204 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1909.
Op deze overwegingen werd het bepaalde bij art.
18 in het leven geroepen.
In de practijk bleef het echter onuitvoerbaar, en
op dezen grond zal door de beurscommissie zeker
in overweging zijn gegeven het artikel eene mildere
strekking te geven. Maar naar sprekers oordeel wordt
de zaak thans wel wat al te veel op losse schroeven
gezet. Hij meent dat, wanneer een der belangheb
benden dit verzoekt, door de beurscommissie moet
worden verboden dergelijke partijen graan nog te
meten en te wegen en hij zou het artikel dus willen
lezen
„Op verzoek van een der belanghebbende partijen
„wordt door de beurscommissie enz."
Spreker meent dat de boer, die niet bij de leve
ring aanwezig is, zeker moet zijn dat zijne granen
enz. niet gemeten en gewogen worden, indien zij
reeds geheel of gedeeltelijk opgeslagen zijn, dan naai
de bij art. 18 voorgeschreven wijze, indien hij daartoe
het verzoek heeft gedaan.
De heer Oosterhoff heeft den heer J. Koopmans
hooren zeggen dat dit artikel in de praktijk aanlei
ding gaf tot moeielijkheden en dat daarom de beurs
commissie verandering gewenscht achtte. Burge
meester en Wethouders hebbien verandering voor
gesteld.
Zij hebben de zaak zoo opgevat dat als regel
geldt, dat het meten en wegen niet mag geschieden
als de partij reeds geheel of gedeeltelijk gestort was,
doch dat er in bijzondere gevallen geen bezwaar
bestond het toe te laten.
De heer J. Koopmans legt zich bij deze verklaring
van den heer Oosterhoff neer.
De beraadslaging wordt gesloten.
De artt. 18-19 worden met algemeene stemmen
aangenomen.
Aan de orde is art. 20.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer J. Koopmans gelooft dat de beurscommissie
niet geheel consequent is geweest. In de toelichting
tot art. 16 staat dat het loon niet verhoogd behoeft
te worden, terwijl in dit artikel verhooging wordt
voorgesteld.
De beraadslaging wordt gesloten.
De artikelen 2022 worden met algemeene stem
men aangenomen.
Aan de orde is art. 23.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandsira zou, omdat het handelt over eene
eventueele pensioenverordening, in dit artikel willen
lezen in de plaats van„onder goedkeuring van
Burgemeester en Wethouders", „onder goedkeuring
van den Raad".
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Zandstra wordt ver
worpen met 12 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren G. W. Koopmans, Zand
stra, Berghuis, Burger en de Jong.
Tegen de heeren: Beucker Andrese, Fransen, Wil-
helmij, Oosterhoff, Komter, Feitz, Feddema, J. Koop
mans, van Messel, Hartelust, Baart de la Faille en
Beekhuis.
Art. 23 wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is art. 24.
De heer J. Koopmans wenscht in de vierdo alinea
van dit artikel te lezen, in de plaats van„dan be
paalt de beurscommissie het weekloon, dat aan den
nalatige zal worden uitgekeerd",
„dan bepaalt de beurscommissie of er loon en zoo
„ja hoeveel aan den nalatige zal worden uitgekeerd".
Wanneer iemand nalatig is het werk te doen wat
hij moet verrichten, verdient het overweging of zoo
iemand loon moet worden uitgekeerd en, wanneer
tot uitkeering wordt overgegaan, hoe groot het be
drag zal zijn. Zooals het nu staat moet er altijd
loon worden uitgekeerd aan iemand, die nalatig is
zijn werk te doen.
De heer Oosterhoff meent dat het niet opgaat, om,
waar iemand een aanstelling heeft voor drie jaar, zoo
iemand in dienst te houden zonder hem loon uit te
betalen. Wanneer het verzet zeer ernstig is zal er
wel een voorstel komen tot ontslag, maar zoolang dit
ontslag niet is gegeven mag het loon niet worden
ingehouden. Spreker voelt de bedoeling van don heer
J. Koopmans volkomen. Er is iets eigenaardigs in
dat men iemand, die willens en wetens zijn plicht
verzuimt, toch moet betalen. De beurscommissie zal
echter in dergelijke gevallen wel een minimum-loon
geven en terstond het ontslag van den betrokken
persoon voorstellen.
De heer J. Koopmans trekt zijn voorstel in, niet
zoozeer tengevolge van de uiteenzetting van den heer
Oosterhoff, dan wel naar aanleiding van de overweging,
die ook zeker de beurscommissie heeft geleid tot de
redactie van dit artikel, dat het weekloon niet per se
behoeft te bestaan in het in die week verdiende loon,
maar ook kan zijn eene uitkeering van de vroeger
gemaakte reserves.
De beraadslaging wordt gesloten.
De artikelen 2430 worden met algemeene stem
men vastgesteld.
De verordening in haar geheel wordt met 14 tegen
3 stemmen vastgesteld.
Vóór stemmen de heeren Beucker Andrese, Fran
sen, Wilhelmij, Berghuis, Oosterhoff, Komter, Feitz,
Feddema, J. Koopmans, Burger, van Messel, Harte
lust, Baart de la Faille en Beekhuis.
Tegen de heeren G. W. Koopmans, Zandstra en
de Jong.
18. Nader voorstel der Commissie voor het ontwerpen
van strafverordeningen en van Burgemeester en Wet'
houders, respectievelijk tot herziening der verordening van
politie op het hegraven en de begraafplaatsen en tot
wijziging der instructie voor de doodgravers op de alge
meene begraafplaats (Bijlagen nos. 12, 15 en 25).
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 October 1909. 205
Algemeene beraadslagingen worden niet gehouden.
Wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling.
Aan de orde is artikel 1.
