114 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1909. van Burgemeester en Wethouders een kamertje van armenzorg, eene bedeeling, die genoemd wordt een afdeeling spaarfonds. Spreker is van meening dat dit deel fiasco zal lijden. De heer Burger heeft ook gezegd dat spreker den schijn op zich laadt de vakvereeniging te willen be- voordeelen. Spreker ontkent dit. Het spreekt echter van zelf dat het duurste gedeelte zal worden de ver- eeniging die de slechtste risico's in zich opneemt. Dit is de vereeniging van vakgenooten. Tengevolge daarvan wordt de zaak duur en dit zal op rekening van het Gentsche stelsel worden geschreven, wat daardoor kans heeft in ons land een stap achteruit te gaan. De vakvereeniging nu bemoeit zich speciaal met arbeidskwesties. Ontstaan er geschillen, dan oordeelt de vakvereeniging, het bestuur n.l., over verschillende zaken. Dit ontwerp echter staat niet neutraal tegen over de vakvereeniging, want er wordt een deel van haar werk overgebracht naar eene vereeniging mot een ander doel. De heer Lautenbach heeft gezegd dat er, door een werkloozenfonds op te richten volgens het Gentsche stelsel, elementen in de vakvereeniging zullen komen, die voor die vereeniging een blok aan het been zijn. Die uiting is een gevolg van de veronderstelling dat door het toepassen van het Gentsche stelsel de groei der vakvereeniging wordt bevorderd. Spreker meent te hebben aangetoond dat voor die veronderstelling geen aanneembare grond is. Wel zullen de vak- vereenigingen worden aangespoord om werklozen fondsen op te richten. Ook in de praktijk is aangetoond, dat het aantal leden volstrekt niet grooter is geworden. Er is nu een klein groepje menschen, die in geen enkele vereeniging willen, Deze zijn even moeilijk te krijgen voor een vereeniging van vakgenooten. Het zijn in den regel brekebeenen, die bijzonderen angst moeten toonen en met de stroopkwast loopen bij den patroon, of laksche, suf-voor-zich-uitlevende- naturen, die nergens voor te krijgen zijn. Zij zijn zeer zeker niet capabel om controle uit te oefenen in een werkloozenfonds, terwijl controle door de ver eeniging zelf juist de grondslag van het Gentsche stelsel is. De heer Lautenbach roept nu wel „in naam der vrijheid", maar wat de „vrijheid" hiermee te maken heeft is spreker allerminst duidelijk. Maakt de heer Lautenbach zich met de anarchisten schuldig aan eene dwaze, ziekelijke vereering van het begrip „der absolute vrijheid"? Schwarmt hij zoo met de vrijheid die gelaten moet worden aan de klaploopers der vakvereeniging, de menschen die eerst hun makkers laten zwoegen en strijden voor betere arbeidsvoor waarden, die ze in tijden van staking, wanneer de honger kwelt, soms nog in den rug aanvallen, om na de overwinning kalm mee de vruchten te plukken, waarvoor zij zelf geen poot hebben uitgestoken Spreker denkt daarbij aan de Algemeene Neder- landsche Diamantbewerkersbond met zijn reuzensucces. Lautenbach's partijgenoot Douwes zou hier anders praten. De onbeperkte vrijheid is de grootste dwang. Er is keur genoeg onder de vakvereenigingen, prin- cipieele redenen voor niet-toetreding kunnen moeilijk worden aangevoerd en het belang van het individu moet bukken voor het belang der massa. Dat spreker en zijn partijgenooten het principe van het Gentsche stelsel verlaten hebben, zooals de heer Oosterhoff beweerde, moet wel geheel onjuist zijn. Het grondbeginsel van het Gentsche stelsel is juist werken over de vakvereenigingen; zie het reglement van Gent en de jaarverslagen waarin men voortdurend van de „beroepsvereeniging" spreekt. Burgemeester en Wethouders daarentegen spreken zelf van een compromis tusschen Noorsch en Gentsch, dat is dan toch eene afwijking. Wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders aangenomen, dan zal men ten onrechte liet Gentsche stelsel voor de hoogere kosten verantwoordelijk stellen, terwijl de oorzaak daarvan juist buiten het Gentsche systeem ligt. Intusschen verwacht spreker van het niet-Gentsche deel een zeer mager succes, een fiasco. De heer Burger geeft te kennen dat, al verzekert de heer Besuijen nog zoo dikwijls, dat het hem niet te doen is om de pré te geven aan de vakvereeniging, zijne laatste rede toch van het tegendeel getuigt. Uit het betoog blijkt toch dat men bang is, dat er een reden van bestaan voor de vakvereeniging zal verloren gaan. Dit is een bewijs dat Burgemeester en Wethouders het bij bet rechte eind hebben. De heer Besuijen heeft ook beweerd dat spreker zou