlijking tenminste in theorie, van de ge
lijkheid tusschen georganiseerden en niet-georganiseerden
„en op die wijze was het mogelijk een onpartijdig
„karakter aan het werk te geven.
„Maar de theoretische gelijkheid tusschen allen, die
„voor de toekomst willen zorgen, voldoet het Gentsche
„fondsbestuur niethet wil de werkelijke en gansche
gelijkheid en zal de pogingen om daartoe te geraken
„eerst staken als liet geslaagd is, óf de onmogelijk
heid van de verwezenlijking dier gelijkheid moet
„erkennen."
Nu is deze brochure van het jaar 1904 en het zou
dus mogelijk kunnen zijn, dat sinds dien tijd inder
daad die onmogelijkheid gebleken was, maar dit is
geenszins het geval want in de tegenwoordige statuten
van het Gentsche fonds, opgenomen in het boekje
van den heer Koesing, komen nog drie bladzijden
artikelen voor ter regeling van individueel en gezamen
lijk spareu.
Met meer kracht kan, dunkt spr., niet voor gelijk
stelling tusschen georganiseerden en ongeorganiseerden
worden gepleit en indien de heer Besuijen niet in
naam maar in werkelijkheid het Gentsche stelsel had
gewild, had hij juist een weg moeten aanwijzen om
de ongeorganiseerden te helpen. Het eenige, waar
over van dit standpunt bezien dan ook verschil van
meening zou kunnen bestaan, is over de wijze, waarop
Burgemeester en AYethouders de niet-georganiseerden
willen helpen.
De heer Besuijen beroept zich op hetgeen in den
Raad van Groningen door den heer Kruze tegen dit
systeem te berde is gebracht n.l. dat bij eene vereeni
ging van vakgenooten gemis aan controle bestaat.
Spreker wil er den heer Besuijen op wijzen dat in de
toelichting tot dit voorstel door Burgemeester en AYet
houders is gezegd, dat de arbeidsbeurs eene noodzake
lijke aanvulling van dit ontwerp is. Zij hadden daarbij
juist in hoofdzaak het oog op de daardoor mogelijke
controle. AVaar de heer Besuijen zegt dat het voor
stel betreffende de arbeidsbeurs los van dit voorstel
kan worden behandeld, heeft hij gelijk, alleen ten op
zichte van het bovengenoemde bestaat tusschen beide
een zeer nauw verband.
Dat de ongeorganiseerden laks zijn, is in zijne al
gemeenheid zeker wel wat kras. Er zullen toch zeker
ook wel degelijke, ernstige mannen onder hen zijn,
die zich wel gaarne willen organiseeren speciaal met
het doel zich te verzekeren tegen de gevolgen der
werkloosheid, maar die om verschillende redenen
zich niet willen aansluiten bij de bestaande vakver
eenigingen. Het eenige bezwaar blijft dus dat het
helpen van de niet-georganiseerden misschien niet zal
blijken op te gaan. Daarom echter kunnen Burge
meester en AYethouders hun beginsel niet prijs geven.
De heer Besuijen blijft er bij dat de poging van
Burgemeester en AYethouders om het Gentsche stelsel
te verbeteren weinig effect zal sorteeren.
Door den heer Burger is toegegeven dat door die
poging van Burgemeester en AYethouders in de plaats
van verzekering, een verkapte soort armenzorg in
het leven is geroepen. De heer Burger schudt het
hoofd, maar wat Burgemeester en AYethouders voor
stellen is geen verzekering meer, daar het groote be
ginsel van verzekering: „draagt elkanders lasten"
ontbreekt. Spreker kan zich dan ook niet voorstellen
hoe de heer Oosterhoff, als verzekeringsman, zijn
stem aan het voorstel heeft kunnen geven.
Naast het Gentsche stelsel staat nu in het systeem