150 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1909. voor hen een voorrecht boven anderen wat ook door het bestuur van den Bond voor Stoomvaart- belangen wordt erkend en een voordeel genoemd wordt. De schippers kunnen dan op de vaste ligplaats rekenen. Welnu, de gemeente geeft hun iets, waar voor iets anders, in den vorm van retributie, moet tegenover staan. Het best is deze aangelegenheid vergelijken met de beurs. Ieder bezoeker betaalt dezelfde entree, die bij abonnement iets billijker is. Wie voor zich echter eene vaste standplaats wenscht, een tafel betaalt daarvoor extra. Spreker wenscht niet op de tot Burgemeester en Wethouders gerichte vragen te antwoorden, doch zou wel den heer Lautenbach op zijne vraag omtrent het aantal ligplaatsen dat voor de stoombooten „Stanfries" noodig zal zijn, van antwoord willen dienen. Hij is bij deze Maatschappij nauw betrokken en weet allicht beter dan Burgemeester en Wethouders hoe het hier mede staat. Welnu, de directie heeft hem verzekerd dat ze voor hare 9 booten 4 ligplaatsen noodig zal zijn. Deze 4 ligplaatsen zullen de Maatschappij op ruim 200.komen te staan, een bedrag dat niet gering is te noemen, doch dat met het oog op haar bedrijf niet onbillijk is. Overigens wordt in andere gemeenten, al is het nu juist niet onder denzelfden naam, eveneens retributie geheven voor los- en ligplaatsen. In Franeker werd deze het vorige jaar ingevoerd onder den naam van „rechten voor het gebruik van kaden en wallen enz." De naam mag anders zijn, maar het karakter der verordening komt met de onderwerpelijke overeen. In Amsterdam heft men rechten onder den naam van „précaris" en berekent die dan per M2. boven den wal f 4.boven het water, op steiger, ƒ2.— per M2. Het door Leeuwarden geheven bedrag is dan ook zeer gering en kan voor de schipperij waarlijk niet bezwarend worden genoemd. Behoudens enkele aan te brengen wijzigingen, denkt spreker dan ook met het ontwerp te zullen meegaan. De heer Baart de la Faille is intusschen weer ter vergadering verschenen. De heer Komter geeft te kennen dat de laatste spreker reeds het een en ander in het midden heeft gebracht dat de voorgestelde verordening in een meer juist licht stelt, terwijl daardoor bovendien reeds eenige vragen zijn beantwoord. Spreker kan zich dan ook hoofdzakelijk wel vereenigen met wat door den heer J. Koopmans is gezegd en zal trachten de ver schillende opmerkingen der overige sprekers te be antwoorden. Wat hij in de eerste plaats wil doen uitkomen, is, dat niet alle sprekers zich de zaak goed voorstellen. Telkens wordt er toch gesproken van een nieuwe belasting, maar men vergeet dat het de bedoeling is een kleine vergoeding te laten betalen voor een groot voorrecht. In het adres van de Ver- eeniging voor Stoomvaartbelangen wordt in punt 4 erkend, dat de beurtschippers een voordeel genieten door het hebben van een vaste ligplaats, maar dat dit ook niet anders kan worden verwacht. Die be voorrechting zonder betaling komt ook om den hoek kijken in het adres van schipper Koningsveld. Hij en zijns gelijken, al zijn zij aan het lossen, moeten verhalen als er een beurtschip aankomt, dat op die plaats een vaste ligplaats heeft. Dit voorrecht nu zal men zich voortaan voor een geringen prijs kunnen verschaffen. Wanneer men zich op dit standpunt stelt, kan, lettende op de geringe retributie, kwalijk worden gesproken van een nieuwe belastinghet is zooals spreker reeds zeide, meer eene vergoeding voor een genot, dat men zich kan verschaffen. Spreker vindt het van de heeren Lautenbach en Zandstra bovendien niet juist uitgedrukt, waar deze