308 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 December 1909. en Wethouders anders hadden moeten handelen. Wan neer zij toch met een voorstel waren gekomen zonder meer, zou de Raad hebben gevraagdwillen de andere gemeenten wel en zullen Gedeputeerde Staten het goedkeuren Op aandrang der schoolcommissie, die tot de ervaring is gekomen dat er door de bestaande verordening moeilijkheden kunnen ontstaan, zijn Bur gemeester en Wethouders met hun voorstel gekomen na zich vooraf van de medewerking van Gedeputeerde Staten en de andere gemeenten te hebben overtuigd. De Raad kan dit dus niet noemen een fait accompli. Wat nu de uitdrukking naburige gemeenten betreft, die is er in geplaatst naar aanleiding van de Wet op het Lager Onderwijs, waar in artikel 16 't zelfde woord wordt gebruikt Er is dan ook geen motief om dit te veranderen. Wat er onder is te verstaan De gemeenten die dagelijks per spoor of per tram heen en weer zijn te bereiken. De beraadslaging wordt gesloten. Artikel 1 zooals het door den heer Burger is voor gesteld, wordt aangenomen met 21 tegen 1 stem. Vóór stemmen de heerenFransen, Berghuis, de Jong, Zandstra, Oosterhoff, G. W. Koopmans, Wil- helmij, Beucker Andreae, Feitz, Feddema, Lautenbach, Beekhuis, van Messel, Burger, Haverschmidt, Hartelust, Tijsma, Menalda, Komter, J. Koopmans en Baart de la Faille. Tegen de heer Schoondermark. De artikelen 210 worden met algemeene stemmen aangenomen. Aan de orde is artikel 11. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Burger een amendement is ingediend, strekkende om het le lid van art. 11 te doen lezen: Indien eene gemeenschappelijke regeling, als in art. 1 bedoeld, met de gemeente Menaldumadeel wordt aangegaan, kan daarbij worden bepaald dat kinderen, wier ouders of voogden te Schenkenschans in die gemeente wonen, ook worden toegelaten op de lagere school der 2e klasse b (no. 5) te Leeuwarden. Dit amendement wordt ondersteund en maakt alzoo een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Burger deelt mede dat ook dit amende ment eene zuivere vormkwestie is. Het was juist de wonderlijke redactie van art. 11, die spreker op het spoor der foutieve redactie van art. 1 heeft gebracht. Het amendement strekt dan ook alleen ter vereen voudiging der redactie, wat mogelijk is geworden dooi de wijziging van artikel 1. De heer Schoondermark zegt dat het duidelijk is, dat zijne bezwaren nu tegen dit amendement vervallen zijn. Burgemeester en Wethouders kunnen het wel overnemen. Art. 11, eerste lid, gewijzigd zooals door den heer Burger is voorgesteld, wordt met algemeene stemmen aangenomen. Art. 12 wordt met algemeene stemmen aangenomen, waarna de geheele verordening met algemeene stem men wordt vastgesteld. 12. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders in take het voorstel van den heer L. Zandstra tot wijziging der verordening, regelende de samenstelling, inrichting en bevoegdheid der Commissie van toezicht op het Lager Onderwijs. Dit prae-advies luidt als volgt In Uwe vergadering van 26 October 1.1. werd door Uw medelid, den heer L. Zandstra, een voorstel ingediend, strekkende om de verordening, regelende de samenstelling, inrichting en bevoegdheid der I Commissie van toezicht op het Lager Onderwijs (Gemeenteblad no. 20 van 1904), zooals die laatstelijk is gewijzigd bij Uw besluit van 12 October 19Ó9 (Gemeenteblad no. 23), andermaal te wijzigen en wel in dien zin, dat aan het laatste lid van artikel 6, luidende „Zij vergadert ten minste eenmaal in elke maand," worden toegevoegd de woorden„en deze vergade ringen zijn openbaar". Volgens do toelichting is hot de bedoeling van den voorsteller, dat niet alle, doch slechts do gewone maandolijksche vergaderingen der Commissie een openbaar karakter zullen dragen, waardoor z. i. niet alleen de waarde van haren arbeid, maar tevens de belangstelling van het publiek in onderwijszaken verhoogd zullen worden. Omtrent dit voorstel, dat na door U in overweging te zijn genomen, om prae-advies in onze handen werd gesteld, hebben wij het gevoelen ingewonnen van de betrokken Commissie, die bij haar hierachter afge drukt advies tot de conclusie komt, dat het voorstel zooals het thans luidt, niet kan worden aangenomen. Met de gronden waarop dit advies rust, kunnen wij ons geheel vereenigen ook wij zijn van oordeel, dat de meeste zaken, welke in de Commissie behan deld