2 Verslag van de handelingen van. den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Januari 1910.
De mededeelingen sub 6-7 worden voor kennis
geving aangenomen.
8. Adres van het bestuur van den Bond voor den
Geld- en den Effectenhandel in de Provincie, geves
tigd te 's Gravenhage, waarbij wordt verzocht het
daarheen te leiden, dat in het vervolg bij de rang
regeling van inschrijvingen op leeningen ten laste
der gemeente Leeuwarden, de aan bankiers toegezegde
provisie buiten aanmerking worde gelaten.
Wordt voorgesteld adressant te doen weten, dat
bij eventueel volgende leeningen op het adres zal
worden gelet.
De Voorzitter deelt mede dat is ingekomen eene
motie van de heeren Feddema en van Messel, luidende
de Raad, kennis genomen hebbende van het schrij
ven van het Bestuur van den Bond voor den Geld
en Effectenhandel in de Provincie, gevestigd te
's Gravenhage, waarvan het hoofddoel is, dat do Raad
in het vervolg zoodanige maatregelen treffe bij de
rangregeling van inschrijvingen op leeningen ten laste
der Gemeente Leeuwarden, dat de aan bankiers toe
gezegde provisie buiten aanmerking wordt gelaten,
Overwegende dat het Raadsbesluit van den 14en
December 1909 tot onderhandsche gunning van een
gedeelte der leening van 1908 aan de Directie der
Rijkspostspaarbank te Amsterdam met do minst mo
gelijke meerderheid is genomen (met 9 tegen 8
stemmen),
Overwegende dat in de vergadering van den Raad
van den 21en d.a.v. door een der leden is medege
deeld, dat hij alleen vóór het voorstel van Burge
meester en Wethouders heeft gestemd, omdat hij
dacht dat de Raad voor een fait accompli was gesteld
en geenszins omdat hij met dat voorstel meeging,
Overwegende dat de Raad niet heeft gewild, al
thans de vooropgezette bedoeling niet heeft gehad,
do aan bankiers toegezegde provisie bij de koers
bepaling te willen in rekening zien gebracht,
Overwegende dat het Gemeentebelang vordert, dat
de Gemeente in hare finantieole reputatie niet te kort
moet schieten,
besluit aan bovengenoemden Bond mede te deelen
dat met zijnen wensch om in het vervolg bij de
rangregeling van inschrijvingen op leeningen ten laste
der Gemeente Leeuwarden do aan bankiers toege
zegde provisie buiten aanmerking te laten, rekening
zal worden gehouden.
Spreker geeft aan den heer Feddema het woord
tot toelichting der motie.
De heer Feddema deelt, tevens namens den heer van
Messel, mede, dat zij gemeend hebben, naar aanleiding
van het ingekomen request, eene motie te moeten
voorstellen, die in een eenigszins uitgebreiden vorm
hun govoelen zal weergeven, welk gevoelen, naar
spreker hoopt, door den Raad zal worden gedeeld.
De onderteekenaars zijn van oordeel dat deze zaak
zulk een omvang heeft gekregen, dat het request een
uitgebreid antwoord waard is. Overigens spreekt de
motie geheel voor zich zelf en de leden van den
Raad zijn geheel op de hoogte, daar hun de motie
is toegezonden.
De Voorzitter zegt dat het, waar de inhoud der
motie den raadsleden bekend was, zeker 's Raads
wensch zal zijn haar dadelijk in behandeling te nemen.
Hiertoe wordt besloten en de beraadslaging geopend.
De heer Burger wijst er op dat hij in do toelichting
tot de motie een rol speelt, die hem verre van aan
genaam is. De motie bestaat uit een zonderling samen
stel van motieven en komt hierop neer, dat de Raad
zich zelf een motie van afkeuring toe zal dienen.
