306 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 December 1909. gedragen. Spreker is in zijn meening nog versterkt door een verslag, dat hij de vorige week heeft gelezen, van de 22ste algemeene vergadering van Commis sarissen van Politie, gehouden te Rotterdam, waarin het volgende voorkomt „De pensionneering der commissarissen van politie „van Rijkswege, waarvoor de Broederschap door 't „inzenden van tal van requesten aan Regeering en „Staten-Generaal veel geld heeft ten koste gelegd en „sedert jaren heeft geijverd, werd in het begin van „dit jaar verwacht, daar zoowel de Minister van Justitie „als die van Binnenlandsche Zaken in de Staten- „Generaal hadden verklaard dat het ook de Regeering „voorkwam, dat het denkbeeld om óók de commissa- „rissen van politie in :t Rijkspensioen te doen deelen, „een nuttige maatregel zal zijn. De uitvoering stuitte „evenwel af op bezwaren van den Minister van „Financiën en thans is een afzonderlijke pensioen regeling voor de commissarissen van politie wel niet „meer te verwachten, maar zullen zij wel moeten „wachten, tot zij worden opgenomen in den algemee- „nen maatregel welke in bewerking is." Men ziet hieruit dus, dat zoowel de Regeering als de belanghebbenden aan sprekers zijde staan. Het wil hem dan ook voorkomen, dat dit voorstel nadeelig zal zijn voor eene goede oplossing der kwestie. Er zijn toch reeds gemeenten, die het pen sioen van den commissaris van politie voor hare rekening hebben genomen en naarmate dit aantal toeneemt, zal de prikkel voor de Regeering, om in deze richting iets te doen, afnemen. Spreker acht het bovendien in het belang van de titularissen zelf dat de pensioenslast door het Rijk wordt gedragen, want dan zullen de dienstjaren, in andere gemeenten doorgebracht, in rekening komen. Wanneer de zaak dringend was, omdat onze tegenwoordige titularis zijne betrekking niet langer kon waarnemen, zou spreker met het voorstel mede kunnen gaan, dan, maar ook dan alleen. Waar hij echter met Burgemeester en Wethouders van oordeel is, dat dit geval voor- loopig niet aanwezig is, komt hem het voorstel zooals het er nu ligt op zijn zachtst gesproken ontijdig voor. Hij zal dus tegen stemmen. De heer Oosterhoff wijst er op dat de heer Komter naast de bezwaren, die door Burgemeester en Wet houders erkend zijn, een tweetal andere heeft genoemd. In de eerste plaats heeft de wethouder er op gewezen, dat volgens inlichtingen uit de courant vanwege de ministers van Binnenlandsche Zaken en Justitie eene regeling op til is. Spreker wil dit gaarne aan nemen, maar daarmede is nog niet gezegd, dat zulk eene regeling binnen enkele jaren te verwachten is. Sinds 15 jaar toch wordt deze kwestie in de Eerste Kamer door een der leden geregeld ter sprake ge bracht en nog steeds is de toestand onveranderd. Wij hooren nu dat twee van de bij deze zaak betrokken ministers er voor te vinden zijn om de commissarissen van politie te pensionneeren, wie zal nu echter zeggen dat er door financiën niet zulke ernstige bezwaren worden te berde gebracht, dat er van eene regeling weder niets komt? Intusschen zitten de commissarissen van politie te wachten zonder de zekerheid te hebben dat zij, als zij genoodzaakt zijn hunne betrekking neer te leggen, een fatsoenlijk bestaan zullen hebben. De heer Komter beweert verder dat, wanneer de gemeente pensioen verleent, de prikkel zal verzwakken om bij de regeering te blijven aandringen op pen sionneering. Spreker is na hetgeen de heer Komter zelf heeft gezegd overtuigd, dat er een voldoende prikkel zal blijven bestaan, n.l. het meetellen dei- dienstjaren in andere gemeenten. Spreker is van oordeel dat het voorstel dient te worden aangenomen, te meer waar de onzekerheid omtrent de toekomst niet zal nalaten een ongunstigen invloed uit te oefenen op de opgewektheid en werkkracht dezer ambtenaren. De heer Wilhelmij vraagt hoe het zal gaan wanneer de gemeente den Commissaris van Politie pensionneert en het Rijk dit later ook doet. Krijgt de commissaris dan dubbel pensioen Spreker zou dat afkeuren. De heer Komter antwoordt dat het door den heer Wilhelmij geopperd bezwaar niet bestaat, want dat het gemeente-pensioen vervalt, als er rijkspensioen wordt verleend. De heer Oosterhoff schijnt niet goed begrepen te hebben wat door spreker is gezegd. Spreker heeft toch niet beweerd dat er, wanneer de gemeenten pensioen in uitzicht stellen, voor de com missarissen