worden, niet vatbaar zijn voor openbaarheid. Onder weder-aanbieding van het voorstel Jiebhen wij dan ook de eer U in overweging te geven daarop niet in te gaan. Het schrijven van de Commissie van Toezicht luidt als volgt Bij apo.stille van den Burgemeester, van 1 November j.l„ no. 3359, Al'deeling B, werd ons toegezonden een voorstel aan den Raad van den heer L. Zandstra, met verzoek daarop te willen adviseeren. Onder- terugzending van de desbetreffende stukken hebben wij de eer U daarop het volgende te berichten. Het voorstel luidt aan de laatste alinea van artikel 6 der verordening, regelende de samenstelling, inrich ting en bevoegdheid van de Commissie van toezicht op het lager onderwijs (Gemeenteblad no. 20 van 1904) toe te voegen„en deze vergaderingen zijn oponbaar", zoodat bedoelde alinea aldus zou luiden „Zij (de Commissie van toezieht) vergadert ten minste eenmaal in elke maand en deze vergaderingen zijn openbaar". Uit de toelichting blijkt, dat het de bedoeling van den voorsteller is, „dat niet alle door de schooieom- „missio te houden vergaderingen openbaar zullen zijn, „doch dat alleen de maandelijks te houden vergade ringen een openbaar karakter zullen dragen". Het wil ons voorkomen dat de hoer Zandstra in de formuleering van zijn voorstel niet gelukkig geweest is. Immers de hier genoemde maandelijkscho vergade ringen zijn vrijwel alle vergaderingen, die de Com missie houdt. Wegens de vele en belangrijke zaken, die zich in de laatste jaren op het gebied van het lager onderwijs te dezer stede hebben voorgedaan, zijn daarnevens nog enkele buitengewone vergade ringen gehouden. "Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 December 1909. 309 Die buitengewone vergaderingen waren meest alle gewijd aan de behandeling- van zoodanige „verschil lende zaken van algemeen belang" als waarvan in de toelichting melding gemaakt wordt. Wij kunnen niet inzien, dat het karakter der schoolcommissie door de behandeling dezer zaken van algemeen belang zou veranderd zijn. Wel meenen ook wij dat eene be handeling in !t openbaar, door onze Commissie, van zulke zaken de belangstelling van het publiek in deze en wellicht in andere onderwijszaken zou kunnen verhoogen; in hoeverre zij dit ook de waarde onzer Commissie zou doen, wagen wij niet te beoordeclen. Het eerstgenoemde achten wij echter met den voor steller van zóó groot belang, dat wij onzerzijds gaarne meewerken om die belangstelling te verhoogen. Daar naast wenschen wij echter even nadrukkelijk te be- toogen, dat door aan vrijwel alle vergaderingen het karakter van openbaarheid te geven het belang van het lager onderwijs te dezer stede, noch de ware belangstelling van de zijde van het publiek gediend zouden worden. Het meerendeel der zaken, die onze Commissie heeft te behandelen, zijn van zóódanigen aard, dat zij zich niet voor eene openbare behandeling leenen. Nu eens zijn zij daarvoor van te intiemen aard, dan weer gelden het belangen, waarbij die van particulieren, ouders en onderwijzers zóó nauw be trokken zijn, dat een behandeling in het openbaar niet anders dan eene nadeelige of onaangename uit werking zou hebben. Bovendien worden wij herhaal delijk geroepen. Burgemeesters en Wethouders te dienen van advies en daarbij staat niet uitsluitend aan ons te beoordeelen, in hoeverre de daaruit voort vloeiende behandeling en correspondentie voor open baarheid vatbaar zijn. Uit het vorenstaande kan gebleken zijn, dat de bedoeling' van den voorsteller, die ook voor een goed deel door ons gedeeld wordt, niet vervuld wordt door een aanvulling van alinea 6 als in het onderhavige voorstel is geformuleerd. Naar onze meening zou daarvoor noodig zijn eene zoodanige aanvulling, dat daaruit blijkt, welke alge meene zaken worden bedoeld als geschikt voor open bare behandeling, of beter nog, dat daarin aan de Commissie van toezicht op het lager onderwijs werd opgedragen zaken van algemeen onderwijskundig belang, die zich naar hare meening daarvoor leenen, in openbare vergaderingen te behandelen, onder be perking dat, zijn zoodanige zaken in de Commissie aanhangig gemaakt ten gevolge van een schrijven van Burgemeester en Wethouders, de toestemming van dit college noodig is, alvorens tot eene behande ling in 't openbaar te mogen overgaan. Mocht in dien geest het genoemde artikel worden aangevuld, dan zou het noodig zijn, dat tevens bepaald werd, op