hebben toegegeven dat, zooals het voorstel er ligt, een verkapte manier van armenzorg in de wereld wordt geholpen. Dit is onjuist. Spreker heeft alleen toegegeven, dat de verordening, zooals die is voor gesteld, aanleiding kan geven tot pogingen om van het fonds onbillijk te profiteeren, doch dit kan en zal worden tegengegaan en mocht dit laatste onmo gelijk blijken, dan zouden wij noodgedwongen nog altijd tot wijziging der verordening kunnen overgaan. Spreker heeft wel beweerd, dat er ook wel buiten de vakvereeniging flinke werklieden kunnen zijn, die zich voor het ééne doel, de werkloosheidverzekering, aan eensluiten en die dan ook steun moeten kunnen krijgen van de gemeente. De heer Lautenbach doet opmerken dat de heer Besuijen de niet-georganiseerde arbeiders klaploopers noemt. Er zijn echter ook categoriën van arbeiders, die niet talrijk genoeg zijn om zelfstandig op te treden en daarom zich niet kunnen organiseeren. Zijn dat dan ook klaploopers Hebben zij juist door hun poging om tot organisatie te komen, niet bewezen energiek genoeg te zijn? De beste vrijheid zou spreker die vrijheid achten, welke de visch bezit, die echter aan het water, dat zijn element is, gebonden is. Als hij op het strand komt sterft hij. Spreker wil niemand dwingen zich aan te sluiten bij een or ganisatie waarbij hij niet behoort, Dan raakt hij ook op strand en sterft. Het is al voorgevallen dat in een vakvereeniging hier ter stede elementen waren opgenomen, die niet met de meerderheid in tal van punten overeenstemden, de meerderheid dreef echter de besluiten door, tot zoolang de minderheid gedwon gen werd heen te gaan. Dit zal bij aanneming van het amendement-Besuijen nog sterker worden. De heer Oosterhoff wijst er op dat door den heer Besuijen is gezegd, dat die geachte spreker zich niet kan voorstellen dat spreker als verzekeringsman zijn stem heeft gegeven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, omdat zich bij de vereenigingen van vakgenooten alleen slechte risico's zullen aansluiten. Men moet zich bij de verzekering tegen de geldelijke gevolgen der werkloosheid echter toch geheel van het denkbeeld verzekering los maken. Zoolang de vakvereenigingen plaatselijk zijn is het aantal deel- neipers zoo klein, dat de wet der groote getallen niet van toepassing is. De statistische gegevens omtrent de werkloosheid zijn in ons land bovendien nog zoo onvolledig, dat van een heusche verzekering geen sprake kan zijn. Do heer Besuijen heeft er ook nog op gewezen dat bij de niet-georganiseerden de con trole ontbreekt. Deze bewering nu is niet juist, want de werklooze is verplicht zich dagelijks te melden aan de arbeidsbeurs. Spreker acht geen strenger controle mogelijk. Ook spreekt de heer Besuijen de vrees uit dat,- A erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1909. 115 wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen, het Gentsche stelsel in discrediet zal komen. Spreker wijst op Gent, waar het spaar fonds fiasco heeft geleden, maar het werkloozenfonds is geslaagd. Dat Burgemeester en Wethouders niet hebben voorgesteld een proef met het spaarfonds te nemen, spreekt wel vanzelf. Het zou toch te dwaas zijn iets voor te stellen, waarvan de ervaring reeds geleerd heeft, dat het zal mislukkken. Van het Amersfoortsche stelsel kan men dat nog niet zeggen omdat het daar voor te kort in werking is. Het wil Burgemeester en Wethouders bovendien voorkomen, dat, waar de gemeente geld voor een dergelijke zaak beschikbaar stelt, het niet aangaat al bij voorbaat een categorie uit te sluiten. Gelukt de zaak niet, dan kunnen de voorstellers hunne handen in onschuld wasschen, zij hebben dan aan de ongeorganiseerden een eerlijke kans gegeven. De heer Besuijen blijft de vakvereeniging aanbe velen al was het eenig argument tegen de vereeniging van vakgenooten, dat die zich zou moeten begeven op een terrein waai- ze niet behoort. Er is echter een groot verschil of men strijdt voor het blijven voortbestaan van iets of dat men strijdt om dat iets te doen groeien. Wat spreker heeft ge zegd is medegedeeld ter voorkoming van benadeeling der vakvereeniging. Wanneer er zich elementen in de vereeniging be vinden die er niet in behooren, dan moeten die er uit en die moeten dan maar een eigen organisatie vormen. De mogelijkheid van het bestaan van twee vakvereenigingen is te erkennen, n.l. vakvereenigingen die op verschillende manieren den klassenstrijd willen strijden. Maar wat te betreuren is, is het bestaan