148 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1909. uit het oog, dat sommige groote ondernemingen hier ter stede met hunne zware handelsartikelen denk aan de ijzerhandelaren en steenhouwers de onder houdskosten nog grooter maken en vrij uitgaan. Ook wordt vergeten, dat zwaar beladen vrachtwagens het hunne er toe bijbrengen om het onderhoud van brug gen en straten te verzwaren en niets voor dat onder houd betalen. Nu beweren Burgemeester en Wethouders dat de eerste categorie in de belasting de helft hooger wordt aangeslagen dan de andere. Dit is echter slechts schijnbaar, want inderdaad worden zij bevoordeeld boven de schippers. Spreker hoopt dit duidelijk aan te toonen. In art. 2a is bepaald dat vaartuigen van 30 M. lengte of meer, voor één etmaal betalen ƒ0.75, voor meermalen per week of langer dan één etmaal ƒ1.50. Vaartuigen dus van 115 voet of meer lengte betalen 0.75 voor één etmaal, maar in alinea c is sprake van andere vaartuigen, die veel korter zijn en waar voor een gelijk bedrag moet worden betaald als voor die, welke tweemaal zoo lang zijn. De schrille onge lijkheid springt hier wel in 't oog. In alinea d, waar sprake is van de z.g.n. winkel schepen, dat zijn de schepen van de bekende hande laren in brandstoffen niet alleen, maar ook die van de turf- en aardappelhandelaren, worden deze bedreigd met eene belasting van 50.Voor een deel nu liggen zij met het eene eind aan den wal en dus moeten zij voor 12 a 15 voet ƒ1.per week betalen. Nu wordt voor één groote boot, die alleen zooveel ruimte inneemt als 7 of 8 van deze schepen 1.50 gevraagd, terwijl deze schippers ƒ7.a ƒ8.moeten opbrengen. Dit vindt spreker eene schrikkelijke wijze van belasten. De arme drommel 7 maal meer dan eene vennootschap of groote onderneming, zoodat dus de kleine schipper, die den wal in 't geheel niet be schadigt, het meeste moet opdokken. De schepen van handelaren in aardappelen, turf, matten enz die voor hunnen handel natuurlijk eene vaste ligplaats noodig hebben, betalen voor dezelfde lengte die eene groote boot inneemt 2 a 3 maal zooveel. Spreker wenscht nu een vraag te stellen. De groote stoombootmaatschappijen, de Leeuwarder en de St. Martin, beschikken over verscheidene booten. Kun nen die nu met ééne plaats olstaan Indien zij beurt om beurt de plaats innemen zal dat kunnen, als b.v. boot a vertrekt en boot b binnenkomt zal dat los- loopen en dan wordt daarmee door de betrokken maat schappij een voordeeltje behaald. Als b.v. een der stoombootmaatschappijen eene ligplaats aanvraagt voor boot 1 en 2 en boot 3 komt als 1 vertrekt, komt er telkens een ander schip, maar er behoeft slechts 0.50 te worden betaald. Hoe stellen Burgemeester en Wethouders zich deze zaak voor Wanneer echter genoemde maatschappijen voor al hunne booten, spreker meent 9 stuks, ligplaats aan vragen, is er 1000 voet wal noodig. Waar moet dan de voor de andere schepen benoodigde walruimte gevonden worden Ook is bij spreker de vraag ge rezen hoe moeten eigenaren van booten handelen die twee losplaatsen noodig hebben, n.l. één voor hunne vrachtgoederen en een voor hun vee? Ook op deze vraag zal spreker gaarne een antwoord ontvangen. Ten slotte heeft spreker tegen de verordening op de invordering nog een praktisch bezwaar. Het is toch voor de kleine schipperij onmogelijk het te betalen bedrag in één termijn te voldoen. Spreker zou het rationeel achten, dat dit veranderd werd in 4 termijnen bij vooruitbetaling. Spreker wil er nog op wijzen, dat hij aanneming der verordening een ramp zou vinden. De heer Hartelust heeft zich, wat de kleine schippers betreft, aanvankelijk gesteld op het standpunt van de heeren Wilhelmij en Lautenbach. Ook spreker was