spreken van het halen van belasting van den kleinen man, met voorbijgang van den grooten. De verordening zelf wijst reeds aan dat de groote \aartuigen 50 °/0 meer moeten betalen dan de kleine en ook de heer J. Koopmans heeft er reeds op gewezen, dat die be wering onjuist is, daar de Leeuwarder Stoomboot maatschappij voor vier ligplaatsen 200.zal moeten betalen. Spreker heeft vóór zich de bij de stukken gevoegde lijst, waarop voorkomen 225 schepen, die in aanmerking komen voor een vaste ligplaats. Yan deze 225 zijn er 112 die zullen moeten betalen van f 5.tot 7.per jaar, 52 van 7.tot/10. De overige 61 klimmen geleidelijk op tot ongeveer 50.per vaartuig. Het zal den Raad hierdoor wel duidelijk zijn geworden, dat hier geen sprake kan zijn van een nieuwe drukkende belasting, maar meer van eene retributie voor een verleend voorrecht. Deze retributie is per strekkendeu meter berekend omdat Burgemeester en Wethouders geen beteren maatstaf konden vinden en eene berekening per M2. aanleiding tot moeilijkheden zou kunnen geven. Spreker wenscht er nog op te wijzon, dat de schipper, die 5.— of 6.kadegeld betaalt, in beter conditie verkeert dan de kleine man, die met negotie ter markt komt en per M2. ingenomen straat ruimte moet betalen. Deze laatste betaalt meer, terwijl bovendien door de meeste beurtschippers handel wordt gedreven, zie het adres Koningsveld, waarvoor door hen niets wordt betaald. Spreker blijft er dan ook bij dat in deze niet kan worden gesproken van eene onbillijke of zware belasting. Door den heer Wilhelmij worden de klachten her haald, geuit in het adres der op Sneek varende stoombootmaatschappij. Gewezen wordt op de honden karren, waarvoor niets wordt betaald en op de zware vrachtwagens, die veel van de kaden en bruggen vergen. Spreker is van oordeel dat deze zaken nu niet aan de orde zijn. In eene verordening, betref fende de heffing van kadegeld kan men toch de hondenkarren niet betrekken. Ook heeft de heer Wilhelmij gesproken over vraclit- verhooging als gevolg van de heffing van dit kade geld. Dat raadslid is waarschijnlijk door het laatst genoemd adres tot deze onjuiste gedachte gekomen. Daarin toch staat dat een vrachtverschil van 2 of 3 ct. per 50 Kilo verplaatsing van het vrachtvervoer tengevolge kan hebben. Hierdoor kan de indruk zijn gewekt, dat deze retributie oen vrachtverhoogiug van 2 a 3 ct. per 50 K.G. tengevolge zal hebben. Dit is nu ten eenenmale onjuist. De verhooging zal misschien 1/8 ets. per 50 K.G. bedragen. Wanneer men nu meent dat dit aanleiding zal geven tot verplaatsing van dat vrachtvervoer, is men toch zeker mis. Nog is door den heer Wilhelmij gevraagd, waarom het advies van de Kamer van Koophandel niet gevraagd is. Dit is daarom niet geschied omdat Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat deze bescheiden retributieregeling daartoe geen aanleiding gaf. Mis schien zal echter het hier aanwezig lid van de Kamer van Koophandel straks wel zoo vriendelijk willen zijn mede te deelen, hoe dat college over deze zaak denkt. In de inleiding tot het voorstel is eene berekening opgenomen, waaraan de heer Wilhelmij naar zijn zeggen niet veel heeft gehad. Spreker wil er alleen op wijzen dat de berekening is gemaakt in verband met het wettelijk voorschrift dat de heffing den kos- tenden prijs niet mag overschrijden. Het daar ge noemde bedrag van 240,687.is echter nog veel te laag. Bij de samenstelling der berekening is op de secretarie een fout gemaakt. Men heeft n.l. het bedrag genomen dat is uitgegeven tot 1894, zie bij lage 12 van 1898, bladzijde 3. Het na 1894 uitge geven bedrag is niet opgenomen. Dit is nu juist de tijd van het maken van groote kaden aan het Nieuwe Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1909. 