Op dit artikel is door de heeren Berghuis c.s. een
amendement ingediend, dat hierbij tevens in behan
deling komt.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Berghuis meent dat hij hier het best kon
peggen wat bedoeld is met het militaire karakter van
deze verordening, maar dat dit overbodig is nu de
commissie aan de voorstellers driemaal de slechte
strafrechterlijke redactie verwijt, welke slechte redi
geering was neergeschreven juist om het militaire
weg te nemen.
De onderteekenaars toch van het amendement kun
nen zich niet voorstellen, waarom het strafrechterlijk
element hier zoo op den voorgrond moet treden.
Zij willen echter wel laten vervallen de woorden
„zooveel mogelijk", doch handhaven hun voorstel om
de 2e alinea te laten vervallen. Dat dit niet zou
kunnen wordt zeer zwak verdedigd door de bewering
het is al 40 jaar zoo geweest. Spreker is van oordeel
dat de 2e alinea gerust weg kan blijven, als de 3e
wordt gelezen zooals hij en zijne medevoorstellers
hebben aangegeven.
Het le lid kan blijven zooals het is, nu de ver
klaring is afgelegd dat de bedoelde vergunning nimmer
door den burgemeester is geweigerd en alzoo het
vermoeden mag gevestigd worden, dat zij nimmer zal
geweigerd worden. De voorstellers hadden vernomen
dat er gepoogd werd gedaan te krijgen om deze ver
gunningen zoo niet geheel af te schaffen, dan toch
zeer te beperken. Nu dit niet zoo is, kunnen zij zich
bij de redactie neerleggen.
In artikel 7 der begraafwet staat dat er minstens
3 uur gelegenheid moet zijn tot begraven en het
bevat dus geen pertinent voorschrift zooals de com
missie beweert. Wel bevat bedoeld artikel 7 het
pertinente voorschrift dat er gelegenheid moet zijn
tot het vervullen der lijkplechtigheden overeenkom
stig ieders godsdienstige gezindheid en de voorstellers
betwijfelen het of deze steeds op tijd zullen zijn ge
ëindigd.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement Berghuis c.s. om alinea 2 te laten
vervallen, wordt verworpen met 10 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heerenG. W. Koopmans,
Zandstra, Fransen, Wilhelmij, Berghuis, Feddema en
de Jong.
Tegen de heerenBeucker Andreae, Oosterhoff,
Komter, Feitz, J. Koopmans, Burger, van Messel,
Hartelust, Baart de la Faille en Beekhuis.
Artikel 1 wordt ongewijzigd met algemeene stemmen
aangenomen.
Aan de orde is artikel 2 zooals dat door de Com
missie is gewijzigd.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Feddema doet opmerken dat het een enkele
maal voorkomt, dat eene begrafenis geschiedt van
uit het Diaconessenhuis per schip of ook wel dat van
buiten uit op een gewone boerenwagen een lijk door
de gemeente wordt vervoerd. Spreker zou aan dit
artikel nog willen toevoegen, dat de Burgemeester
afwijking van de wijze van begraven kan toestaan
voor enkele gevallen.
De Voorzitter antwoordt dat zulks bij de tegen
woordige redactie niet mogelijk is. Als toch een
rijtuig voor het sterfhuis kan komen mag een schip
niet worden gebruikt. De algemeene regel is voor
geschreven in art. 2, le lid. Aan die regel moet
worden vastgehouden en slechts bij hooge uitzonde
ring moet er van worden afgeweken. Hoe minder
macht tot afwijken den burgemeester in deze wordt
gegeven, hoe aangenamer het hem zal zijn.
De heer Feddema meent dat er toch ook rekening
moet worden gehouden met plaatselijke en provin
ciale gebruiken. Spreker zou gaarne zien dat de Bur
gemeester op verzoek van belanghebbenden van de
bepaling van art. 2 alinea 1 kan afwijken. Hij wil
daaromtrent geen voorstel doen, maar zag gaarne
dat de Commissie voor de Strafverordeningen deze
bepaling overnam.
De heer Burger wijst er op dat de verordening
alleen handelt over begraven en begrafenissen in
Leeuwarden en daarover alleen. Wij hebben haar dus
zoo te lezen, dat zij alleen slaat op lijken, die in
Leeuwarden zullen worden begraven.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 2 wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Aan de orde is art. 3, zooals dit door de Com
missie is voorgesteld.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Berghuis zegt dat het door spreker en
zijne medeleden ingediende amendement in hoofdzaak
door de commissie is overgenomen. Wat de lengte
en breedte betreft, in de toelichting wordt gezegd
dat de graven niet grooter zijn en dat er altijd eenige
ruimte moet blijven tusschen twee kisten, die op de
zelfde hoogte staan. Er had echter bij gezegd moeten
worden, dat al is het graf 2.10 M., er toch al afstand
is, want volgens de begraafwet moet er tusschen twee
graven 30 cM. ruimte zijn. Het wil er bij spreker
dan ook niet in waarom de lengte niet kan worden
bepaald op 2.10. Dan zou voorkomen worden dat
de kist in het bijzijn der familie gemeten wordt om
te zien of hij kan worden toegelaten. Wanneer aan
dit voorschrift streng de hand wordt gehouden zullen
er stapels aanvragen komen, om te mogen afwijken.
Wanneer de Commissie het amendement betreffende
de lengte en breedte der kisten niet overneemt, trekt
spreker het echter in, daar de last meer op hun
schouders zal drukken dan op die der betrokkenen,
daar van weigering bij noodzakelijkheid zeer zeker
geen sprake zou zijn.
De beraadslaging wordt gesloten.
Art. 3 wordt, zooals het nader door de commissie
is gewijzigd, met algemeene stemmen aangenomen.