aanvankelijk bevreesd dat deze categorie van menschen te zwaar zou worden getroffen. Bij nader inzien echter is spreker tot de conclusie gekomen, dat de wijze, waarop de schipperij behandeld wordt, billijk is. Zij betalen toch voor 1 maal per week voor 1 etmaal per M. 0.50. Als nu een schip 10 M. lang is, wordt dit dus 5.per jaar of 0.10 per week. Toen spreker tot deze conclusie was gekomen, kwam hij van zijne aanvankelijke meening terug en kan hij dus de heeren Wilhelmij en Lautenbach thans niet krachtig ondersteunen, hoewel spreker erkent dat de concurrentie van spoor en tram deze menschen den strijd om het bestaan moeielijk maakt. Spreker wenscht echter naar aanleiding van het ontwerp enkele vragen te stellen. Hoe stelt men zich voor de betaling te doen ge schieden ten opzichte van ongelijksoortige wallen Aan de Waeze b.v. beschikt een schip over een smallen wal, aan de Willemskade over een breeden. Het schip aan de Willemskade kan enorm uitpakken, dat aan de Waeze moet content zijn met minder ruimte, want het publiek verkeer, daarvoor zorgt de politie wel, mag niet belemmerd worden. Zullen nu deze schepen, als zij even lang zijn, evenveel retri butie moeten betalen Ook dit lijkt niet billijk. Verder vraagt spreker of de naam „kadegeld" juist is. De retributie, die hier gevraagd wordt moet worden betaald voor het recht om op een bepaalde plaats te mogen laden en lossen, berekend per strek- kenden Meter, terwijl spreker kadegeld beschouwt als een retributie die berekend wordt per M2. In artikel 2c staat „voor vaartuigen, ten behoeve waarvan aan de kade „vóór kantoren, pakhuizen en dergelijke, waarvoor „die vaartuigen bestemd zijn, vaste ligplaats wordt „aangevraagd 1.50." Als men dit leest, zou men zoo zeggen dat het alleen van toepassing is op pramen of schuiten van iemand die een bedrijf uitoefent en die naar de lengte van de kade moet betalen. Men kan er echter ook uit lezen dat per strekkenden Meter kade moet worden betaald voor het recht om aan de kade, waar het pakhuis of het kantoor is, te mogen laden en lossen. Indien dit de bedoeling is, is de bepaling zeer onbillijk. Verscheidene bedrijven toch zijn aan den waterkant opgericht of gekocht om het voordeel, dat er in eene ligging aan het water zit. Wel acht spreker het billijk, dat ieder een klein deel meedraagt in de kosten van onderhoud aau kaden en wallen, maar dat doet ieder belastingplichtige naar mate van zijn aanslag. Wordt nu deze bepaling aan genomen, dan moeten do menschen, die dergelijke zaken drijven en de kade noodig hebben om te laden en te lossen de hoogste retributie betalen, terwijl zij tevens hunne gewone belastingen opbrengen. Dit is niet billijk. Het is toch een oude usance die algemeen erkend wordt, dat iemand, die zaken uitoefent, aan den waterkant mag laden en lossen zonder gedwongen te zijn eene bepaalde belasting te betalen. Wanneer het echter wel de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is dat betaald moet worden, zou spreker het bedrag, bedoeld in art. 2c, niet hooger willen stellen dan 1.per Meter per jaar. Nog heeft hot sprekers aandacht getrokken en is de vraag bij hem gerezen hoe het zal komen met de turfschepen, die aan de Oosterkade met den kop aan den wal liggen. Wanneer men deze laat betalen naar de lengte die zij innemen, wordt dit weinig. Zij nemen weinig ruimte in beslag. Over oen en ander zal spreker gaarne het oordeel van Burgemeester en Wethouders vernemen. De heer Zandstra is zoo vrij even de aandacht te Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1909. 