Wil de Raad zulks doen, hij moet dat weten. Waar
spreker echter tegen op wenscht te komen is de be
wering, dat hij vóór het voorstel van Burgemeester
en Wethouders heoft gestemd, omdat hij dacht dat
de Raad voor con fait accompli was gesteld en geens
zins, omdat hij het met Burgemeester en Wethouders
eens was. Dit is niet waar.
Spreker heeft vóór het voorstel gestemd, omdat
hij het fait accompli, de sluiting der inschrijving,
aanvaardende, inderdaad vóór het voorstel tot onder
handsche gunning aan de Rijkspostspaarbank was,
terwijl daarbij in het midden werd gelaten, of Bur
gemeester en Wethouders juist hadden gezien. Hij
verzekert dan ook dat hij, als hij weer voor een
dergelijk feit zou staan, weer vóór zou stemmen.
Spreker zal er dan ook niet aan meedoen om zich
zelf een motie van afkeuring toe to dienen, die langs
den Raad heen, ook Burgemeester en Wethouders treft.
De zaak komt eenvoudig hierop neer, dat Burge
meester en Wethouders bij de beoordeeling do 1:4
in rekening hebben gebracht. Menigeen zal allicht,
hetzij aanstonds, hetzij door de later vernomen pro
testen, den indruk hebben gekregen dat dit minder
juist gezien is geweest, omdat de gemeente gevaar
blijkt te loopen de kassiers, wier hulp zij bij het
plaatsen van leeningen wenscht, tot vijanden te maken.
Die kwestie zal bij de eerstvolgende nieuwe leening
onder oogen moeten worden gezien.
Wat nu het voorstel van Burgemeester en Wet
houders omtrent het ontvangen request betreft, spie
ker zou gaarne vernemen wat liet zeggen wil, dat
bij eventueelc volgende leeningou op het adres zal
worden gelet. Moet dit zoo worden begrepen dat aan
het in het request vervatte verzoek gevolg zal wor
den gegeven of is het alleen eene mededeeling van
ontvangst V
De heer Zandstra is van oordeel dat de Raad vol
komen het recht had een besluit te nemen zooals hij
heeft gedaan. Burgemeester on Wethouders toch
moeten vrij blijven te beoordeelen op welke wijze
zij het best geld voor do gemeente kunnen krijgen.
De adresseerende verceniging heeft zich tegenover
den Raad niet nobel gedragen. Ook keurt spreker
de wijze van optreden van den hoer Bloembergen
af, die toch als een der notabelsto ingezetenen ge
houden is liet wettig over hem gesteld gezag hoog
te houden en die niet mocht eischen dat aan zijn
verlangen werd voldaan. Verder verdient het op
treden van de firma, die den gemeente-ontvanger bij
deurwaardersexploit liet geld deed aanbieden, om hem
als het ware te dwingen tot eene handeling, waartoe
hij niet gemachtigd was, een woord van afkeuring.
Wanneer de arbeiders, van oordeel zijnde dat zij in
hunne rechten werden verkort, op deze manier die
rechten zouden verdedigen, zou men al spoedig
hooien van misdadige woeling en zou Leeuwarden
in staat van beleg worden verklaard. Spreker moet
het dan ook afkeuren dat men op deze manier aan
de arbeiders een slecht voorbeeld geeft en hij zal
hun aanraden dit voorbeeld niet te volgen. Hij zal
tegen do motie stemmen.
De heer G. W. Koopmans is in do vorige vergade
ring de eenigste geweest die Burgemeester en Wet
houders heeft verdedigd. Hij is niet veranderd en
staat nog op hetzelfde standpunt als 21 December j.l.
Spreker is het eens met Burgemeester en Wethou-
dors, dat zij niets hebben gedaan wat zij niet moch
ten doen. Zij hebben terecht gehandeld in liet
voordeel der gemeente. Wat de vraag van den heer
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Januari 1910. 3
Burger betreft, spreker is van oordeel, dat Burge
meester en Wethouders geen ander voorstel hebben
kunnen doen dan te antwoorder dat bij volgende
leeningen op het adres zal worden gelet. Zij kun
nen toch niet voorstellen reeds nu eene beslissing te
nemen over eene zaak, die later aan de orde komt.
