264 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 November 1909. Voortgezet Woensdag 10 November. der motie niet volstrekt noodlottig wordt geacht. De motie is daarmede voor spreker aannemelijk. Er is een woord in, n.l. het woord mits, dat er uitziet als een voorwaarde en hoewel spreker dit er liever niet in had, zal het hem niet verhinderen zijn stem aan de motie te geven, maar onder bepaald voorbe houd, dat, mocht het blijken dat een plan met halte aan „de Bleek" er niet kan komen, spreker altijd bereid zal zijn, zijn stem, zij het ook met eenigen spijt, te geven aan een plan in den geest als het tegenwoordige voorstel van Burgemeester en Wet houders. De hoofdzaak is dat de tram er komt, zoo mogelijk met een halte bij „de Bleek" en in ieder geval met aansluiting aan het station Staatsspoorwegen. Overigens, al geeft spreker, na de gisteren door den wethouder Komter gegeven inlichtingen, de voorkeur aan de door Burgemeester en Wethouders voorgestelde richting, zou hij eventueel ook de andere richting willen accepteeren. De heer de Jong zal niet lang over de zaak uit weiden. Hij onderschrijft grootendeels hetgeen door de voorstanders van de motie is gezegd en zou dus slechts in herhaling vervallen. Wij moeten de tram spoedig hebben, met een halte bij „de Bleek" en de Raad behoeft zich niet te verliezen in beschouwingen omtrent het bestaan van een derde partij of in het verkleinen van de waarde der ingediende petitie. Spreker is van oordeel, dat hetgeen daarin wordt gevraagd, niet alleen het belang is van een zeker stadsdeel, maar van de geheele gemeente. Als een deel der inwoners meer welvaart zal genieten is dit niet alleen een algemeen belang, maar wel degelijk een gemeentebelang. De heer Schoondermark had ongelijk, naar sprekers meening, met zijne opmerkingen aangaande het pe- titionement. Wat wij hebben te beoordeelen is de vraagwat vragen die ingezetenen, is het goed of niet? En nu meent spreker dat wat ze vragen goed is en door ons moet worden ingewilligd. Hij acht het ook beter dat door amendementen geen verwarring wordt veroorzaakt, want wat in de motie van den heer Beekhuis is neergeschreven, is zeer zeker de wensch van de groote meerderheid van den Raad. Spreker geeft den heer Baart de la Faille dan ook in overweging zijn amendement in te trekken. De heer Baart de la Faille spreekt zijne verwon dering uit over het feit, dat zijn voorstel, tot aan vulling van de lijn van Burgemeester en Wethouders, zooveel bedenking ontmoet. De heeren Koopmans, Lautenbach en de Jong hebben daartegen gesproken, terwijl de laatste spreker zelfs in overweging geeft zijn amendement in te trekken. De heer G. W. Koopmans heeft het laten voor komen alsof sprekers denkbeeld de geheele zaak zwevende zou maken, zoodat die per slot van reke ning geheel van de baan zoude geraken. Dit is allerminst het geval. De heer Koopmans is terug gegaan tot 1898 en heeft er van gesproken om de tram langs „de Bleek" te leiden. Dit is ook sprekers bedoeling. De heer Lautenbach heeft een warme rede ge houden ter verdediging van de belangen van het oostelijk deel der stad. Dit belang heeft spreker ge noopt zijn warme sympathie te betuigen, hij voelt er zooveel voor, dat ook hij het belang der bewoners van dat gedeelte, een algemeen belang zou willen noemen. De heer Lautenbach heeft dan ook niet noodig de raadsleden te overtuigen dat het gewenscht is een halte bij „de Bleek" te hebben. De tram langs de Spanjaardslaan echter is niet in het gemeente belang en is ook niet noodig om de belangen van de bewoners van het oostelijk deel te waarborgen. Wanneer de tram tot „de Bleek" doorloopt, zijn die belangen volkomen gebaat. De door spreker bedoelde lijn is geen zijlijn. Hij heeft zich „de Bleek" als eindpunt gedacht, ten einde de bewoners van Frieslands Zuid-Oosthoek de gele genheid te geven zich van daar uit te verspreiden. Spreker ziet niet in dat de door hem bedoelde aan vulling niet beantwoordt aan de bedoeling van den heer Lautenbach. Hij zal dan ook niet ingaan op de uitnoodiging van den heer de Jong, en zijne amendementen niet intrekken. De heer Feddema acht het amendement-Baart de la Faille onaannemelijk. De motie-Beekhuis geeft precies aan wat de Raad wil, n.l. een halte bij „de Bleek" als eerste stopplaats van trammen, die uit oostelijke richting komen. Het is de bedoeling dat de tram zal loopen eerst tot „de Bleek" en daarna naar het station der Staatsspoor. Langs welken weg dit gaat, laat spreker vrij koud. In dit opzicht wil spreker Burgemeester en Wet houders volkomen vrijlaten, opdat het Dagelijksch Bestuur bij de onderhandeling met de concessiona ris niet geheel gebonden zij. De heer Komter geeft den heer Beekhuis in over weging diens motie in