172 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Augustus 1909.
belast geweest met het onderzoek der begrooting van
de inkomsten en uitgaven van de Stads-Armenkamer
dienst 1910, geene aanleiding heeft gevonden tot het
maken van op- of aanmerkingen, weshalve zij voorstelt
de begrooting goed te keuren in ontvang en uitgaaf
op f 43159.79.
De Voorzitter stelt voor dit rapport in eene volgende
vergadering in behandeling te nemen, onder dank
betuiging aan de commissie voor den door haar ver
richten arbeid.
Hiertoe wordt besloten.
V. Wordt overgegaan tot de behandeling der voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1. Benoeming van een onderwijzer aan gemeente
school no. 10. (Vacature D. van der Schaaf).
Uitgebracht zijn 10 stemmen, te weten
op den heer J. Bakker 13 stemmen, terwijl 3 brief
jes in blanco zijn ingeleverd.
De heer J. Bakker is alzoo benoemd.
2. Benoeming van eene commissie voor het nazien
der gemeenterelcening, dienst 1908.
Voor de benoeming van het eerste lid zijn uitge
bracht 10 stemmen, verdeeld als volgt
op den heer J. Koopmans 9 stemmen,
S. J. van Messel 7
De heer J. Koopmans is alzoo benoemd.
Voor de benoeming van het tweede lid zijn uit
gebracht 16 stemmen, verdeeld als volgt
op den heer S. J. v. Messel 10 stemmen,
J. Berghuis 6
De heer S. J. van Messel is alzoo benoemd.
Voor de benoeming van het derde lid zijn even
eens 16 stemmen uitgebracht, verdeeld als volgt
op den heer L. de Jong 6 stemmen,
J. Berghuis 4
L. Zandstra 3
H. Beucker Andreae 2
terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd.
Daar niemand de volstrekte meerderheid heeft ver
kregen wordt overgegaan tot een tweede vrije stem
ming, waarvan de uitslag is dat zijn uitgebracht
op den heer L. de Jong 8 stemmen,
J. Berghuis 7
terwijl 1 briefje in blanco is ingeleverd.
De heer L. de Jong is alzoo benoemd.
Daar de heer S. J. van Messel de meeste stem
men op zich heeft vereenigd, is deze Voorzitter der
commissie.
3. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op
het adres van P. A. Bruinsma alhierom hem ver
gunning te verleenen tot het maken van een inrit in
het trottoir vóór zijn pakhuis Prins Hendrikstraat no. 7.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij adres, ingekomen 8 Juli 1909, verzoekt P. A.
Bruinsma, alhier, vergunning tot het maken van een
inrit in het trottoir vóór zijn pakhuis, plaatselijk
gekwoteerd Prins Hendrikstraat no. 7.
Onzerzijds bestaat tegen de inwilliging van het
verzoek geen bezwaar, zoodat wij, in overeenstemming
met het door ons ingewonnen, hierbij overgelegd,
advies van den directeur der gemeentewerken, de eer
hebben U voor te stellen te besluiten
aan P. A. Bruinsma alhier en zijne rechtverkrijgen
den vergunning te verleenen tot het tot wederop-
zeggens toe hebben van bedoelden inrit onder de
voorwaarden, gesteld bij raadsbesluit van den 26
Januari 1.1. no. 12"/10, voor zoover naar het oordeel
van Burgemeester en Wethouders toepasselijk, met
dien verstande echter, dat adressant verplicht is op
eerste vordering aan de gemeente te betalen de kosten
van aanleg van den inrit en van die veroorzaakt door
de verandering van den troittoirband, en voorts als
termijn, waarop de recognitie ad 1.— ten kantore
van den gemeente-ontvanger moet worden betaald,
worde gesteld 1 November, voor het eerst 1 Novem
ber 1909.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
4. Herstemming over het voorstel-Feddema inzake de
bepaling van het bedrag der recognitie voor de aan J.
Koopmans Bokma te Dronrijp te verleenen vergunning
tot het leggen van een strijkdam in een sloot tusschen
het perceel weiland, kadastraal bekend gemeente Dronrijp
sectie B no. 221, en den Harlinger trekweg en voort
zetting der behandeling van het desbetreffende prae-advies
van Burgemeester en Wethouders.
