42 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1910. dan „bouwt" hij aan de straat XIJZ. Spreker meent zijn standpunt duidelijk te hebben uiteengezet en hij hoopt dat de Raad zal stemmen tegen de eerste over weging van het voorstel van Burgemeester en Wet houders om aan te duiden, dat hij van oordeel is, dat Bakker alleen aan de IJpeijstraat bouwt. Hij bebouwt toch zijn terrein zoodanig, ook met het oog op de opengelaten ruimte, dat hij niet in conflict komt met de bouwverordening. Het verbod om te bouwen, aangegeven in art. 2, geeft drie gevallen aan, n.l. 1. er mag niet gebouwd worden anders dan aan bestaande openbare straten; 2. of anders dan aan openbare straten aangelegd volgens de bepalingen der verordening; 3. of anders dan aan aan te leggen straten, waarvan de aanleg voldoende is verzekerd. Het komt spreker voor dat deze man wil bouwen en wel aan eene straat, zooals bepaald is sub 2 en dus „bouwt" aan een straat, overeenkomstig de bepalingen der verordening aangelegd. Of hij bouwt aan een straat waarvan de aanleg niet voldoende is verzekerd, kan buiten beschouwing blijven, omdat hij niet aan het tweeledige art. 2 is onderworpen. Spre ker hoopt dat de Raad het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal verwerpen. De heer Burger wenscht, alvorens over de zaak het een en ander in het midden te brengen, zijn ongenoegen te kennen te geven over het feit, dat Burgemeester en Wethouders het noodig geoordeeld hebben een reprimande toe te dienen aan sommige raadsleden, die in de vorige vergadering gestemd hebben vóór het voorstel om deze kwestie direct in behandeling te nemen. Het doet tot de behandeling der kwestie niets af en het ligt dan ook niet op den weg van Burgemeester en Wethouders een dergelijke reprimande uit te reiken. Al is spreker het met Burgemeester en Wethouders eens dat de Raad in deze de administratieve rechter is, die Diet moet oordeelen vóór hij volkomen op de hoogte is, spreker verklaart, dat hij ook den vorigen keer wel wist wat hij deed. Spreker heeft niet voor het voorstel van directe behandeling gestemd, dan nadat de Voorzitter verklaard had bereid te zijn dadelijk mondeling prae- advies te geven. Wanneer spreker hetzelfde wat nu gedrukt is, mondeling had gehoord, zou hij bereid zijn geweest de zaak in behandeling te nemen. En wanneer tijdens de behandeling ware gebleken, dat de Raad niet goed op de hoogte was, zou de behandeling toch nog kunnen zijn uitgesteld. Spreker is het dus eens met Burgemeester en Wet houders, dat de Raad in deze is administratief rechter. In art. 5 der Woningwet toch staat, dat eene bouw vergunning alleen mag worden geweigerd op grond, dat niet wordt voldaan aan de eisclien der bouw verordening en dat van een besluit van Burgemeester en Wethouders tot weigering eener bouwvergunning beroep op den Raad is toegelaten. Daaruit volgt dat de Raad zit als rechter, die heeft te oordeelen of inderdaad, zooals Burgemeester en Wethouders hebben geoordeeld, het geval aanwezig was, dat requestrant zou bouwen in strijd met art. 2 der bouwverordening. Hij heeft dus niet uit te spre ken wat wonschelijk is, maar alleen te oordeelen over de vraagmocht de bouwvergunning worden geweigerd of niet. Dat wij hier inderdaad met recht spraak te doen hebben, blijkt wel hieruit, dat, wan neer do administratieve rechtspraak ware ingevoerd, de administratieve rechter nog zou hebben te oor deelen na de beslissing van den Raad. De Raad staat dus voor eene zuiver juridische kwestie, doch behoeft daarover niet bevreesd te zijn, want de zaak toch is zeer eenvoudig. Met de con clusie van Burgemeester en Wethouders is spreker het niet eens, hoewel hij het wel eens is met veel wat in het prae-advies staat. In de 3de alinea op pag. 1 wordt er op gewezen, dat het aan het oordeel van Burgemeester en Wethouders is overgelaten uit te maken of de aanleg van een straat voldoende verzekerd is. Spreker gelooft, dat er veel voor te zeggen is, dat de Raad niet zal mogen oordeelen over dit punt. Wanneer nu Burgemeester en Wet houders zeggen: wij achten den aanleg van straat XIJZ niet voldoende verzekerd, dan moet de Raad dit aannemen. Dit lijkt spreker geheel juist. Ook is spreker het eens met Burgemeester en Wethouders, dat de man bouwt aan beide straten èn aan de IJpeij- èn aan de ontworpen straat. Wanneer hij bouwt op de rooilijn, bouwt hij aan de straat. Nu heeft de Raad te beoordeelen of Bakker met dit bouwplan handelt in strijd met art. 2 der bouw verordening. Burgemeester en Wethouders verklaren, dat er niet mag worden gebouwd op grond van alinea 2 van dit artikel. Het artikel is echter uitge breider dan het in het praeadvies aangehaalde