156 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1909. „dat de school gevestigd wordt in het nieuw op te „richten gebouw der ambachtsschool en de directeur „dezer school tevens belast wordt met de betrekking „van directeur der Burgeravondschool". Niemand heeft, voor zooverre spreker heeft kunnen nagaan, ooit tegengesproken dat het wenschelijk is dat de directeur der ambachtsschool tevens is direc teur der Burgeravondschool. En dat het alles voor heeft, dat de man die over dag verantwoordelijk is voor alles wat zich in het gebouw bevindt, dit ook 's avonds moet zijn en dat het eene onmogelijke verhouding kan geven, dat 's morgons A directeur en B leeraar, daarentegen 's avonds B directeur en A leeraar is, ligt er zoo dik op, dat er wel heel gewichtige redenen voor Burge meester en Wethouders moeten bestaan om met de onderhavige aanbeveling te komen. Spreker zou daarom Burgemeester en Wethouders dringend willen verzoeken die redenen aan den Raad kenbaar te maken. De heer Duparc zou zich niet in de beraadslaging hebben gemengd, indien de heer Beekhuis niet zijn naam had genoemd in verband met het rapport, door hem in 19U1 uitgebracht, waarbij zijn mederapporteurs waren de heeren Baart de la Faille en het sedert overleden raadslid, de heer S. Jansen. Men moet echter niet vergeten, dat de toestand in 1901 een geheel andere was dan nu sedert enkele jaren. De cursus van de avondschool was in 1901 een twee jarige, thans is zij een vierjarige en van een geheel ander karakter. Een beroep op het rapport van 1901 kan dus geens zins opgaan. Het bevreemdt den heer Schoondermark dat de heer Beekhuis zijne verwondering uitspreekt over het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Dat raads lid zal zich toch wel het standpunt herinneren dat spreker heeft iDgenomen van den beginne af, dat hij raadslid werd. Gerust kan men de handelingen na slaan en, dit doende, zal men kunnen constateeren, dat dit standpunt steeds hetzelfde is gebleven. Op dit standpunt staat spreker nog en hij heeft daarom ook pogingen in het werk gesteld om tot de voor gestelde oplossing te komen. De verwondering van den heer Beekhuis betreft dus alleen nog het feit, dat de andere leden van het Dagelijksch Bestuur met spreker zijn meegegaan. Het verwondert spreker echter dat de heer De Groot, die in 1904, toen de heer Baron voor het directeurschap werd aanbevolen, zei„ik neem aan dat de heer Baron ingeval hij tot directeur der Burgeravondschool wordt benoemd, niet tegelijk directeur zal worden van een andere avond onderwijsinrichting", nu den heer Michel aanbeveelt, die ook al reeds het directeurschap der teckencursus- .Thr. Eugelen heeft aanvaard. Spreker acht deze combinatie nadeelig voor het onderwijs. Er wordt beweerd dat overal het directoraat van de Burgeravondschool aan dat van de Ambachtsschool verbonden is. Dit is niet juist. Spreker heeft voor zich een lijstje van 15 plaatsen waar de toestand heel anders is. In Almelo is Dr. Risselade directeur der Hoogere Burger School, directeur, in Breda B. W. Mondt, civiel ingenieur, in den Bosch Dr. Schüngel, Natuurkunde, in" Tilburg Dr. Dijksterhuis, directeur Hoogere Burger School, in Dordrecht Mink, Wiskunde (overleden), in Rotterdam Leeuwenburgh, hoofd eener school, in Harlingen Harkema, directeur Hoogere Burger School, in Sneek Dr. Antrisch, directeur Hoogere Burger School, in Deventer W. de Visser, civiel ingenieur, leeraar Hoogere Burger School, in Enschedé Dr. Borgman, directeur Nederlandsche School voor Nijverheid, in Kampen de Jongh, Wiskunde, in Oldenzaal Maas, Wiskunde, hoofd eener school, in Groningen J. Visser, Wiskunde, in Meppel Modderman, directeur Hoogere Burger School, in Maastricht Houben, Fransch, terwijl de beste Burgeravondschool in Leiden gevestigd is met als directeur een hoofd eener school. Dat spreker in zijne meening niet alleen staat be wijst het werkje van Dr. Bos „de Volksopleiding". Daarin wordt o. a. gezegd „Vooral met het oog op de elementaire kundig heden, waarvan hier door den geringen beschikbaren tijd sprake kan zijn, zou het verreweg de voorkeur verdienen dat geheele onderwijs te stellen in handen van één bekwamen hoofdonderwijzer. Reeds nu zal men daarvoor alleszins geschikte personen kunnen krijgen en dat to meer wanneer de opleiding van den onderwijzer de hervorming ondergaat, die hoog noodig is en waarvan nog nader in het vervolg ge sproken zal worden. Waar nu de heer Priester aan die eischen voldoet en bovendien reeds jaren leeraar aan de Burgeravond school is, terwijl hij Voorzitter van den Bond van Vakvereenigingen is, moet