Misschien duurt het nog wel twee jaar voordat er
weer eene leening moet worden gesloten. De Raad
kan nu nog niet besluiten dat dan de 1/i provisie
niet in rekening zal worden gebracht. Een nieuwe
leening, een nieuw plan, waarbij dan de Raad zal
kunnen besluiten of hij ook weer provisie zal geven
aan kasssiers.
De Raad kan dus niet anders doen dan het voor
stel van Burgemeester en Wethouders aannemen.
Spreker is van oordeel dat de Raad de motie in
handen van Burgemeester en Wethouders had moeten
stellen om prae-advies. Hij zal hiertoe echter geen
voorstel doen, want hij beschouwt de zaak als afge
daan en wenscht dat zij haar beslag krijge.
De heer J. Koopmans was in de vergadering, waarin
het besluit om de rest der leening aan de Rijkspost
spaarbank te gunnen, niet tegenwoordig en hij heeft
tot dat besluit niet kunnen medewerken. Spreker
kan wel zeggen, dat hij aan den kant van de
heeren Feddema en van Messel zou hebben ge
staan, die zijns inziens terecht hebben aangetoond,
dat Burgemeester en Wethouders met het voorstel
niet den goeden weg hebben ingeslagen, al hadden
zij ten volle het recht aldus te doen. Ook spreker
beschouwt de 1/i °/0 als arbeidsloon voor de bankiers
die, tot inschrijving uitgenoodigd, er hun werk voor
hebben gedaan en de marktwaarde der leening hebben
bepaald.
Maar daarom kan spreker nog niet met de thans
ingediende motie meegaan, omdat deze naar zijne
meening eene afkeuring inhoudt voor de meerderheid
van den Raad, maar vooral, omdat hij den Raad in
de toekomst niet wenscht te binden.
De heer Komter zal van deze zaak niet veel meer
zeggen. Wat do vraag van den heer Burger betreft,
Burgemeester en Wethouders stellen zich voor, dat,
wanneer hun voorstel wordt aangenomen, het adres
bij het eerstvolgend leeningsplan wederom ter tafel
komt. Meer resultaat is ook met de conclusie van de
motie niet te bereiken, terwijl de aan deze conclusie
voorafgaande overwegingen haar allerminst aannemelijk
maken, zooals reeds is aaugetoond.
Spreker vertrouwt dan ook, dat de Raad de motie
niet zal aannemen.
De heer van Messel heeft de verschillende sprekers
met aandacht gehoord en liet komt hem voor dat het
bij lien in de eerste plaats vaststaat, dat met het
indienen der motie bij de voorstellers de bedoeling
hoeft voorgezeten eene afkeuring uit te spreken over
het besluit van de meerderheid van den Raad en
indirect over Burgemeester en Wethouders. Dit ont
kent sprekor ten stelligste. De leden, die deze opvatting
hebben, zijn naar sprekers overtuiging op het ver
keerde pad. Spreker kan gerust zeggen dat die
hoeren dan de motie niet voldoende hebben gelezen.
Hadden zij toch goed gelezen en hadden zij gelet
op de overwegingen, dan zon het hen duidelijk zijn
geworden dat in de motie alleen feiten worden weer
gegeven en niets dan feiten, die in de vergaderingen
van 14 en 21 December zijn voorgevallen. Het komt
spreker dan ook voor dat men spijkers op laag water
wil zoeken, ten einde op die manier de motie een
plaatsje in de papiermand te bezorgen. Dit zal
spreker echter ijskoud laten; mede namens zijn mede
voorsteller, den heer Feddema, legt hij de verklaring
af te hebben willen handelen in het belang der ge
meente en niet anders dan in dat belang. De sprekers
schijnen dit echter niet te willen begrijpen.