en men moet het in zijn geheel lezen. De alinea luidt: „Het is verboden te bouwen anders dan, hetzij aan bij het in werking treden dezer verordening bestaande openbare straten, hetzij aan openbare straten, aan gelegd overeenkomstig de bepalingen dezer verorde ning, hetzij aan aan te leggen openbare straten, waarvan de inrichting tot straat, overeenkomstig de gegeven voorschriften, naar het oordeel van Burge meester en Wethouders voldoende is verzekerd." Wat is nu verboden? Het bouwen anders dan aan een straat, terwijl het begrip straat nader wordt omschreven. Wanneer men nu de aanvraag van Bakker toetst aan deze bepaling en zich afvraagt: handelt de man in strijd met artikel 2, dan is het antwoordhij wil bouwen aan een straat, die er is, dus niet anders dan aan zulk een straat en alzoo overeenkomstig art. 2. Spreker geeft toe, dat hij oolc bouwt aan een straat, die er niet is, maar het is niet verboden aan twee straten te bouwen, waarvan één nog als zoodanig moet worden aangelegd. Het is eenvoudig verboden om in de wildernis te bouwen de bepaling der ver ordening heeft geen verdere strekking, dan te waken, dat do huizen vanaf de openbare straat te bereiken zijn. Bakker moet dus ten antwoord hebbengij wenscht te bouwen aan de IJpeijstraatgij bouwt niet in strijd met de verordening. Burgemeester en Wet houders hadden dus de vergunning niet mogen wei geren en de Raad moet ze dus alsnog verleenen. De heer Haverschmidt is ook van meening dat hier zal worden gebouwd aan twee straten het is eene vooruitspringende hoek, waar twee straten samenkomen, een geval dat zich o.a. voordoet aan de Stienserstraat, de Elisabethstraat en de Wijbrand de Geeststraat. De buren van Bakker hebben niet gebouwd aan de geprojecteerde straat, want een terreinafscheiding in den vorm van een schutting of een hek noemt spreker geen gebouwen men verstaat daarmee het stichten van een gebouw. Nu wordt gezegd dat de Wallo niet van zins is straat X IJ Z aan te leggen en het ontbreken van de verklaring maakt dit waarschijnlijk, hoewel de termijn van 1 April 1912 nog niet is verschenen. Bakker zal nu dien termijn kunnen afwachten en blijft de Walle in gebreke, dan ontstaat er tusschen kooper en verkooper een conflict, waarmee het ge meentebestuur niet te maken heeft. In dit t wijfelachtig geval is het voor Burgemeester en Wethouders het meest voorzichtig, wanneer zij, niet afgaande op beloften of verklaringen, met hunne vergunning wachten tot de straat er werkelijk is. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Maart 1910. 13 Bovendien is er nog iets, waarop nog niet is ge wezen. Bakker heeft namelijk niets aan zijn bouwen, want in liet besluit van 10 October 1908 is uitdrukkelijk bepaald, dat zijn gebouw eerst in gebruik mag worden genomen, wanneer het straatgedeelte van straat X IJ Z zal zijn voltooid. Spreker heeft tegen het voorstel geen bezwaar. De heer Beekhuis doet opmerken dat door den heer Burger is gezegd dat deze kwestie eigenlijk voor allo raadsleden, ook voor de niet-juristen, zeer bevat telijk is. De redeneering van den heer Burger is niet zoo gemakkelijk te begrijpen en niet vrij van de heer Burger vergeve hem het woord juristerij. Hij zou er stellig succes mede hebben in eene debatingclub, doch niet hier in den Raad. De redeneering van den heer Feddema vindt spreker daarentegen logisch en begrijpelijk, al is hij het er niet mee eens. De heer Burger bestrijdt den hoer Feddema op één punt. In tegenstelling met dit raadslid geeft de heer Burger toe dat er aan twee straten wordt ge bouwd. Is dit het geval dan kan men niet aan de eenvoudige waarheid ontkomen, dat dan ook de tot standkoming van beide straten moet zijn verzekerd, voordat de bouwvergunning voor het huis kan worden verleend. Deze toestand zal men altijd bij hoekhuizen aan treffen; er wordt dan altijd aan twee straten gebouwd. Waar nu dit huis zal worden gebouwd aan twee straten, terwijl de inrichting van de eene niet vol doende is verzekerd, acht spreker het voorstel van Burgemeester en Wethouders voldoende gemotiveerd. Hij zal er dan ook vóór stemmen. De heer Feddema vat de zaak zoo op, dat er in deze en in elke verordening een geest en een letter be staat De letter geeft Burgemeester en Wethouders, de geest der verordening den heer Burger gelijk, n.l. dat het <le bedoeling is dat niet mag worden gebouwd anders dan aan een straat. Bakker nu is van plan te bouwen aan een straat. En al bouwt hij een hoekhuis, dat met een muur aan een nog niet aange legde straat komt te staan, dit neemt niet weg, dat zijn bouwterrein ligt aan de IJpeijstraat. een aange legde straat dus en welk bouwterrein hij nu voor een gedeelte