welke wijze het verslag van zoodanige openbare vergaderingen wordt opgemaakt. Op grond van het bovenaangevoerde hebben wij mitsdien de eer U te adviseeren, bij den Raad te bevorderen, dat het voorstel van den heer L. Zandstra, zooals het thans luidt, niet door den Raad worde aangenomen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra kan niet nalaten te erkennen dat hij er in dit prae-advies beter afkomt dan in het volgende, waarin stoutweg wordt voorgesteldafwij zend te beschikken, terwijl hier den Raad in over weging wordt gegeven er niet op in te gaan. Tegenover dit voorstel schijnen Burgemeester en Wethouders wat milder gestemd. Wanneer spreker de eindconclusie van het prae- advies in één zin mag samenvatten zou het aldus luidenzooals het voorstel thans luidt hebben wij de eer U in overweging te geven er niet op in te gaan. Deze mildere en zachtere term zal zijn oorzaak vinden in het feit dat er tegen inwilliging van sprekers verzoek bij Burgemeester en Wethouders geen prin- cipieele, maar slechts formeele bezwaren bestaan, wat ook het geval is bij de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs, wier advies door Burge meester en Wethouders werd ingewonnen. Die com missie toch zegt„het wil ons voorkomen dat de heer „Zandstra in de formuleering van zijn voorstel niet „gelukkig is geweest. „Immers de hier genoemde maandelijksche ver gaderingen zijn vrijwel alle vergaderingen, die de „commissie houdt. Wegens de vele en belangrijke „zaken die zich in de laatste jaren op het gebied „van het lager onderwijs hebben voorgedaan, zijn „daarnevens nog enkele buitengewone vergaderingen „gehouden". Wat nu de Commissie zegt, is juist sprekers bedoeling. De Commissie, door den drang der omstandigheden gedrongen, doet zooals in Amsterdam, waar de ver gaderingen bij huishoudelijk reglement zijn geregeld, alleen met dit onderscheid dat de gewone vergade ringen openbare, de buitengewone vergaderingen ge sloten vergaderingen zijn. Verder zegt de Commissie „die buitengewone vergaderingen waren meest alle „gewijd aan behandeling van zoodanige verschillende „zaken van algemeen belang als waarvan in de toe lichting melding gemaakt wordt". Nog even verder lezen wij „Wel meenen wij ook dat eene behandeling inliet „openbaar door onze commissie van zulke zaken de „de belangstelling van het publiek in deze en wellicht „andere onderwijszaken zou kunnen verhoogen". Met deze zinsnede geeft de commissie juist aan wat spreker beoogt. Weer een paar regels verder kunnen wij vernemen dat de commissie „dit met den voor steller van zoo groot belang acht, dat wij onzerzijds „gaarne meewerken om die belangstelling te ver hoogen." Spreker wordt in het adres, wat het beginsel van openbaarheid betreft, geheel in het gelijk gesteld. Wat nu de commissie verder zegt„dat door aan „alle vergaderingen een karakter te geven van open haarheid, het belang van het openbaar lager onder- „wijs te dezer stede, noch de ware belangstelling „van de zijde van het publiek gediend zouden wor den", onderschrijft spreker ten volle. In de toelichting tot het voorstel heeft spreker er op gewezen dat niet alle vergaderingen openbaar behoeven te zijn. Nu echter zegt de commissie iets, wat spreker niet kan onderschrijven n.l. „het meerendeel der zaken, die onze commissie heeft „te behandelen, zijn van dusdanigen aard, dat zij zich „niet voor eene openbare behandeling leenen". Spreker is van oordeel dat het treurig zou zijn als dat waar was. Hij kan zich niet voorstellen dat er bij ons onderwijs en onderwijszaken zooveel zoude zijn dat het licht niet kan verdragen. Spreker heeft het verslag van 1908 van de Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs nagezien en niets van dien aard kunnen vinden. Wat hij "wel vond is dit „Van ernstige conflicten tusschen het personeel „van bijstand onderling, of wel tusschen enkele leden „van dit personeel en de hoofden is niets gebleken". Het verslag maakt op spreker den indruk dat de meeste zaken zeer goed in openbare zitting kunnen worden behandeld. En waar het in de grootste ge meente van ons land, Amsterdam, met zijn 183 scholen voor openbaar lager onderwijs en zijn 104 bijzondere scholen of inrichtingen voor lager onder wijs wel kan, waarom zou het in eene kleine gemeente als de onze niet kunnen? Hier is toch lang niet

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1909 | | pagina 5