der confessioneele vakvereenigingen, omdat het ver schil in godsdienst met het vakvereenigingsvraagstuk niets te maken heeft, geen wezelijken grond voor scheiding is terwijl de Christelijke vakvereenigingen door Christelijke leiders eenvoudig gebruikt worden om het proletariaat van een sterke eendrachtige een heid af te houden en zoo het verdeel en heersch toepassend hun kapitalistische klassen te dienen. Van een „heusche" verzekering, dat is spreker eens met den heer Oosterhoff, waarbij men met wiskunstige zekerheid premie-berekeningen maken kan op grond van statistieken, is hier natuurlijk geen sprake. Van een pogen in de vakvereeniging om eikaars lasten te helpen dragen echter wel. De heer Lautenbach gevoelt zich gedrongen een woord van protest te laten hooren tegen de woorden van den heer Besuijen. De leiders der Christelijke vakvereeniging gebruiken die vereeniging niet om hun doel te bereiken. Spreker zou met een gelijk verwijt den heer Besuijen kunnen antwoorden, maar zal dit nalaten, omdat dit hier niet aan de orde is. Alleen wil hij opmerken dat de geachte spreker met zijne partij zeer verdraagzaam zijn tegenover anders denkenden, zoolang zij de helft plus één in de vak- organisatiën uitmaken. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Besuijen wordt verworpen met 17 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren de Jong, Zandstra en Besuijen. Tegen de heerenBeucker Andreae, Schoondermark, Alenalda, Komter, Wilhelmij, Oosterhoff, Burger, G. AA'. Koopmans, Berghuis, van Messel, Beekhuis, Lauten bach, Duparc, Feddema, Feitz, Baart de la Faille en Haverschmidt. Art. 6 wordt met algemeene stemmen vastgesteld. Aan de orde is art. 7 litt. a. De beraadslaging wordt geopend. De heer Oosterhoff deelt mede dat de amendementen van de heeren Lautenbach en Besuijen gedeeltelijk door Burgemeester en Wethouders zijn overgenomen. Wat betreft het amendement-Lautenbach om het ge tal 20 te veranderen in 15, hebben Burgemeester en Wethouders gemeend aan de bezwaren van den heer Lautenbach tegemoet te kunnen komen, door de deel neming aan het fonds pas te doen eindigen als het getal leden beneden 15 daalt. Bij Burgemeester en Wethouders bestaat geen bezwaar het amendement- Besuijen op art. 7a over te nemen mits achter „ver eeniging", wordt ingelascht „ter beoordeeling dei- commissie". Anders is niet uitgemaakt wie moet beoordeelen of met minder kan worden volstaan. De heer van Messel vraagt of er dan niet moet worden ingelascht na „commissie", „bedoeld in art. 3". De heer Lautenbach is verplicht zijn amendement te handhaven. Het is al voor vele vakmannen moeielijk 15 vakgenooten bij elkander te halen. Als zij echter in staat zijn de zaak te laten marcheeren, dan be hoeven Burgemeester en Wethouders geen bezwaar te hebben. Spreker acht het wenschelijk het getal 20 in 15 te veranderen. De heer Besuijen meent spreker op onjuistheden betrapt te hebben bij het noemen van enkele vakken, dit is echter niet het geval, het blijkt dat die spreker slechts één kant uitziet. Spreker heeft de cijfers niet te hoog, eerder te laag geschat, hij zou desnoods de namen der vakge nooten kunnen noemen, waaruit blijkt dat zij nimmer het cijfer 20 kunnen halen. Trouwens ieder die in Leeuwarden geen vreemde ling is kan dat weten. De lieer Besuijen is dankbaar voor de overneming van zijn amendement. Hij kan zich bij de aanvulling ervan neerleggen. Spreker is het eens met Burge meester en AVethouders dat er een grens gesteld moet worden en dat de grens van 20 geen bezwaar op levert waar door Burgemeester en Wethouders is bepaald dat de deelneming aan het fonds niet direct eindigt als het getal leden beneden 20 daalt. Spreker doet den heer Lautenbach opmerken dat ook in Groningen het getal 20 is gehandhaafd. Aan elkander verwante organisaties kunnen zich toch combineeren en zoo het aantal van 20 leden bereiken. De heer Lautenbach repliceert dat, waarin Groningen de grens op 20 is gesteld, hier in het zooveel kleinere Leeuwarden wel 15 mag worden genomen. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Lautenbach wordt aangenomen met 11 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen do heeren Wilhelmij, G. W. Koop- mans, Berghuis, van Messel, Beekhuis, Lautenbach, Duparc, Feddema, Feitz, Baart de la Faille en Haver schmidt. Tegen de heerenBeucker Andreae, Schoondermark, Menalda, Komter, Oosterhoff, de Jong, Zandstra, Burger en Besuijen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 7