151 Kanaal, bij de Vrouwenpoort en op het Vliet bij de a.s. Poppebrug. De som, die niet is opgenomen, be draagt meer dan een ton, waardoor de rentebereke ning nog met minstens 3,500.a 4,000.moet worden verhoogd. Hieruit blijkt dus wel dat er geen sprake kan zijn van een verhalen van de kosten op de schippers. Waar die kosten na aftrek van het havengeld meer dan f 10.000.bedragen en er slechts f 2,000.a 2,500.— zal worden geheven voor een dienst, dien de gemeente aan de schippers bewijst, blijft er altijd nog f 8,000.te kort. Spreker wil nog doen opmerken dat bij enkele leden van den Raad evenals bij schipper Koningsveld een misverstand schijnt te bestaan. Men is n.l. van meening, dat bijna alle schippers, dus ook zij, wien een bepaalde ligplaats wordt aangewezen, daarvoor moeten betalen. Dit is niet juist. Alleen zij hebben te betalen, die een vaste ligplaats vragen. Nog een enkele opmerking wenscht spreker te maken naar aanleiding van het door den heer Lautenbach gesprokene ten opzichte van de inkomsten der ge meente uit bruggelden. Dit is geld, dat de gemeente met de eene hand ontvangt om het met de andere weder uit te geven, 't Is niets dan eene retributie voor do kosten van draaien en onderhouden der bruggen. Ook heeft de heer Lautenbach gesproken over schepen, die twee ligplaatsen noodig hebben. Hij had daarbij zeker het oog op de Sneeker Stoom boot-Maatschappij. Deze heeft drie vaste ligplaatsen n.l. een aan het Schavernek en twee aan de Sneeker- kade. Wanneer deze maatschappij er vrede mee heeft het vee te lossen op een vrije losplaats in de buurt van de veemarkt, behoeft zij daar geen vaste lig plaatsen te hebben. Stelt zij er echter prijs op om een vaste plaats bij de veemarkt als perma nente ligplaats te gebruiken, dan moet zij dio aan vragen. Door de heeren J. Koopmans en Hartelust is ge sproken over de heffing eener retributie voor het ge bruik van de kaden voor de pakhuizen. De bedoeling is deze. Als de eigenaar eener zaak zich het recht wil reserveeren voor die zaak een gedeelte kade als vaste ligplaats te hebben, dan kan hij zich dit recht verschaffen. Wil hij dit echter niet en komt er een schipper, die dat deel der kade als vaste ligplaats aanvraagt, dan mag deze, ook al ligt er voor be doelden eigenaar een schip in lossing, die plaats in nemen en moet laatstgenoemd schip verhalen. Daarom verwacht spreker dat het voor den betrok ken eigenaar van zaken van belang zal zijn, zich dit recht te verzekeren voor 1.50 per M. De kade zou toch ook allicht dit bedrag opbrengen als bij aan een ander werd afgegeven. Wat nu nog de opmerking van den heer Lauten bach betreft ten opzichte van de turfschippers die met den kop van het schip aan den wal leggen, deze opmerking vervalt, zooals de Raad nu wel zal inzien, geheel. Zij betalen niets, want zij hebben geen vaste ligplaats aangevraagd. De heer Zandstra heeft gezegd dat de scheepvaart de onmisbare bemiddelaar is tusschen den producent en den consument. Wanneer nu de gemeente aan een gedeelte van die bemiddelaars een zeker voor recht verleent, is het toch volkomen juist, dat zij daarvoor eene kleine vergoeding vraagt. Belasting voor het gebruik van straatruimte wordt immers ook geheven! Wanneer b.v. een aannemer een stuk straat noodig heeft voor opslagplaats, betaalt hij daarvoor gedurende den tijd, dat hij dien opslag gebruikt, een zeker recht. Spreker meent nu duidelijk te hebben aangetoond dat de voorgestelde heffingsverordening niet