In de tweede plaats wil spreker er op wijzen dat
door het voorstel van Burgemeester en Wethouders
niet bereikt wordt, wat de Raad moet bereiken.
Spreker wil niet verzwijgen, dat het hem vreemd
voorkomt, dat hun voorstel niet ter visie heeft gelegen.
Het had bij het adres moeten liggen, opdat de leden
van den Raad kennis hadden kunnen nemen van
hetgeen Burgemeester en Wethouders wenschen te
doen. Het komt spreker dan ook voor en men houde
hem ten goede dat hij dit niet verheelt, dat Burge
meester en Wethouders tot hun voorstel zijn gekomen
na de indiening der motie. Spreker heeft gemeend
dit te moeten zeggen, omdat het bekend is dat hij
zegt hetgeen hij denkt. Hij komt thans tot den heer
Burger. Het frappeert spreker dat zoo'n scherpzinnig
jurist, zoo'n knap man als de heer Burger zegt: in
de motio ligt (en nog wel met vooropgezette bedoe
ling) eene afkeuring opgesloten aan het adres van
don Raad en aan dat van Burgemeester en Wethou
ders. Spreker herhaalt wat daaromtrent door hem
in den aanvang is gezegd en beweeit dat uit de motie
geen afkeuring is te halen en tart iedereen dit er uit
te zoeken.
De heer Burger zegt verder dat eene verkeerde
voorstelling is gegeven van het doorhem gesprokene.
Sprekers ooren hebben zich niet bedrogen en evenmin
die van den heer Feddema. De heer Burger heeft
in de vergadering van 21 Dec. j.l. gezegd dat hij
gemeend heeft vóór to moeten stemmen, omdat de
Raad voor een fait accompli stond, hoewel hij het
niet met Burgemeester en Wethouders eens was. Dit
is een feit. De heer Burger heeft niets anders gezegd.
Dit geachte lid heeft toen evenwel zijn stelling ver
keerd genomen. Het was geen fait accompli, maar
het voorstel van Burgemeester en Wethouders is juist
door het besluit van den Raad een fait accompli
geworden en dat nog wel door de stem van don heer
Burger. Wanneer deze de zaak den 14 December
juist had ingezien zou hij tegen hebben gestemd en
dan was het geen fait accompli geworden, want dan
was het voorstel gevallen. Spreker heeft het officieel
verslag voor zich en ofschoon het hem meermalen
heeft gefrappeerd dat het officieel verslag niet altijd
precies het gesprokene weergeeft, wijt spreker dit
niet aan den verslaggever, integendeel hij brengt hem
een woord van hulde voor het werk dat door hem
wordt verricht en dat spreker hem niet na doen zou
wat hier te dezen opzichte staat, is juist.
De heer Burger heeft zich volgens het officieel
verslag uitgedrukt als volgt
,.I)e heer Burger acht het wenschelijk om, nu de
.lieer Komter het noodig heeft gevonden de houding
„van Burgemeester en Wethouders te verdedigen,
„mede te deelen, waarom hij in de vorige vergadering
„voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders
„heeft gestemd. Spreker kon niet meegaan met de
„in die vergadering door den heer van Messel aan
gevoerde juridische argumenten, maar is het op dat
„punt met den Wethouder van financiën eens. Hij
„heeft het beschouwd als een fait accompli, dat
„Burgemeester en Wethouders de inschrijving hadden
„gesloten. Overigens gevoelde spreker aanstonds wat
„voor het door den heer Feddema gesprokene en
„sedert is hij in de meening versterkt, dat Burge
meester en Wethouders niet den meest juisten en
„den meest royalon weg hebben gevolgd."
Vooral do laatste uitdrukking ,,dat Burgemeester
en Wethouders niet den meest juisten en den meest
royalen weg hebben gevolgd" is toch veel sterker
dan hetgeen de heer Feddema en spreker in de motie
hebben uitgedrukt. Zou men nog scherper uitdrukking
kunnen vinden om aan te toonen dat de heer Burger