8. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders inzake
het adres van T. Zandleven alhier, betreffende wijziging
van de verordening op de heffing van een recht voor het
gebruik van de gemeentelijke benzine-bewaarplaats.
304 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 December 1909.
datum van het jaar 1912, tegen een huurprijs van
zestien gulden per jaar en verder onder de door
Burgemeester en Wethouders te stellen voorwaarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
7. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
onbewoonbaarverklaring van een 37-tal perceelen, omvat
tende 55 tvoningen.
De beraadslaging wordt geopend.
Het is den heer Fransen opgevallen, dat er op de
lijst een woning voorkomt waarvan de Inspecteur voor
het Woningtoezicht verklaartniet voor herstelling
vatbaar, terwijl de gezondheidscommissie zegtonder
houd onvoldoende, is met eenig verf- en behangwerk
in goeden staat te brengen. Dit komt spreker wel
wat vreemd voor.
De heer Tijsma heeft met veel genoegen de voor
dracht gezien. De lezing ervan is niet bepaald
stichtelijk. Hot is toch een schande, hoe sommige
menschen hun plicht als huiseigenaar opvatten.
Spreker heeft echter gezien dat de toestand van
perceel no. 7 aan de Vijzelstraat niets te wenschen
overlaat, terwijl deze woning goed onderhouden is. Zij
wordt echter ter onbowoonbaarverklaring voorgedragen,
omdat zij ligt aan een nauwe steeg. Spreker vraagt
of dit nu niet wat te ver gaat.
De heer Komter wijst er op dat de door den heer
Tijsma bedoelde woning gebrek heeft aan licht en
lucht en de bouwverordening het bouwen aan een
nauwe steeg verbiedt. Al onderhoudt de eigenaar de
woning nu nog zoo goed, deze bezwaren blijven be
staan. Het is in dergelijke gevallen dan ook onbe
gonnen werk veel geld aan zoo'n huisje te besteden.
De woning door den heer Fransen bedoeld, wordt
voorloopig niet voor onbewoonbaarverklaring voor
gedragen. Wanneer èn de Inspecteur voor het Woning
toezicht èn de Gezondheidscommissie beide door
eigen aanschouwing tot deze conclusie komen, is er
voor Burgemeester en Wethouders alle reden zich
daarmee te vereenigen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten tot onbe
woonbaarverklaring van de woningen
Torenstraat nos. 9, 11, 20 en 24
Oldehoofster Kerkhof nos. 2, 4, 6, 8, 10, 12 en 14;
Doelestraat no. 9
Nieuweburen nos. 75 en 82
Wissesdwinger no. 56
Arendsstraat no. 10
Arendsklooster no. 16
Boterhoek nos. 85, 109 en 111
Kalvergloppe no. 175
St. Jobsleen no. 219
Brandjesklooster nos. 29 en 33
Bargejagerssteeg no. 104.
De heer Tijsma vraag stemming over het voorstel
om de woning Vijzelstraat no. 7 onbewoonbaar te
verklaren. Wanneer dit perceel onbewoonbaar wordt
verklaard, kan men dit ook wel doen met sprekers
huis, dat tegenover het Paleis van Justitie staat en
waar het ook niet erg licht is.
Met 18 tegen 4 stemmen wordt de onbewoonbaar-
verklaringuitgesproken van het perceel Vijzelstraat no. 7.
Vóór stemmen de heerenFransen, Schoondermark,
de Jong, Zandstra, Oosterhoff, Wilhelmij, G. W.
Koopmans, Beucker Andreae, Feitz, Feddema, Beek
huis, van Messel, Haverschmidt, Hartelust, Menalda,
Komter, J. Koopmans en Baart de la Faille.
Tegen de heerenBerghuis, Lautenbach, Burger
en Tijsma.
Met algemeene stemmen wordt hierna besloten tot
onbewoonbaarverklaring van de perceelen
Vijzelstraat nos. 12 en 14
Baljeebuurt nos. 52 en 54
Kruisstraat no. 18
Pottebakkersplaats nos. 54, 58, 60, 70boven en 72
Wijdesteeg no. 6boven.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij onze besluiten van 21 en 25 November 1908
werden voor het tijdvak van 1 April 1909 tot 1 April
1910, aan T. Zandleven, alhier, op zijn verzoek, in
gebruik afgestaan voor den opslag van benzine, drie
van de vier afdeelingen der gemeentelijke benzinebe
waarplaats, tegen betaling van het volgens de be
trekkelijke verordening (Gemeenteblad no. 18 van
1903) verschuldigde recht van 10.voor iedere
afdeeling en van f 0.01 per liter van de hoeveelheid
bij eiken opslag.