149 vestigen op den geest van ons belastingstelsel. Het mag van algemeene bekendheid worden geacht dat dit stelsel zoodanig is ingericht, dat het overal de neiging vertoont de lasten af te wentelen van hen die het best in staat zijn ze te dragen. Naar verhouding toch wordt door de groote inkomens te weinig be taald voor de uitgaven der volksgemeenschap. Te verwonderen is dat niet, daar tot dusverre de regeer macht alléén in handen was van een deel en wel het kleinste en rijkste deel der natie. Te ontkennen valt het niet, dat dit stelsel van belastingverdeeling zich weerspiegelt op het gebied der gemeentewetgeving. Men vreest de groote inkomens naar behooren te treffen, omdat de bezitters ervan anders naar veiliger oorden vertrekken. Men heeft de grootste angst voor stijging van het percentage van den Hoofdelijken Omslag en heeft de grootste moeite, de begrooting sluitend te krijgen zonder verhooging van dit per centage. Het is geen wonder, dat men nu zijn toe vlucht neemt tot maatregelen als de onderwerpelijke heffing van kadegeld, waardoor al weer menschen worden getroffen, die al zwaar belast zijn en die slechts eene geringe draagkracht bezitten. De voor gestelde maatregel heeft dan ook niet de sympathie der sociaal-democratisehe raadsleden. Wanneer men nu voorstellen als het onderhavige leest, wordt het idee gewekt, dat de vaarten en grachten enkel zijn gemaakt ter wille van de schipperij. De zaak is echter eenigszins anders. Spreker en zijne partijgenooten zijn ervan over tuigd, dat de waterwegen mede haar ontstaan te danken hebben aan de behoefte om producent en consument met elkander in verbinding te brengen. De handel, landbouw en nijverheid hebben groot be lang bij goede verkeersmiddelen, zoowel te water als te land. De vaarten nu zijn niet alleen van belang voor het platte land, neen, ook de steden en Leeu warden niet het minst, zijn daarbij ten zeerste gebaat. Het voordeel toch dat de neringdoenden, ofschoon zij niet altijd direct met de vaarten of kanalen te maken hebben, ervan genieten, mag niet worden onderschat. Het vervoer te water heeft voor velen een groote beteekenis, ja het is onmisbaar, want niet alles kan per spoor of tram worden vervoerd. Goede water wegen zijn een onmisbaar middel om producent en consument, koopers en vorkoopers tot elkander te brengen, waarbij de schippers als tusschenpersonen groote diensten bewijzen ten algemeene nutte. Nu gaat het niet aan dezen tusschenschakel, n.l. de vracht en beurtschippers, alle lasten te laten betalen voor dingen van zoo'n algemeen belang. Zwaar worden zij al getroffen door kanaal-, brug- en havengelden en nu achten spreker en zijne partijgenooten het niet rechtvaardig hen ook nog te laten betalen voor de onderhoudskosten der kaden, die niet in hun belang alleen moeten worden in stand gehouden. Spi'eker en zijne partijgenooten kunnen het verzet van dien kant dan ook zeer goed begrijpen. Goede kaden, diepe en frisch doorstroomende grachten zijn voor do veiligheid, zindelijkheid en ge zondheid een niet te waardeeren gemeenschappelijk belang. Waar nu de gemeente aan de gemeenschap groote diensten bewijst, kennen spreker en zijne partij genooten haar het volste recht toe zich voor die diensten te laten betalen, doch zij zijn van oordeel dat de benoodigde gelden langs een andoren weg moeten worden gevonden dan langs die, welke hier wordt voorgesteld, en wel omdat de schippers al zoo zwaar belast zijn en omdat zij niet de eenige belang hebbenden zijn bij goede kaden. In dit verband wenscht spreker de aandacht te vestigen op enkele particuliere bedrijven als de meelfabriek Friso, do firma Hartelust, Feitz, Rolf von den Baumen, de koren factors, Huuzebooten, de Stanfries-booten en anderen, die dikwijls de kaden gebruiken als opslagplaats, wat zeker voor hen voordeeliger is dan het aanschaffen van pakhuizen of