Het voorstel-Feddema om de recognitie te bepalen
op 1.wordt verworpen met 10 tegen stemmen.
Vóór stemmen de heerenFeddema, Duparc, van
Messel, Lautenbach, Feitz en Baart de la Faille.
Tegen de heeren Beucker Andreae, G. W. Koop
mans, de Jong, J. Koopmans, Komter, Schoondermark,
Oosterhoff, Zandstra, Haverschmidt en Beekhuis.
Aan de orde is onderdeel II sub 4 van het voor
stel van Burgemeester en Wethouders.
Dit wordt met algemeene stemmen aangenomen
en daarna het voorstel in zijn geheel.
5. Voorstel van Curatoren van het Gymnasium om
de jaarwedde van den leeraar in de oude talen aan die
instelling, Dr. H. D. Verdam (conrector), wegens vijf-
jarigen diensttijd ie verhoogen.
De conclusie van het voorstel, strekkende om de
jaarwedde van Dr. H. D. Verdam met ingang van
1 September e.k. te verhoogen van /'2000.tot
ƒ2200. wordt met algemeene stemmen aangenomen.
6. Voortzetting der behandeling van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van ver
ordeningen op de heffing en op de invordering van be
lasting onder den naam van kadegeld in de gemeente
Leeuwarden (Bijlage no. 11).
Aan de orde is art. 3.
De beraadslaging wordt geopend.
De Voorzitter deelt mede, dat door Burgemeester
en Wethouders eene kleine wijziging in de redactie
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 10 Augustus 1909. 173
van art. 3 wordt voorgesteld. Oorspronkelijk waren
in dit artikel niet opgenomen de vaartuigen, bedoeld
in art. 2c. De zinsnede, die in art. 3 hierop betrek
king heeft, staat dientengevolge op de verkeerde
plaats. Alinea 1 van dit art. moet luiden
„Eenzelfde vaste ligplaats voor meer dan één vaar-
„tuig van denzelfden belanghebbende kan alleen worden
„toegestaan, óf indien de vaartuigen in vasten dienst
„worden gebezigd en beurtelings van de ligplaats
„gebruik maken, óf in het geval bedoeld in art. 2
„sub c."
In verband hiermee zal in alinea 2 voor „dat geval",
moeten worden gelezen „het eerste geval".
Spreker zal deze wijzigingen tegelijk met het artikel
in behandeling brengen en deelt mede dat inmiddels
bij hem is ingekomen een voorstel van den heer
.7. Koopmans om alsnog aan het artikel een nieuw
4e lid toe te voegen, luidende
„Wanneer door meer dan een belanghebbende vaste
„ligplaats wordt gevraagd aan dezelfde kaderuimte,
„genieten de sub c van het vorig artikel bedoelde aan
vragers de voorkeur en wordt overigens door Burge
meester en Wethouders zooveel mogelijk rekening
„gehouden met bestaande toestanden."
77 O
Dit voorstel wordt ondersteund en maakt alzoo een
onderwerp van beraadslaging uit.
De heer J. Koopmans zegt, dat het amendement
een uitvloeisel is van eene bespreking, met den heer
Hartelust gehouden, die, indien hij tegenwoordig
ware geweest, het voorstel mede zou hebben onder
teekend. Spreker en dit raadslid zijn tot de con
clusie gekomen, dat in de bepalingen van de ver
ordening eene leemte is, welke dient te worden aan
gevuld. Deze leemte bestaat hierin, dat wanneer bij
meerdere aanvragen naar kaderuimte onder de aan
vragers zich een ingezetene bevindt (personen bedoeld
sub c van art. 2), die de kade voor zijn bedrijf tot
het lossen en laden van schepen behoeft, deze de
voorkeur zal moeten genieten.
Spreker wil wel aannemen dat Burgemeester en
Wethouders, die in dezen toch de beslissing hebben,
zulks ook in dien zin zullen doen, beter acht hij het
echter deze bepaling in de verordening vast te leggen.