Blijkens het aan Uwe Vergadering gerichte en door
haar om prae-advies in onze handen gesteld adres, vraagt
Zandleven, met het oog op de belemmering, welke
hij in zijn bedrijf ondervindt door de formaliteiten
aan de inning van het recht ad f 0.01 verbonden,
wijziging der verordening in dien zin, dat de thans
bij hem in gebruik zijnde drie afdeelingen in huur
aan hem worden afgestaan tegen betaling van een
vast recht, berekend naar f 40.per jaar en per
afdeeling.
Met den Directeur der Gemeentewerken, wiens
advies wij terzake inwonnen, zijn wij van oordeel,
dat wijziging der verordening voor het door adressant
beoogde doel noch wenschelijk noch noodig is; wen-
schelijk niet omdat, nu van gemeentewege gelegenheid
is gegeven tot opslag van benzine in eene daarvoor
bestemde bewaarplaats, het niet aangaat deze voor
het grootste gedeelte aan één persoon te verhuren
en noodig niet, omdat de verordening het getal af
deelingen intact laat en het mogelijk is door gedeel
telijke onttrekking der bewaarplaats aan den publieken
dienst aan het verzoek van adressant tegemoet te
komen. In dat geval is de verordening niet meer
op dat gedeelte van toepassing.
Niet geheel ontkennende de moeilijkheid, welke de na
leving der voorschriften van de invorderingsverorde
ning voor den groothandel kan medebrengen en uit over
weging, dat de jaarlijksche opbrengst, volgens de bereke
ning van den directeur, vermoedelijk niet zal verminde
ren, gaven wij den adressant te kennen, dat wij bereid
waren U voor te stellen twee afdeelingen der bewaar
plaats, na onttrekking aan den publieken dienst, voor
de geboden som in gebruik aan hem af te staan,
voorloopig voor den tijd van één jaar, ingaande 1
April 1910, en dat, indien later deze ruimte mocht
blijken niet voldoende te zijn, hij, evenals ieder ander,
op de gewone wijze en tegen voldoening der volgens
de verordening verschuldigde rechten, de beschikking
over meerdere ruimte zou kunnen verkrijgen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 December 1909. 305
Hiermede is door adressant blijkens zijn schrijven
van 11 December 1.1. genoegen genomen. Tegen het
daarbij gedaan verzoek om de huur reeds op 1 Januari
in plaats van op 1 April 1910 te doen ingaan, kan o. i.
geen bezwaar bestaan, te minder niet nu adressant
geen aanspraak maakt op evenredige vermindering of
teruggave van liet tot laatstgenoemden datum door
hem betaalde vaste recht van f 10.voor elke
afdeeling.
Op grond van het vorenstaande, hebben wij dan
ook de eer, onder wederaanbieding van het adres en
met verwijzing naar de overgelegde stukken, IJ voor
te stellen te besluiten
aan den publieken dienst te onttrekken en vervol
gens aan T. Zandleven, alhier, in gebruik af te staan
de afdeelingen 3 en 4 der gemeentelijke benzine
bewaarplaats, voorloopig voor den tijd van één jaar,
ingaande 1 Januari 1910, tegen een vergoeding van
40.voor elke afdeeling en onder nader door
Burgemeester en Wethouders te stellen voorwaarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om het
raadsbesluit van 24 November 1908, no. 114R/178 in
dien zin te ivijzigen, dat de huur van de daarin bedoelde
landerijen zich slechts uitstrekt over het tijdvak van 1
November 1908—1 November 1912 en die voor den tijd
van 1 November 19125 Maart 1913 komt te vervallen.
Dit voorstel luidt als volgt
Den 24 November 1908 werd door Uwe Vergadering-
besloten eenige met name genoemde perceelen land
tusschen het Ouddeel en het Kalverdijkje ondershands
te verhuren voor het tijdvak van 1 November 19085
Maart 1913, terwijl tevens werd medegedeeld dat het
in ons voornemen lag om de andere aldaar liggende
aan de gemeente behoorende landerijen bij openbare
inschrijving te verpachten.
Gelijk gewoonlijk, werden ook hier de gegadigden,
die voor do onderhandsche huur in aanmerking kwa
men, door ons van te voren met de voorwaarden in
kennis gesteld, op welke wij bereid waren aan U een
gunstig voorstel in overweging te geven. Abusievelijk
werd echter in die mededeeling opgenomen dat de
huurtijd zou loopen tot 1 November 1912, en niet
tot 5 Maart 1913, gelijk, blijkens ons in do Handelingen
van 24 November 1908 afgedrukt voorstel, om de
daar opgegeven redenen in de bedoeling lag.