te trekken en dan hetgeen door hem in de motie is belichaamd, in te dienen als amendement op artikel 1 der concessievoorwaarden. Wij krijgen dan bij dat artikel door het amendement- Lautenbach eene beslissing over de route „Span jaardslaan", terwijl door een amendement-Beekhuis beslist zou kunnen worden over de opname in de route van de herberg „de Bleek". Het denkbeeld van den heer Lautenbach, om „de bleek" als eindpunt te nemen, is niet aan te bevelen. Voor 11 jaar is al uitgemaakt dat de tram zal aan sluiten aan het station der Staatsspoorwegen en spreker is nog van oordeel dat dit zoo moet blijven. Er is gevraagd wat Burgemeester en Wethouders genoopt heeft van de oorspronkelijke richting naar „de Bleek" af te wijken. Zij hebben dit noode ge daan en het is een gevolg van het aandringen van de Nederlandsche Tramweg-Maatschappij. Spreker wijst in dit verband op een afschrift van een schrij ven van den directeur der Nederlandsche Tramweg- Maatschappij aan den heer Jellema, van 4 November j.l., waarin staat „Ten slotte merk ik op, dat de maatschappij zich thans, na gereedkoming van wegsgedeelten ten noorden van het Nieuwe Kanaal, sterk zou kanten tegen eene eventueel gewenschte richting Groninger-straatweg herberg „de Bleek"Nieuwe Kanaal". Spreker doet hiervan mededeeling, omdat daaruit duidelijk blijkt, hoe sterk de Nederlandsche Tramweg- Maatschappij gekant is tegen de route Poppebrug Bleek en daarom zal aandringen op do route Bleek Spanjaardslaan. Als dus de heer Beekhuis zijne motie niet intrekt en sprekers raad niet opvolgt zijn denkbeeld te belicha men in een amendement op artikel 1 der voorwaar den, dan zal in het medegedeelde voor de tegen standers van de route-„Spanjaardslaan" een reden te meer zijn gelegen, om tegen de motie te stemmen. De Voorzitter ontving met erkentelijkheid zooeven den dank van den heer Baart de la Faille, dat hij gisteren in het late middaguur den Raad het voor stel deed om de verdere beraadslaging te schorsen. Zijnerzijds betreurt hij het allerminst dat hij, zulks Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 November 1909. 265 Voortgezet Woensdag 10 November. doende, niet al te zeer het oor leende aan het zoet gekweel der vogelaars in deze zaal, die hem trachtten te overtuigen dat er bij deze vergadering reeds vol komen overeenstemming bestond omtrent de richting der ontworpen lijn over het grondgebied onzer stad en die in schorsing van beraadslaging niet anders zagen dan een nutteloos uitstel van eene beslissing, die vast scheen te staan. Want hoe gevoelig spreker ook is voor de harmonie der tonen, hem bleef zijn geheele leven door eene groote nuchterheid bij en daarnaast eene levensbeschouwing, die plaats liet voor hoop, de hoop, dat. „la nuit porterait conseil". En zoo die nacht, wat spreker zou verheugen, den leden de verkwikking heeft gebracht die zij zoozeer be hoefden, dan is er thans allo aanleiding om dankbaar te zijn dat gisteren geen besluit werd genomen, toen eene beraadslaging van vele uren noodzakelijk den geest moest hebben afgemat. Het voorstel van den heer Beekhuis schijnt zoo onschuldig en het werd door sprekers geacht oud medelid in het dagelijksch bestuur met die welwil lende vriendelijkheid, waarvan dat lid het geheim bezit, op des voorzitters lessenaar gelegd, alsof er j inderdaad geen enkel bezwaar kon bestaan om het aan te nemen. En toch het ziet één belangrijk punt over het hoofd, n.l. dat wat den Raad door Burgemeester en Wethouders wordt aangeboden, de vrucht is van een moeitevol verkregen overeenstem ming tusschen 2 partijen wenscht een ander daarin verandering te zien gebracht, dan dreigt de overeen stemming verbroken te worden en alles wat bereikt scheen, wordt weder in gevaar gebracht. Spreker hoopt dat de Raad zich daarvan straks ernstig reken schap zal geven. De heer G. W. Koopmans vroeg: „vanwaar toch die verandering bij Burgemeester en Wethouders Spreker zou ter beantwoording van die vraag geneigd zijn een beroep te doen op den heer G. W. Koopmans zelf. Den 14 April 1908 (Raads handelingen blad zijde 82) interpelleerde dat lid over de ontworpen lijn. Woordelijk zeide hij „wij staan momentelijk voor het feit dat Leeuwarden alleen door een tram „en niet anders met het zuidoosten der provincie kan „worden verbonden" en iets later„hoe staat het „met de tramverbinding van Leeuwarden met het „zuidoosten der provincie Vele ingezetenen zijn „zeker nieuwsgierig daaromtrent iets te vernemen, „want Leeuwarden heeft bij het tot stand komen „dezer verbinding groot belang". Welnu, nauwelijks 3 weken later werd de nieuwsgierigheid bevredigd door de verschijning van bijlage no. 12 van 1908, waarin op bladzijde 175 en 176 de ontworpen richting wordt aangegeven, precies