onbillijk kan worden genoemd. De heer Baart de la Faille heeft tot zijn leedwezen de discussies over deze zaak niet kunnen bijwonen. Spreker hoopt dat de vraag die hij tot den Wethou der zal richten, niet eene herhaling is van eene vraag, die reeds is gedaan. In de overweging van het voorstel zijn aangehaald de artikelen 238240 en 254 der Gemeentewet. Aan art. 238 echter gaat vooraf art. 237, dat aldus luidt: „De plaatselijke belastingen mogen den doorvoer „en den uitvoer naar- en invoer uit andere gemeenten „niet belemmeren." Het komt spreker voor dat men, als men eene be lasting als de thans besprokene wil invoeren, ook art. 237 wel eens onder de oogen mag zien. Het valt toch niet te ontkennen dat door het invoeren dezer belasting eenige inbreuk wordt gemaakt op art. 237 der Gemeentewet. Spreker wil gelooven dat het, als men dit artikel streng opvat, moeielijk zal zijn, ook sommige andere belastingen daarmede in over eenstemming te brengen. Bovendien wil hij nog meedeelen, dat hij een onderhoud heeft gehad met vertegenwoordigers van den Bond van stoomvaart- belangen, die spreker er op hebben gewezen dat de zware lasten, waarop deze ondernemingen zitten, in do latere jaren nog vermeerderd zijn met die, voort vloeiende uit art. 2 der Ongevallenwet. Spreker vraagt dus of art. 237 der Gemeentewet geen bezwaar oplevert tegen de invoering dezer belasting. De heer de Jong zegt dat hij de heeren Komter en J. Koopmans heeft hooren zeggen, dat het van groot belang is voor de schippers om een vaste lig plaats te hebben. Spreker heeft nagegaan de ver ordening, vervat in gemeenteblad no. 17 van 1884. In art. 2 daarvan staat ,,De lipglaatsen voor de op deze gemeente varende markt-, beurt- en veerschepen en stoombooten worden voor ieder afzonde-ilijk door Burgemeester en Wet houders aangewezen." Op grond van dit artikel zou spreker zeggen dat de schippers een vaste ligplaats moeten hebben. Zijn de schippers niet in het bezit van een bewijs, dat zij een zoodanige ligplaats reeds bezitten? De heer Lautenbach wijst er op dat door den heer J. Koopmans is gezegd, dat het hebben van vaste lig plaats wel iets waard is. De beurt- en vrachtschepen hebben allen daar zeer veel belang bij. Hunne zaken toch zouden in het honderd loopen als zij nu eens hier, dan weer daar lagen. Niemand zou ze dan weten te vinden. Het belang is derhalve wederkeerig, maar slechts één der belanghebbenden behoeft te betalen. Wat betreft het betalen voor het gebruik van de voor pakhuizen gelegen kaden, die worden door de eigenaars der bedoelde zaken vernield en daarom is het billijk, dat zij iets in de onderhoudskosten bijdragen. Het bedrag dat de Leeuwarder Stoombootmaat schappij zal moeten betalen, n.l. 200. is vrij groot, maar in vergelijking tot wat door de schipperij betaalt wordt nog gering. Vier groote booten betalen nog niet zooveel als 28 kleine schippers. Deze betalen 7 maal zooveel, voor zoover zij met de achterzijde aan de kade zijn gemeerd. De heer Komter heeft de schippers willen troosten door te zeggen dat de kleine kooplui bij de straat meer betalen dan zij. Deze troost gelijkt op die welke men iemand geeft, die tot zijn middel in het water zit en hulp inroept en tot wien men zegtverderop ligt er iemand geheel onder, je bent er dus nog niet zoo erg aan toe. De schippers zullen dien troost zeker niet aannemen. Verder heeft de heer Komter gezegd dat van de 225 schepen, die getroffen worden, 112 slechts een be trekkelijk gering bedrag behoeven te betalen. Hij moet echter niet vergeten, dat die schippers

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 5