In het vertrouwen dat eerstgenoemde datum dan
ook in het contract was vermeld, toekenden de huur
ders, zonder het nader te lozen, vervolgens ter secre
tarie het hun aangeboden stuk, dat evenwel woderom
rekening hield met het raadsbesluit en dat als einde
van de huur 5 Maart 1913 gaf. Krachtens die over
eenkomst kan dus van hen na 1 November 1912 tot
5 Maart 1913 nog de betaling, naar tijdsgelang in
verhouding tot een vol jaar huur, gevorderd worden.
Thans op dit niet voorziene gevolg opmerkzaam
geworden, verzoeken zij van dit laatste te mogen
worden ontslagen en de huur mitsdien met 1 Novem
ber 1912 te doen afloopen, omdat zij in de winter
maanden toch geen profijt trekken van het land en
het derhalve minder billijk is daarvoor vergoeding
te betalen, waarop zij, wat den evengenoemden ter
mijn aangaat, bij het accepteeron van den hun ge
stelden huurprijs ook niet hadden gerekend. Evenmin
had en dit is voor de beoordeeling dezer zaak
van belang, omdat er uit blijkt dat, wordt op het
verlangen van de betrokkenen ingegaan, de gemeente
geen schade zal lijden de deskundige der gemeente,
wien vooraf omtrent dien prijs om advies was ge
vraagd, er rekening mede gehouden, dat de huur pas
in Maart 1913 zou eindigen.
Waar de omstandigheden dus in dezen voor een
gunstige beslissing pleiten, moet nog worden opge
merkt, dat zij zich niet tevens zal behooren uit te
strekken tot hen, die, na de ter visie gelegen heb
bende voorwaarden te hebben gelezen, waarin oven
eens als einde van den huurtijd 5 Maart 1913 was
opgenomen, bij openbare inschrijving pachters zijn
geworden.
Ons voorstel strekt mitsdien, dat door U worde
besloten, om het raadsbesluit van 24 November 1908
no. 414r/178 in zooverre ongedaan te maken, dat de
huur van do daarin bedoelde landerijen zich slechts
beperkt tot het tijdvak van 1 November 1908—1
November 1912 en die voor den tijd van 1 Novem
ber 1912—5 Maart 1913 mitsdien komt te vervallen.
De beraadslaging woadt geopend.
De heer G. W. Koopmans Avijst er op, dat hij inder
tijd, toen de bepaling is gemaakt dat de huur zou
afloopen op 5 Maart, terwijl de huur voor het volle
halfjaar moest worden betaald, op die onbillijkheid
heeft gewézen. Het heeft spreker steeds verwonderd,
dat daarvan geen nota is genomen. Nu staat de
Raad voor een voldongen feit. Er is gezegd conditiën
zijn conditiën en daarmee was de zaak afgedaan. In
het voorstel stond „met de voorwaarden van verhuring
„door den deskundige vastgesteld en waarmee belang
hebbenden genoegen hebben genomen, kunnen wij
„ons vcreenigen". De huurders en de borgen hebben
dan ook geteekend. Uit de praktijk weet spreker,
dat huurders dikwijls teekenen zonder lezing der
voorwaarden of nadere inlichtingen te vragen.
Spreker wenscht nu niet tegen liet voorstel van
Burgemeester en Wethouders te opponeeren, maar hij
hoopt dat de huurders in het vervolg niet alles zullen
laten aankomen op Burgemeester en Wethouders of
hunne ambtenaren, maar zelf zullen lezen alvorens
te teekenen.
De Voorzitter hoopt dat het door den heer G. W.
Koopmans gesprokene er toe zal bijdragen, dat zij,
die geroepen zijn een contract te teekenen, zich van
den inhoud daarvan behoorlijk rekenschap zullen geven.
De beraadslaging wordt gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om,
met ivijziging van de betrekkelijke verordeningen, den
commissaris van politie op te nemen onder de ambtenaren,
aan wie uitzicht, respectievelijk recht op pensioen vanwege
de gemeente wordt verleend (bijlage no. 31).
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Komter heeft zich in de vergadering van
Burgemeester en Wethouders niet met het voorstel
kunnen vereenigen. Spreker staat nog op het stand
punt dat de geheele Raad in 1893 heeft ingenomen,
toen hij van meening was, dat het pensioen, hier
bedoeld, niet ten laste der gemeente mocht komen
en wel op grond hiervan, dat de Raad geen invloed
op de benoeming of op de bepaling van het salaris
had. Wanneer spreker hier zijn stem tegen het
voorstel motiveert, wil hij vooropstellen dat zijne
bezwaren niet gericht zijn tegen den tegenwoordigen
titularis, maar tegen de regeling van de zaak zelve,
waarbij de gemeente vrijwillig een pensioenlsast op
zich neemt, die door het Rijk behoort te worden