gelijk aan die, welke thans wordt bestreden. Noch de heer G. W. Koopmans, noch de door hem hier ten tooneele gevoerde nieuws gierigen vonden tusschen toen en weinige dagen vóór heden, daarin aanleiding van hunne verbazing of be langstelling te doen blijken. En, naar het spreker voorkomt, terecht. Want op den voorgrond stond directe verbinding van Leeuwarden met het zuidoosten der provincie zoolang het, volgens den Heer G. W. Koopmans, niet anders kon, dan maar door een tram. Als men dat wil, dan zoekt men den kortsten weg en allerminst buigt men, zonder noodzaak, naar het westen terug als men naar het oosten moet gaan de vraag van den heer G. W. Koopmans is dus te beantwoorden met een beroep op het door hem zelf zoo vurig verdedigde belang. De heer Hartelust wees 1 daar gisteren reeds op en noemde het „kaufmannisch" van Burgemeester en Wethouders om hun voorstel te doen gelijk zij dat deden en niet kaufmannisch het streven van hendie trachten nog iets meer te verkrijgen. De groote instemming, waarmede spreker die opmerking van den heer Hartelust heeft aangehoord, vindt wellicht haar verklaring in het feit dat spreker in eene groote koopstad werd geboren. Voor hem is maar één standpunt mogelijkaangenomen dat Leeuwarden voordeelen kan verwachten van eene verbinding met een nijver deel van dit gewest waar mede het tot nu toe niet verbonden is, zoeke men de vlugste, dus de kortste verbinding. Toen spreker in het jaar 1906 van deze plaats zijne voorstellen tot uitbreiding der politie te ver dedigen had, zeide de heer Duparc „een goede Fries overvraagt de helft". Hij liet daarop volgen dat de voorzitter dezer vergadering geen Fries was en dus dat spreekwoord (Raads handelingen bladzijde 185) op hem niet van toepassing was. Aan die omstan digheid heeft spreker het dan wellicht te danken ge- I had, dat de Raad zijn voorstellen aannam, overtuigd als hij was, dat spreker niet overvroeg. Maar aan den heer Beekhuis zou spreker willen vragen„zijt gij niet een al te goede Fries Het kan goed zijn provinciale eigenschappen te bezittenook spreker waardeert vele eigenschappen der Friezen en hoopt dat zij den heer Lautenbach in diens verwachtingen getrouw zullen blijven, maar j die eigenschappen mogen niet tot gevaar zijn voor ons zeiven en de zucht tot overvragen stelt onze belangen meestentijds in de waagschaal. En in het bijzonder hier. Want wat Burgemeester en Wet houders voorstellen, is het bereikbare wTat de heer Beekhuis wil, is dit waarschijnlijk nietzulks is nu wel heel duidelijk gebleken uit de zooeven door den heer Komter voorgelezen zinsnede uit den brief van den heer Hamelink aan den heer Jellema. Het is ook kunnen blijken uit bladzijde 174 van bijlage no. 12 van 1908, waar in de eerste kolom is uiteengezet hoe, na loslating van het gedeelte lijn Vlietde Bleek, andere voordeelen waren bedongen, waarop hooger prijs werd gesteld. Die voordeelen worden door aanneming van het voorstel-Beekhuis al dadelijk in gevaar gebracht en de Raad speelt dus, naar het spreker voorkomt, zeer gevaarlijk spel door den heer Beekhuis te gaan volgen. Spreker eindigt, gelijk de heer Komter deed, met ernstig aan te raden het voorstel-Beekhuis te verwerpen. De heer Beekhuis heeft den voorzitter hooren zeggen, dat de nacht goeden raad heeft gebracht en dat daardoor sommige leden zijn bekeerd van hun voornemen om voor de motie te stemmen. Spreker meent echter het tegendeel te kunnen constateeren. Spreker is even blij met den nacht, die er over de discussiën is heengegaan, want hij is van oordeel nu nog meer vóórstemmers te zullen krijgen. De voorzitter heeft spreker op een karaktertrek der Friezen gewezen, n.l. dat zij altijd overvragen, maar spreker zou den voorzitter op een anderen karakter trek willen wijzen, en wel deze dat een Fries precies zegt zoo hij het meent. In sprekers motie staat dan ook uitdrukkelijk dat de gemeente geen subsidie zal geven, tenzij er een halte komt bij „de Bleek". De motie wordt door het amendement-Baart de la Faille dan ook zeer verslapt, maar het amendement bewijst toch, dat de heer Baart de la Faille ook prijs stelt op een halte. Wat de slotalinea aangaat, die acht spreker noodig, want de Raad kan nu niet beoordeelen, op welke wijze het best aan den gestelden eisch kan worden voldaan. Spreker zal geen gevolg geven aan den wensch van den heer Komter om de motie in te trekken en zijn denkbeeld als amendement in te dienen op art. 1. Hij wenscht alleen een uitspraak omtrent de te verleenen concessie en het renteloos voorschot, maar wil de juiste richting nader onderzocht zien. De heer Burger zal na de mededeeling van den heer Beekhuis, dat de halte „de Bleek" de uitdruk-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 10