222 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1909.
Het verwondert spreker daarom dan ook dat de
Voorzitter straks den heer de Jong toevoegde, dat
diens voorstellen vreemd aan de orde van den dag
waren.
De vorige burgemeester, Jhr. Roëll, was de stelling
toegedaan, dat de gelegenheid om de verschillende
zaken te bespreken de begrooting was, in tegenstelling
met den tegenwoordigen voorzitter, die voorstellen
als die van den heer de Jong buiten de orde noemt.
Het doet spreker echter genoegen dat de voorzitter
deze voorstellen na afloop der algemeene beraadsla
gingen aan 's Raads oordeel zal onderwerpen.
Spreker wil intusschen een enkel woord in het
midden brengen over de verstandhouding van den
Raad tot het college van Burgemeester en Wethouders.
Kort geleden heeft de benoeming plaats gehad van
een Wethouder. Het zal den heer Komter die
benoemd is wel niet aangenaam zijn geweest, dat
hij pas droog over de sloot is gekomen. Spreker
wenscht naar aanleiding daarvan mede te deelen,
waarom hij den heer Komter niet heeft gestemd.
Het is niet geschied om den persoon van den heer
Komter noch om diens financieel beleid, maar om de
verklaring door den wethouder Schoondermark in de
vergadering van 12 Januari 1909 afgelegd n.l.dat
al wordt het voorstel-Koopmans aangenomen, van
Burgemeester en Wethouders geen voorstel is te
wachten om het salaris van den inspecteur Wesser
met f 100.— te verhoogen. Dus ook de Wethouders
weigerden mede te werken tot de uitvoering van een
raadsbesluit. Spreker had gaarne gewild dat deze
verklaring achterwege gebleven was. Zoolang deze
verklaring dan ook niet is ingetrokken zal spreker
niet mee kunnen werken tot de herbenoeming van
een der Wethouders.
Wat de verstandhouding betreft, die is er op voor
uitgegaan.
Het spijt spreker om de conservatieve partij in
den Raad dat deze twee zijner beste woordvoeders,
de heeren van Ketwich Verschuur en Duparc, heeft
verloren, het doet hem echter genoegen, dat er meer
vooruitstrevende elementen voor in de plaats zijn
gekomen.
Spreker zal niet veel meer zeggen. De vraag of
het voordeeliger is voor de gemeente om verschillende
werken in eigen beheer te doen of ze aan te besteden,
kan spreker, evenals de kwestie van de veemarkt
commissie en andere onderwerpen wel bij de betrek
kelijke posten in bespreking brengen.
De heer Hartelust deelt namens rapporteurs mede,
dat deze getracht hebben om alle besproken onder
werpen een plaatsje in het sectierapport te geven.
Indien hun dit niet gelukt is ten opzichte van den
heer Zandstra, waar die het onderwerp goedkoope
cokes behandelt en indien de algemeene rapporteur
niet goed heeft begrepen hetgeen door den heel
de Jong ten opzichte van do bedeeldenlijst is gezegd,
vragen zij daarvoor excuus.
De Voorzitter heeft straks den Raadsleden verzocht
niet met den hoer de Jong over diens voorstellen te
debatteeren. Dit ligt nu ook niet in sprekers bedoe
ling, maar hij zou toch gaarne een ander licht willen
laten vallen op de zaak, door dat raadslid zoo warm
voorgestaan
De Voorzifter interrumpeert den heer Hartelust en
doet dezen opmerken dat hij daarvoor de gelegenheid
zal krijgen wanneer de Raad besluit de voorstellen
in overweging te willen nemen. Als dit geschied is
kan hij beslissen of de voorstellen direct of later in
behandeling worden genomen en dan kunnen de leden
debatteeren.