tot op de uiterste grens wil bebouwen. En die eigendomsgrens valt als van zelf samen met de rooilijn. Hij vraagt niets anders dat wat de anderen hebben gedaan. Wanneer Bakker een nieuw plan indient, waarbij bedoelde muur een eindje terug gezet wordt, zullen, spreker herhaalt dit, Burgemeester en Wethouders de bouwvergunning niet weigeren. En is (.laarvan niet het gevolg, dat deze muur dan voor altijd achter de rooilijn ligt? En is hierin niet een reden te vinden, om misschien wat water bij den wijn te doen? Spreker blijft van meening dat men artikel 2 zoo moet opvatten, dat men bouwt waar men woont en vraagt in dit verbandwoont de Burgemeester aan de Druifstreek of in de Drieka- merssteeg? Spreker is van oordeel dat hij aan de Druifstreek woont. Ook deze man komt aan de IJpeijstraat te wonen en wil bouwen aan de IJpeij straat en dit is hem krachtens de bouwverordening geoorloofd. Het is sprekers vaste overtuiging, dat Burgemeester en Wethouders de bouwvergunning niet hadden mogen weigeren. De Voorzitter heeft aan het praeadvies eigenlijk niets toe te voegen, te minder na de verdediging die het van dc zijde der heeren Haverschmidt en Beekhuis ondervond. Alleen moet hij den heer Fed dema doen opmerken, dut het er hier uiet om gaat waar iemand woontmaar waar iemand bouwt. Al zal het spraakgebruik nu medebrengen dat men zegt dat de burgemeester ivoont aan de Druifstreek, dan doet dit toch niets af tot het feit, dat diens huis is ge bouwd zoowel aan de Druifstreek als aan de Diie- kramersteeg. Daartegen schijnt voor spreker niets in te brengen te zijn en de daartegen aangevoerde argumenten kan hij niet accepteeren. De heer Feddema zegt nu weler is een geest en een letter der verordening, maar als de „letter" zeer duidelijk spreekt, behoeft er waarlijk niet naar den „geest" gezocht te worden. Spreker nam, even goed als de heer Feddema, deel aan de voorbereiding van de voorschriften der bouwverordening en hem is van een „geest" anders dan de „letter" destijds niets gebleken ten opzichte van de zaak in quaestie. De bedoeling is onbetwistbaar geweest, dat het ver boden zou zijn te bouwen anders dan aan openbare straten, bestaande of als zoodanig verzekerde m. a. w. te beletten dat in de toekomst eenig gebouw zou kunnen verrijzen „in de wildernis", gelijk het zooeven werd genoemd. De heer Burger is het mot den Voorzitter eens, dat het niet aangaat te zeggen, dat er in casu aan één straat wordt gebouwd. Het spijt spreker van den heer Beekhuis het verwijt te hooren, dat hij spreker zou redeneeren als iemand die in een debatingclub praat. Spreker zou zich door deze op merking zeer gegriefd moeten gevoelen, ware hij niet overtuigd, dat de heer Beekhuis niet bedoeld heeft wat hij feitelijk heeft gezegd, dat is juist wat hij voor waar houdt. Intusschen, misschien heeft spreker zich onduidelijk uitgedrukt en is het mogelijk dat de heer Beekhuis hem niet goed heeft begrepen. Hij zal daarom even herhalen wat zijne bedoeling is. Deze is, dat in art. 2 der bouwverordening niet is bepaald hoe men bouwen moet. Alleen staat er, dat het verboden is te bouwen anders dan aan ten straat die er is of komen moet. Nu is de vraag: zal hier gebouwd worden anders dan aan een straat, die er is, en dan is net antwoordneen, er zal gebouwd worden aan een bestaande straat, dus niet, anders. Den heer Berghuis wil het voorkomen, dat het prae-advies is uitgebracht onder den invloed van de onzekerheid van den aanleg der straat. Wanneer echter de straat er komt, zal dit huis buiten de rooi lijn komen, want wanneer de aanvrager een nieuw plan indient, waarbij hij b.v. 10 cM. vooruit gaat, alzoo niet aan de aan te leggen straat bouwt, wordt hem de vergunning niet geweigerd. Het bezwaar, dat de aan te leggen straat over eens anders eigendom gaat, is bovendien vervallen, daar dit terrein eigen dom is geworden van een bouwondernemer die bij den aanleg mede belang heeft. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 13 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen de heerenBeucker Andreae, Tijsma, Hartelust, van Messel, Oosterhoff, .1. Koopmans, Komter, Beekhuis, Schoondermark, Menalda, Feitz, Baart de la Faille en Haverschmidt. Tegen de heeren Fransen, Berghuis, G. W. Koop- mans, de Jong, Lautenbach, F'eddema, Zandstra, Wilhelmij en Burger. De Raad gaat in comité-generaal ter behandeling van 12. Rapport der Commissie voor de reclames omtrent bezwaarschriften, zoo in eersten aanleg als in beroep, tegen aanslagen in den Hoofdelyken Omslag, dienst 1909. Na heropening wordt de vergadering, daar niets meer te behandelen is, door den Voorzitter gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 4