het niemand verwonderen dat Burgemeester en Wethouders den heer Priester als No. 1 aanbevelen. De heer Hartelust doet opmerken dat tengevolge van het door den heer van Bemmel ingezonden adres van de aanbeveling van Burgemeester en Wethouders alleen is overgebleven de heer H. P. Priester. Waar het in dit geval eene aanbeveling geldt zijn de leden van den Raad vrij daarvan af te wijken en het komt spreker voor, dat er in den Raad eene strooming bestaat om dit te doen. De aandacht is gevestigd op den heer Michell, benoemd tot Directeur der Ambachts school. Ook heeft deze nu al aanvaard de leiding van den teekencursus-Engelen. Nu wil men hem ook nog benoemen tot Directeur der Burgeravondschool. Dan moet hij Maandag, Dinsdag en Vrijdag 's avonds van 69 op drie plaatsen tegelijk zijn, en dit alles nadat die man den ganschen dag het Directoraat der Am bachtsschool heeft waargenomen. Waartoe moet die overlading noodwendig leiden Tot onvoldoende uit oefening van de eene of de andere functie. Daartoe wil spreker niet meewerken. Is het dan noodig dat alle arbeid in handen van dien eenen man wordt ge legd en zijn er geen menschen te vinden, die er een deel van kunnen overnemen en die' dit zooveel beter tot zijn recht kunnen doen komen De Inspecteur van het Ambachts-Onderwijs is van meening dat voor eene benoeming tot Directeur der Burgeravondschool in de eerste plaats in aanmerking komt iemand met de bevoegdheid voor rechtlijnig teekenen, omdat de teekenvakken aan die inrichting de voornaamste plaats innemen. Is dit zoo Zoo ja, wie bereidt de leerlingen voor om dat teekenonder- wijs met vrucht te kunnen volgen Dat doen zij, die in de beide eerste leerjaren der Burgeravondschool onderwijs geven. Dit onderwijs nu kan het best ge geven worden door iemand die in het bezit is van de onderwijzersakte, hoofd der school. Het is toch eene voortzetting van het lager onderwijs. Als men nu nagaat welke leerlingen zich op de Burgeravond school bevinden dan ziet men, dat er zijn in de le klasse a, 2 timmerlieden, 2 meubelmakers, 1 smid, 1 schilder, 1 boekbinder, 1 borstelmaker, 3 bloemisten, 1 pettenmaker, 1 kruidenier, 1 metselaar, Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Juli 1909. 157 1 spiegelmaker, 1 fietsreparateur, 1 klerk, 1 loopjongen. Van deze 18 leerlingen is slechts voor 6 het teeken- onderwijs van groot belang. In de le klasse b zijn er 7, in de 2e klasse 12 van de 24 leerlingen, voor wien dit eveneens zoo is. In de beide hoogste klassen heeft men hetzelfde ver schijnsel. Hieruit blijkt dus dat de Burgeravondschool niet moet worden beschouwd als eene inrichting, die bij voorkeur wordt bezocht door leerlingen, voor wie het teekenonderwijs hoofdzaak is. Men zal dus wel doen zich niet blind te staren op dat eene vak. Moet het karakter der school, n.l. eene inrichting van voortgezet lager onderwijs, bewaard blijven, dan zal men spreker moeten toestemmen, dat een man met de hoofdakte meer is aangewezen om te worden benoemd tot Directeur, dan iemand met de bevoegd heid voor rechtlijnig teekenen. De heer Oosterhoff wil een enkel woord tot den heer Schoondermark richten, die gezegd heeft dat de bevreemding van den heer Beekhuis alleen geldt het feit, dat de andere leden van hot Dagelijksch Be stuur met den heer Schoondermark zijn meegegaan. Spreker is van oordeel dat er voor bevreemding van don heer Beekhuis geen plaats is, want Burgemeester en Wethouders hebben eenvoudig de lijn gevolgd, hun door den Raad zelf aangewezen. De Raad heeft toch van den cursus, die een tweejarige was met teekenen als hoofdvak, een vierjarigen cursus gemaakt met 2 jaren voor voortgezet onderwijs. Logisch is het dus van Burgemeester en Wethouders geweest iemand, die de bevoegdheden voor dat onderwijs bezit, aan te bevelen. De heer Beekhuis weet wel, dat de heer Schoon dermark steeds zich zelf gelijk is gebleven, doch de vraag was waarom Burgemeester en Wethouders van gtandpunt zijn veranderd. De heer Oosterhoff nu geeft als reden voor het veranderde standpunt van Burgemeester en Wethouders op dat in 1907, bij de reorganisatie der Burgeravondschool, de Raad aan de school een ander karakter heeft gegeven. Dit is echter niet juist. Natuurlijk moet de Raad deze deferentie zeer op prijs stellen, maar spreker meent gemakkelijk te kunnen aantoonen, dat de Raad geen ander standpunt heeft ingenomen. In de le plaats zegt de wet dat de Burgeravond scholen bestemd zijn voor a.s. ambachtslieden en landbouwers. Als men de historie, spreker mag wel zeggen de lijdenshistorie nagaat van de opheffing der dagschool, ziet men dat het altijd