De heer Hartelust antwoordt dat die gelegenheid
er niet is als de Raad mocht besluiten de voorstellen
niet in overweging te nemen. Dit wenscht spreker
juist te coupeeren. Het wil spreker voorkomen dat
het niet goed is dat de heer de Jong alleen in de
gelegenheid is geweest om zijne meening te zeggen
over dit onderwerp spreker zou dan ook gaarne de
zijne willen kenbaar maken. Spreker is van oordeel
dat dit niet tegen de orde is.
Hij heeft den heer de Jong eenige opmerkingen
hooien maken over armenzorg. Dit raadslid heeft
eene redevoering gehouden, die in ieders ooren sym
pathiek klinkt, hij heeft gestreden voor de armen en
dat is dankbaar werk. Wanneer iemand anders dat
zou doen, dien zou men buiten deze zaal ook prijzen.
Moeielijker is het echter om iets te zeggen ten
nadeele van die armen. De groote menigte staat klaar
om een man als de heer de Jong toe te juichen,
maar is niet zoo genegen te luisteren, wanneer deze
zaak van een anderen kant wordt beschouwd.
Spreker is het niet eens met het ideëele standpunt,
dat de heer de Jong ten opzichte van het Armenhuis
inneemt. Hij zelf spreker heeft te dezen
opzichte eenige ervaring, want hij heeft er 7 jaar
gewerkt en kan de verzekering geven, dat er in de
voogden een hart zit, dat den armen gunstig gezind is.
Zij kunnen zich echter niet plaatsen op het ideëele
standpunt van den heer de Jong, maar hebben reke
ning te houden met de rechtvaardigheid ten opzichte
van de behandeling der armen, terwijl zij in de
tweede plaats de belastingpenningen der ingezetenen
zuinig hebben te beheeren.
Waar de heer de Jong ervan spreekt dat de ver
pleegden niet anders uit mogen gaan dan Donderdags-
en Zondagsmiddags, dan is dat een zaak die den
internen dienst raakt. Wanneer hij daarover rugge
spraak gaat houden met de regenten, is het mogelijk
dat deze daarin verandering brengen of dat zij den
heer de Jong overtuigen, dat meer uitgaan verkeerd
zal werken.
Dat de bedeelden in de IJpe Brouwerssteeg buiten
staan wachten is hun eigen schuld. Er is een -in
den winter verwarmd lokaal beschikbaar, waar zij
kunnen vertoeven; zij schijnen het echter genoegelijker
te vinden hun verblijf buiten te houden.
Ook heeft de heer de Jong stilgestaan bij de
gehuwde paren, die bij hunne komst in het Armenhuis
gescheiden worden en hij betreurt dit. Aangaande
deze zaak is door rapporteurs reeds het een en ander
medegedeeld, n.l. dat menschen die armlastig zijn
geworden en ten opzichte van wie men overtuigd is,
dat deze scheiding te bejammeren zou zijn, hooger
bedeeling krijgen. Er zijn echter verscheidene paren,
die opneming verzoeken en die met de te wachten
scheiding bekend zijn, voor wie de quaestie niet zoo
onaangenaam is. Spreker zou uit ervaring kunnen
zeggen, dat het dikwijls een weldaad is, omdat er
dan eindelijk vrede komt in een gezin, dat jaren in
ruzie heeft geleefd.
Wie zal, zegt de heer de Jong, beoordeelen of de
paren in aanmerking komen om in hun eigen woning
te blijven? Zijn de voogden daartoe bevoegd?
Spreker zou willen vragen wie hiertoe meer bevoegd
is dan de voogden, die de aanvragen zelf onderzoeken
en zich bovendien laten voorlichten door een bekwaam
armbezoeker.
De Raad, die geenerlei voorlichting krijgt, zal zeker
niet competent zijn tot oordeelen.