Bij de aanvankelijke regeling zouden zich zeker geen
bezwaren voordoen, omdat ieder, die thans de kaden
in gebruik heeft, deze zullen behouden, doch er kunnen
zich in den loop der tijden gevallen voordoen waarin
dit niet zoo gemakkelijk is. Wanneer bijv. een huis,
thans zonder bedrijf, later eene verandering ondergaat
en voor een of ander bedrijf wordt ingericht, waar
door men wel belang bij de los- en laadplaats aan
de kade zal hebben, dan zal het schip, dat deze plaats
reeds had ingenomen, eene andere ligplaats moeten
worden aangewezen. Burgemeester en Wethouders
kunnen zich dan op de verordening beroepen.
Nadeel voor de gemeente kan hierdoor ook niet
ontstaan, omdat deze personen het maximum van het
tarief betalen.
De Voorzitter doet opmerken, dat Burgemeester en
Wethouders voor de toepassing het inzicht deelen
van den heer J. Koopmans. Ook zij zijn van mee
ning, dat een huis voorgaat bij een schip, al is het
alleen maar daarom, dat een huis niet, een schip wel
verplaatsbaar is. Bij de toepassing der verordening
zullen Burgemeester en Wethouders dus wel in den
geest, als de heer Koopmans bedoelt, handelen en zij
achten opneming van de bepaling in de verordening
niet zoo noodzakelijk. Wanneer de Raad er echter
prijs op stelt, dan bestaat bij Burgemeester en Wet
houders geen bezwaar de bepaling in de verordening
op te nemen.
Burgemeester en Wethouders nemen het voorstel
over.
Het aldus gewijzigd art. 3 wordt met algemeene
stemmen aangenomen.
Aan de orde is art. 4.
De heer Zandstra was voornemens voor te stellen
de belasting invorderbaar te doen zijn niet in één,
maar in vier termijnen bij vooruitbetaling. Hij weet
niet of hij dit hier dan wel bij art 1 der invorde
ringsverordening moet doen.
De Voorzitter geeft den heer Zandstra in overwe
ging een dergelijk voorstel bij art. 1 der invorde
ringsverordening te doen, waar het thuis behoort.
De heer G- W. Koopmans stelt voor in art. 4 na
het woord „maanden" in den vijfden regel van boven
in te lasschen de woorden
„na de aanwijzing der ligplaats".
Zooals het er nu staat is de schipper het kadegeld
schuldig vanaf den dag dat hij vaste ligplaats heeft
aangevraagd. Om nu te laten uitkomen dat het
slechts verschuldigd is vanaf den dag der aanwijzing,
wat toch de bedoeling is, is de door spreker voor
gestelde toevoeging wenschelijk en eene verbetering
der redactie.
De Voorzitter antwoordt dat het recht geheven
wordt voor het hebben van een vaste ligplaats, zoo
dat het duidelijk is dat het recht niet eerder ver
schuldigd is dan de schipper een vaste ligplaats heeft,
dus na de aanwijzing.
De heer van Messel wijst er op dat art. 5 luidende
„het recht is verschuldigd door ieder aan wien door
Burgemeester en Wethouders een vaste ligplaats aan
de kaden der gemeente is aangewezen,"
te dezen opzichte zeer duidelijk is.
Spreker acht dus het amendement-G. W. Koopmans
overbodig.
De heer G. W. Koopmans is tevreden gesteld en
trekt zijn amendement in.
De heer Zandstra geeft te kennen, dat in het artikel
staat dat Burgemeester en Wethouders zooveel twaalfde
gedeelten terug geven enz.
Burgemeester en Wethouders doen dit toch zelf
niet. Moet hier dan niet staan „de gemeente" of
„de ontvanger"?
De Voorzitter antwoordt dat de terugbetaling moet
uitgaan van Burgemeester en Wethouders, in dezen
handelende namens den Raad.
De heer Duparc stelt voor in den oen regel tusschen
de woorden „belastingjaar" en „maanden" in te
lasschen „nog".
Dit voorstel wordt door Burgemeester en Wethou
ders overgenomen en art. 4 hierna met algemeene
stemmen aangenomen.
De artikelen 5II worden met algemeene stemmen
aangenomen.
De geheele verordening wordt aangenomen met 10