geen prikkel meer bestaat om bij het Rijk op pensionneering aan te dringen, hij heeft gezegd dat bij het Rijk de prikkel om deze ambtenaren te pensionneeren zal verzwakken, wanneer de gemeenten er toe overgaan hen te pensionneeren. De heer J. Koopmans vraagt of eene eventueele wet tot pensionneering van den Commissarissen van Politie ook terugwerkende kracht zal hebben. Is dit niet het geval, dan komen de commissarissen, die bij het inwerking treden der wet niet meer in functie zijn, in eene onaangename positie, daar zij dan noch rijks- noch gemeentelijk pensioen genieten. De heer Beekhuis leest in het prae-advies dat in het algemeen en in theorie de pensioenslast behoort te komen ten laste van de kas waaruit do bezoldiging- komt. Bij den Commissaris van Politie is het echter een eigenaardig geval, daar de gemeente niets over de benoeming of het honorarium heeft te zeggen. Wel wordt de Commissaris uit de gemeentekas bezoldigd, maar de regel, door Burgemeester en Wethouders gesteld, gaat niet op in dit geval, omdat de gemeente bij de bepaling van het tractement geen medezeg gingschap heeft. Het pensioen kan men beschouwen als een uitge steld loon, omdat er bij de bepaling van het loon rekening is gehouden, dat eenmaal pensioen wordt uitgekeerd. Waar echter in deze het loon door de Regeering wordt vastgesteld, kan van een uitgesteld loon voor de gemeente geen sprake zijn. Wat het bezwaar van den heer J. Koopmans betreft, dit bestaat. Wanneer het Rijk den Commissaris van Politie pensionneert, zal het dit alleen doen met de alsdan in functie zijnde ambtenaren en van terugwerkende kracht kan geen sprake zijn. Wanneer de Raad dus meegaat met het voorstel van Burgemeester en Wet houders, legt hij de gemeente een blij venden financieelen last op. Dezelfde bezwaren, die indertijd hebben gegolden om den Commissaris niet in de pensioen- verordening op te nemen, zijn nog van kracht. Spreker zal dan ook tegenstemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 20 tegen 2 stemmen. Yóór stemmen de heerenFransen, Schoondermark, Berghuis, de Jong, Zandstra, Oosterhoff, G. W. Koop mans, Wilhelmij, Beucker Andreae, Feitz, Feddema, Lautenbach, van Messel, Burger, Haverschmidt, Har telust, Tijsma, Menalda, .T. Koopmans, en Baart de la Faille. Tegen de heerenBeekhuis en Komter. 11. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van a. eene verordening, houdende de voorwaarden, waarop met andere gemeenten eene gemeenschappelijke regeling Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 December 1909. 307 kan worden aangegaan omtrent de toelating van kinderen uit die gemeenten tot openbare lagere scholen alhier b. een besluit tot het aangaan van een dergelijke regeling met de gemeentebesturen van Achtkarspelen, Baarderadeel, Dantumadeel, Ferwerderadeel, Idaardera- deel en Menaldumadeel (bijlage no. 33). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer G. W. Koopmans zou graag willen weten welke de beide veranderingen zijn van bijkomstig belang, welke in de verordening zijn aangebracht. De heer Burger doet opmerken dat het voorgelegde ontwerp getuigt van een te waardeeren streven van Burgemeester en Wethouders om het mogelijk te maken dat niet telkens de bemoeiing van Gedepu teerde Staten behoeft te worden ingeroepen. Zij zijn daarin blijkens het voorstel niet geslaagd en daardoor is van het ingediende voorstel de waarde maar zeer gering. Toch biedt het een klein voordeel en wel dit: Burgemeester en Wethouders zullen voortaan gemak kelijker met de andere gemeenten onderhandelen, daar beide partijen vooraf vrijwel zullen weten, waarop zij kunnen rekenen. Overigens is de verordening iets, waardoor niemand gebonden wordt. Het is eene verordening voor den Raad zelf, een norm die aan geeft hoe de Raad van plan is te handelen. Wat nu sprekers amendementen betreft, dat op artikel 1 is daarom ingediend, omdat artikel 1 niet slaat op het intitule der verordening. Dit intitule luidt: Verordening houdende bepalingen waarop kunnen worden aangegaan gemeenschappelijke regelingen met naburige gemeenten omtrent enz.: en nu zegt artikel 1, dat kinderen kunnen worden toegelaten. Dit slaat niet op elkaar. Er zal, ten einde de bedoeling der verordening duidelijk te makeu, in artikel 1 moeten staan dat met naburige gemeenten regelingen kunnen worden getroffen omtrent de toelating van kinderen. De heer Schoondermark wijst er den heer G. W. Koopmans op dat in artikel 3, waar nu staatjaarlijks, uiterlijk 14 dagen voor den aanvang van den nieuwen cursus zenden Burgemeester en Wethouders enz., vroeger stond Jaarlijks, uiterlijk 15 April zenden enz. Dit leverde practische bezwaren op. De algemeene beraadslagingen worden gesloten en wordt overgegaan tot artikelsgewijze behandeling. Aan de orde is artikel 1. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Burger een amendement is ingediend, strekkende om artikel 1 te lezen Met naburige gemeenten kunnen, onder de bepa lingen bij de volgende artikelen gesteld, gemeen schappelijke regelingen worden aangegaan omtrent de toelating op de lagere scholen voor kinderen, wier ouders of voogden in die gemeente wonen en die niet moeten worden beschouwd als behoorende tot de inwoners der gemeente Leeuwarden. Dit amendement wordt ondersteund en maakt alzoo een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Schoondermark wil erkennen dat de vorm van het artikel, door den heer Burger voorgesteld, wel zoo goed is als die van Burgemeester en Wet houders. Waar het echter alleen een vormkwestie betreft, wil spreker er op wijzen wat het geval zal zijn als de Raad met het voorstel van den heer Burger meegaat. Wat is gebeurd? Burgemeester en Wet houders hebben deze verordening aan Gedeputeerde Staten toegezonden, die hunne voorloopige goedkeu ring er aan hebben gehecht. Ook hebben zij de verordening toegezonden aan alle gemeenten, waar mede overeenkomsten zijn aangegaan. Verder is van die gemeenten antwoord ontvangen dat zij er zich mee kunnen vereenigen. Wanneer de Raad nu den vorm gaat veranderen, moeten die verschillende gemeentebesturen weer worden gehoord en wordt zoodoende veel drukte veroorzaakt. Spreker geeft daarom in overweging niet in te gaan op het voorstel van den heer Burger. De heer Burger heeft den heer Schoondermark hooren zeggen Burgemeester en Wethouders hebben op deze voorwaarden onderhandeld. De Raad moet dit ontwerp dus maar aannemen, want op 1 Januari moet deze kwestie in orde. Spreker vindt het wel wat bar dat de Raad op deze wijze voor een fait accompli wordt gesteld, doch het is nu eenmaal zoo en om nu de zaak niet te bederven heeft spreker geene wijzigingen voorgesteld in de artikelen, die den inhoud der met andere gemeenten te maken regelingen raken. Omtrent dien inhoud staat niets in artikel 1. Het bezwaar van den heer Schoonder mark is dus geen wezenlijk bezwaar. Gedeputeerde Staten hebben hunne voorloopige goedkeuring aan de verordening gehecht, zegt de heer Schoondermark. Dit is formeel niet juist. Zij hebben verklaard geene bezwaren te hebben en spreker twijfelt er niet aan of zij zullen de door spreker voorgestelde klaarblijkelijke verbetering der redactie wel goedkeuren, te meer waar daardoor juister de wil en de bedoeling van den Raad wordt uitgedrukt. Het verschil tusschen de redactie van Burgemeester en Wethouders en die van spreker is dit. Het hoofd dor verordening heet: Verordening, houdende bepalingen waarop kunnen worden aangegaan gemeenschappelijke regelingen met naburige gemeenten enz. Na een dergelijk hoofd nu behoort in art. 1 te staan wat door spreker is voorgesteld. Er staat in de redactie van Burgemeester en Wethouders iets geheel anders, n.l. dat kinderen kunnen worden toe gelaten, zoodat er feitelijk staat dat gemeenschappelijke regelingen niet noodig zijn. Zulks is in strijd met de wet en wordt bovendien niet door Burgemeester en Wethouders bedoeld. Sprekers bedoeling is dan ook alleen om duidelijk uit te drukken wat Burgemeester en Wethouders in het artikel hebben willen zetten, doch niet hebben uitgedrukt. De heer G. W. Koopmans leest in de toelichting dat in de onderwijswet de uitdrukking staat uit andere gemeenten. In art. 1 nu staat naburige gemeenten. Spreker zou ook hier willen lezen andere gemeenten. Het woord naburig is zoo onbepaald. Worden alleen de gemeenten om Leeuwarden bedoeld dan zou men moeten zettenaangrenzende gemeenten. Spreker vraagt of er ook bezwaar is in het artikel het woord naburige te vervangen door andere. De heer Schoondermark wijst er op dat de heer Burger gezegd heeft dat de Raad is gesteld voor een fait accompli. Die uitdrukking wordt tegen woordig meer in dezen Raad gehoord. Wat met deze verordening is geschied is de natuurlijkste gang van zaken. Spreker zou niet weten hoe Burgemeester

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 4