Spreker juicht het toe, dat de heer de Jong een
warm hart heeft voor de arme menschen en hij
spreker zou, als hij zich er op toelegde, ook wel
een mooie speech kunnen houden, die buiten de
raadszaal veel bijval zou vinden, maar de toestand
is niet zoo ideëel als de heer de Jong zich dien
voorstelt.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 October 1909. 223
De heer Komter heeft voorloopig weinig in het
midden te brengen omdat bij de besprekingen de
gemeente-financiën niet zijn aangeroerd. Wat de
heer de Jong heeft betoogd, daaromtrent is reeds
gezegd wat er over te zeggen valt. Dit wil spreker
daar nog bijvoegen, dat de heer de Jong schijnt te
vergeten, dat de voogden gebonden zijn aan de
Armenwet. Dat raadslid meent dat alleen oude paren
opneming kunnen verzoeken dat is niet juist, ook
jonge kunnen worden opgenomen.
Wat door den heer Gr. W. Koopmans is gezegd is
van persoonlijken aard. Dat dit raadslid spreker niet
heeft gestemd om iets dat door den heer Schoonder
mark is gezegd, klinkt zonderling.
Spreker wil dit zeggen, dat, als er een conflict
ontstaat van ernstigen aard, hij zijn mandaat ter
beschikking zal stellen.
De heer Oosterhoff onderschrijft wat door den heer
Komter is gezegd, dat n.l. de algemeene beschouwingen
Burgemeester en Wethouders slechts weinig aanleiding-
gaven om het woord te voeren. De heer Zandstra
heeft weliswaar over de loonen gesproken, maar zal
de voorstellen bij de betrekkelijke posten ter sprake
brengen. De heer Gi. W. Koopmans echter heeft
iets gezegd, dat niet stilzwijgend voorbijgegaan mag
worden. Dat de heer Komter, die er het onderwerp
van was, geeu lust gevoelt er diep op in te gaan
kan spreker zich voorstellen.
Van de tafel van Burgemeester en Wethouders
echter dient te dezer zake een enkel woord te worden
gesproken.
De leden der sociaal-democratische partij, die
gewoon zijn bij de behandeling der begrooting poli
tieke speeches te houden, hebben dit thans niet ge
daan, wat zeker zeer verstandig is, omdat de gemeente
belangen daarmede immers niet gediend worden. De
heer Gr. W. Koopmans schijnt van eene andere
meening en heeft ditmaal de taak van hen overge
nomen. Spreker kent nu den heer Koopmans het
recht niet toe te spreken over minder gunstige ver
houdingen tusschen den Raad en Burgemeester en
Wethouders, omdat hij zelf de meeste aanleiding
daartoe geeft.
Wanneer men de gelegenheden eens optelt dat de
heer Koopmans onaangenaamheden uitlokt en ook die
welke door Burgemeester en Wethouders worden ver
oorzaakt, slaat de schaal over naar de zijde van den
heer Koopmans. De onkiesche zinspeling van dit lid
op de herbenoeming van den heer Komter was dan
ook volkomen misplaatst.
Als het leven van een wethouder afhankelijk wordt
gesteld van een enkele uitspraak, met terzijdestelling
van alles wat door hem overigens in het belang der
gemeente is gedaan, dan is het al treurig gesteld.
Spreker is dan ook van oordeel dat de gebezigde
uitdrukking in het geheel niet te pas komt.
De heer de Jong antwoordt dat door den heer
Hartelust is gezegd, dat sprekers speech ieder sym
pathiek in de ooren heeft geklonken, dat die bijval
zal vinden en dat ieder buiten de zaal spreker zal
toejuichen.
Spreker hoopt niet dat hij straks zijn hals zal
breken over al het volk, dat met dit werk bezig is.
De sociaal-democraten worden anders dooir toejui
chingen niet verwend.
De heer Hartelust heeft gezegd eenige ervaring te
hebben op het gebied van armenzorg. Hij zal dan
voogd zijn geweest van de Stads-Armenkamer. Hij
heeft gezegd, dat de voogden de armen een goed hart
toedragen. Spreker heeft hun hart niet aangerand,
hij zegt alleen dat hij het standpunt, dat de voogden
innemen, afkeurt.