bergplaatsen. Men zou om de noo- dige gelden te krijgen nog verder kunnen gaan en diegenen belasten die gebruik maken van onze straten en pleinen, als b.v. v. d. Berg, Swildens, Excelsior en anderen. Dit is niet onbillijk. Laat ons echter afblijven van de zwaar belaste schippers en laten Burgemeester en Wethouders hun voorstel intrekken. Willen Burgemeester en Wethouders zulks niet, dan geeft spreker den Raad in overweging tegen art. 1 van het ontwerp te stemmen, hetgeen spreker en zijn partijgenooten zullen doen. De heer J. Koopmans wijst er op dat de Voorzitter en ook de leden van den Raad zich zullen herinneren, dat spreker zich bijzonder voor de regeling der vaste ligplaatsen der veerschepen heeft geïnteresseerd. Het J doet spreker dan ook genoegen dat deze zaak, die door den Commissaris van Politie reeds voorloopig is geregeld, in eene verordening staat te worden besten digd. Om zich hierover een goed denkbeeld te vormen, dient men de geschiedenis te raadplegen. Ziet men in de geschiedenis eens een dertigtal jaren terug, dan ontwaart men, dat in dien tijd de regeling met deze ligplaatsen niet te wenschen overliet. Maar er waren toenmaals slechts betrekkelijk weinig marktschepen, die gemakkelijk ligplaats konden bekomen. Na afschaf fing van de beurtveeren is dit aantal echter enorm toegenomen. Waar vroeger van ééne plaats slechts een enkele de markt te Leeuwarden bezocht, zag men allengs 2 a 3 van deze beurtschepen opdoemen, die vermeerderd met de stoombooten, alle een vaste lig plaats van noode hadden. Men zocht dan maar een of andere ligplaats op werd men vandaar niet ver jaagd, dan beschouwde men deze al spoedig als zijne ligplaats, al kon men dan ook geen andere rechten laten gelden aan het bezit daarvan. Dat deze toestand op den duur niet kon blijven bestaan spreekt wel van zelf, te meer wijl de schepen steeds van grootere afmetingen werden genomen en hier en daar de doorvaart dreigde te worden belem merd. Het is daarom verblijdend thans in de onder werpelijke verordening eene poging te zien, om de voorloopige regeling, die blijkbaar aan de eischen voldoet, te doen bestendigen. Wanneer deze ver ordening wordt aangenomen, is er, zooals het tot nu toe geschiedde, geen sprake meer van een eenzijdige regeling eene aanwijzing van het hoofd der Politie doch verkrijgen de schippers een rechter ontstaat als 't ware tusschen hen en de Gemeente eene contractueele verbintenis. Zij betalen dan voor het hun gegeven recht op eene vaste ligplaats eene retributie, zooals deze in de verordening is aangegeven. Dat Burgemeester en Wethouders ook in deze regeling hebben opgenomen die ondernemers en per sonen welke hier ter stede een bedrijf uitoefenen en de kaden voor hunne ondernemingen voor zich wen schen te reserveeren, vloeit zeker uit het beginsel van deze regeling voort. Zij toch hebben er groot belang bij, dat deze kaden niet door andere schepen worden ingenomen dan door de schepen, welke zij voor hun bedrijf behoeven of voor hunne pakhuizen moeten laden en lossen. Het is dan ook billijk, dat ook zij hiervoor eene retributie betalen. Spreker deelt echter, wat deze categorie aangaat, de meening van den heer Hartelust, n.l. dat het niet aangaat voor deze bedrijven het maximum der retributie te heffen, omdat ook door hen reeds in den vorm van hoofde lijken omslag tot het onderhoud van de wallen en kaden wordt bijgedragen. Door verschillende sprekers is deze verordening beschouwd enkel uit een financieel- of belasting oogpunt. Dit is het niet in de eerste plaats. Het is eene kwestie van orde. De schippers toch krijgen door het betalen voor eene vaste ligplaats een recht

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 4