heeft vastgestaan, dat de Burgeravondschool moest zijn en blijven een school voor a.s. ambachtslieden. Spreker wenscht ook nog onder de aandacht te brengen bijlage 19 van 1906. In die bijlage 19 is schering en inslag de uitdrukking- dat de school is bestemd voor a.s. ambachtslieden en dat het onderwijs moet zijn vakonderwijs. In 1903 heeft het Dagelijksch Bestuur gecorres pondeerd over de zaak der school met don minister Kuiper. Hij wilde de Burgeravondschool gereorga niseerd hebben tegelijk met de afschaffing der dagschool omdat bij behoud der school op den bestaanden voet niet voldoende in de behoefte aan technisch onder wijs zou worden voorzien. De Burgeravondschool moest aan de lagere scholen aansluiten, een 4-jarigen cursus en een zoodanig leerplan hebben, dat a.s. am bachtslieden het onderwijs kunnen genieten dat zij voor hun vak noodig hebben. De twee laagste klassen zouden vormen de verplichte Burgeravond school. Toen is in dezen geest besloten, maar daar de twee hoogste klassen onverplicht waren, stelde de heer Komter een amendement voor, daartoe strek kende, dat het Rijk subsidie moest geven voor de onverplichte hoogste klassen. Het Rijk zei deze sub sidie toe op de gewone voorwaarde, dat ook de pro vincie zou bijdragen. De provincie wilde daarvan niet weten, zoodat ook de Rijkssubsidie achterwege bleef. Daarmede verviel weer het voorstel. Toen is gekomen het voorstel, vervat in bijlage 19 van 1906, waar een driejarige cursus werd voorge steld. Dit voorstel is gestrand. Nadat toch reeds art. 1, waarin de leervakken werden opgesomd, welke bijna uitsluitend tech nische vakken waren, was aangenomen, mede met de stemmen van de heeren Schoondermark en Komter, werd een amendement aangenomen van den heer Tromp, die oen vier-jarigen cursus voorstelde, omdat hij van oordeel was dat 17 uren onderwijs per week te veel was en de leerstof in 4 jaar moest worden verwerkt om met 12 a 13 uren per week te kunnen volstaan. Toen is door den heer Schoondermark gezegd dat er nu niet een avondschool van kon worden gemaakt, met 2 jaar voortgezet Lager Onderwijs en 2 jaar vakonderwijs. Burgemeester en Wethouders trokken na aanneming van het voorstel-Tromp hun voorstel in en kwamen in 1907 met een nieuw. Daar de heer Schoondermark intusschen Wethouder geworden was, zou men nu misschien verwacht hebben dat Burgemeester en Wethouders een voorstel hadden ingediend in zijn geest. Dit is echter niet gebeurd, want het voorstel, te vinden in bijlage 16 van 1907, is geheel op hetzelfde principe gebaseerd als dat van 1906. In de memorie van toelichting lezen wij, dat, be houdens een kleine inkrimping, dezelfde vakken als van het voorstel van 1906 opnieuw worden voorge steld. Overigens is in overeenstemming met het amen dement-Tromp het getal lesuren op 12 en 15 uren gesteld in plaats van op 17. Even verder schrijven Burgemeester en Wethouders woordelijk het volgende: „Zoo hadden ook wij, „evenals de Oommissie, gaarne in de lagere klassen „moer tijd voor het lijnteeken-onderwijs beschikbaar „gehad, doch bij den ten vorigen jare gebleken wensch „om althans de jongere leerlingen niet langer dan 2 „uur 's avonds in school te houden, moest hiervan „worden afgezien." Duidelijker kan het toch waarlijk, meent spreker, niet worden gezegd, dat Burgemeester en Wethouders nog geheel op hetzelfde standpunt staan als in 1907 en dat zij het onderwijs als vakonderwijs beschouwen en niet als voortgezet onderwijs. Wat is nu met dit voorstel gebeurd? Dit is bijna geheel zonder bespreking aangenomen. Alleen de heer Schoondermark heeft gezegd niet content te zijn, maar dat men moest nemen wat men kon krijgen. Dat de heer Schoondermark niet content was is natuurlijk, omdat hij steeds heeft gestreden voor voortgezet lager onderwijs. Ten onrechte zegt dus de heer Oosterhoff, dat het karakter der school is gewijzigd door het raadsbesluit van 1907. Trouwens de Raad kon en mocht dit op grond van de wet niet doen. De Burgeravondschool is en blijft eene school voor aanstaande ambachtslieden, die onder de wet op liet Middelbaar Onderwijs ressorteert en niet onder die op het Lager Onderwijs. De Raad kan dat niet veranderen. Wat verder betreft het gezegde van den heer Schoondermark dat in 1904 de Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs wenschte dat do heer Baron, mocht hij tot directeur der Burgeravondschool worden Lenoomd, niet nog een directoraat van eene inrichting van avondonderwijs zou aanvaarden, die inrichting -- de cursus-Engelen is hier niet aan de orde en of de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 8