Ook heeft de heer Hartelust gezegd, dat de voogden
de rechtvaardigheid willen betrachten. Spreker zou
wel eens willen hooren, hoe de heer Hartelust in
naam der rechtvaardigheid verdedigt, dat de ver
pleegden slechts tweemaal 's weeks mogen uitgaan,
of dat de gehuwden gescheiden worden of dat de
bedoeling plaats vindt op de wijze als zij geschiedt.
Alle paren, die worden opgenomen, hebben jaren in
ruzie geleefd, zegt de heer Hartelust. Dit is een zeer
sterke uitspraak. Generaliseeren is zeer gevaarlijk.
Evenals onder alle standen vindt men bij de armen
ook ongelukkige huwelijken. Doch daarom zijn niet
alle huwelijken dat. Al zijn er mannen die hun
vrouw slaan, daarom mag men den heer Hartelust
nog geen vrouwenbeul noemen.
Wanneer een huwelijk gesloten is, ontzegt spreker
ieder het recht om te beoordeelen of de menschen
bij elkaar zullen blijven of niet. Nu zegt de heer
Komter: de voogden zijn gebonden aan de Armenwet.
Dit is spreker bekend. Er kunnen ook jonge menschen
opgenomen worden, welnu, spreker ontzegt elk het
recht die menschen te scheiden en tot hen te zeggen:
gij zult u niet voortplanten.
De gewraakte bepaling moet weg.
De heer G. W. Koopmans dient den heer Oosterhoff
te antwoorden. Spreker meent dat de leden van den
Raad hem kennen als iemand, die voor zijn principe
uitkomt, die het hart op de tong heeft en altijd voor
zijn eigen overtuiging is uitgekomen. Als toch een
zaak spreker niet naar den zin was, is hij er tegen
op gekomen tot in het hoogste ressort, nu eens met,
dan weer zonder succes. Nimmer heeft hij tegen
personen, altijd tegen zaken gestreden.
Wat de politiek betreft, spreker acht het billijk
dat de minderheden versterkt worden in den Raad,
terwijl de bovendrijvende partij van thans niet de
baas moet blijven,
Wat het gezegde tegenover den heer Komter be
treft, ook hier is spreker openhartig geweest en het
is dan ook niet tegen den persoon noch tegen het
werk van den heer Komter, dat spreker is opgekomen.
Hij is totaal in geen enkel woord persoonlijk ge
weest. De heer Schoondermark heeft in Januari eene
verklaring afgelegd mede namens zijne collega's. Sprekers
uitdrukking, door den heer Oosterhoff als onkiesch
gekwalificeerd, is dat niet. Wil men het spreker
kwalijk nemen, men doe het, hij heeft eerlijk en op
recht uiting gegeven aan zijn persoonlijk idee omtrent
de zaak. Wat betreft de uitdrukking van den heer
Oosterhoff, dat spreker de meeste keeren de oorzaak
is, dat Burgemeester en Wethouders niet met den
Raad kunnen meegaan, dat is mogelijk en is dit voor
de eene helft zoo, dan gunt spreker den heer Ooster
hoff de andere helft.
Dat spreker niet altijd de oorzaak is geweest van
onaangenaamheden maar Burgemeester en Wethouders
ook dikwijls hatelijk zijn geweest, blijkt uit het feit
dat toen de heeren van Ketwich Verschuur, Beekhuis
en spreker verleden jaar het' rapport der rekening en
verantwoording aanboden, de heer Beekhuis heeft
gezegd, het antwoord van Burgemeester en Wethouders
hooghartig te vinden. Zoo iets van den heer Beekhuis
teekent. Spreker heeft dikwijls tegen wil en dank
moeten optreden. Hij zit voor 6 jaar in den Raad
en zal zoolang hij zitting heeft van zijn eenmaal
ingenomen standpunt niet afgaan.
De algemeene beraadslagingen worden gesloten.
De Voorzitter vraagt of de Raad het voorstel van
den heer de Jong, betreffende hot overleggen van
de bedeeldenlijsten in overweging wenscht te nemen.