b. zich op straat zoodanig op te houden of te gedragen, dat een ander daardoor hinder of last onder vindt en hieruit verstoring van de openbare orde zou kunnen voortkomen. 50 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Maart 1910. Ditzelfde zag men op de Voorstreek, op de Tuinen en elders. In den laatsten tijd is wel eens met die gewoonte gebroken en is de sneeuw op den wal gestort. Op de meeste plaatsen veroorzaakt dit niet de minste last en is dus het beschadigen der ijsbanen gemak kelijk te vermijden. Wanneer het artikel zoo wordt aangenomen als is voorgesteld, vreest spreker voor moedwillige beschadiging der ijsbanen. De heer Tijsma doet opmerken, dat de commissie geen neiging gevoelt de door den heer Komter voor gestelde aanvulling over te nemen. De heer Burger is van oordeel, dat het moeielijk gaat het brengen van sneeuw op het ijs te verbieden. De menschen die b.v. in de Weerd wonen, maken de voetstraat voor hunne woningen schoon in het publiek belang. Waar moeten die dan met de sneeuw heen, daar het hun immers niet vrij staat, die op den rijweg te werpen? Wanneer de mogelijkheid bestond op enkele bepaald aan te wijzen plaatsen de baan vrij te houden zou spreker er niet tegen zijn. De binnengrachten dienen bovendien alleen als baan voor kinderendaarvoor zijn enkele gedeelten voldoende en die zijn tot nu toe altijd behoorlijk vrij gebleven. Spreker is van oordeel, dat het den ingezetenen niet moeielijk moet worden gemaakt om de sneeuw kwijt te worden. De Voorzitter wijst er op, dat de baantjes in de stad niet bestemd zijn voor het doorgaand verkeer. De heer Komter beveelt het behoud dier baantjes aan voor kinderen om er zich te amuseeren. Op het oogenblik echter dat de overheid zich geroepen acht de sneeuw op te ruimen, treden de verkeersbelangen op den voorgrond en die gaan boven het vermaak der kinderen. Spreker moet ernstig ontraden het voorstel van den heer Komter aan te nemen. Boven dien is het zeer moeielijk te constateeren of de ijs banen beschadigd zijn. De heer Oosterhoff acht de zaak niet zoo onschuldig. Wanneer het alleen de binnengrachten betrof, was het iets anders, maar een groot deel der buitengrachten is ook al bebouwd aan weerskanten, b.v. het Nieuwe Kanaal en de Willemskade. Als de ingezetenen het recht hebben de sneeuw daarop te brengen, is do baan in een oogenblik bedorven. Het gemak geldt ook alleen voor de ingezetenen die bij de grachten wonen. Een groot deel van de burgerij woont daar niet en zal er ook niet van kunnen profiteeren. De Voorzitter verbaast zich over zijn collega in het Dagelijksch Bestuur. Wanneer toch iemand gebruik maakt van de gracht om er, als de verkeersbelangen zulks vorderen, sneeuw op te storten, is het de Wet houder Oosterhoff. Daarin is ook een groot voordeel gelegen. De grootste opruimer van sneeuw is de rei niging, en het is overdreven de opruimers te dwingen lange trajecten af te leggen. Het is te doen om een behoorlijk verkeer te bevorderen. Wanneer nu de mogelijkheid niet bestond de sneeuw op de voorge stelde manior op te ruimen, zou de Wethouder mis schien geneigd zijn minder spoedig met die opruiming te beginnen. De heer Oosterhoff geeft te kennen, dat de reiniging opdracht heeft geen sneeuw op het ijs te werpen als het in wording is. Dit gebeurt niet eerder dan nadat de dooi invalt of wanneer met redolijkheid te ver wachten is dat geen winter meer te wachten is. De heer Tij sma meent dat het amendement niet behoeft te worden aangenomen. Alleen de ingezete nen, die dicht aan de gracht wonen, zullen de sneeuw op het ijs brengen, de bewoners van de Emmakade behoeven het niet te doen. De heer Baart de la Faille ziet in artikel 24 een verbod om op straat bij vriezend weer een glijbaan te maken, een daarop gemaakte glijbaan als zoodanig te gebruiken, zich met een prikslede of eenig ander voorwerp van een pijp, brug of wal te laten afglijden of op de straat schaatsen te rijden. Er zijn een aantal bepalingen die moeilijk zijn te handhaven, zoodat er wel eens de hand mee wordt gelicht. Daaronder behoort ook deze. Het is toch bekend dat kinderen gaarne een glijbaantje maken, waar zij zich zeer mee amuseeren. Spreker noemt dit een onschuldig vermaak dat ook moeilijk te keeren ls. Wanneer toch do politie een oogenblik van zijn waardigheid gebruik maakt, laten de kinderen het even. Keert hij zich om, dan beginnen zij weer. Bovendien wordt het voor de voetgangers niet gevaarlijker dan het reeds is. De baantjes toch zijn glad en men kan ze dan ook goed zien. Spreker zou, om de verordening niet tot de risé van het publiek te maken, willen voorstellen de pas sage van het glijden er uit te lichten, want de hand having der verordening moet niet noodeloos moeilijk worden gemaakt. De heer Burger noemt baantjesglijden van het standpunt der deelnemers een onschuldig vermaak, doch het glijden van de pijpen, waardoor een ander gevaar loopt zijn nek te breken, verre van onschuldig. Spreker acht het noodzakelijk dat de bepaling blijft behouden, maar is van oordeel dat men het aan de politie moet overlaten om dergelijke bepalingen niet noodeloos straf uit te voerener zijn plaatsen, waar het baantjeglijden geen kwaad kan en waar het dan ook practisch wel wordt toegelaten. Do heer Baart de la Faille kan zich er wel bij neerleggen, wanneer de politie een zekere mate van vrijheid wordt gegeven. Hij is echter van oordeel, dat de verordening is gegeven om gehandhaafd te worden. Spreker had het glijbaantje op het oog, dat dikwijls gemaakt wordt voor het kantoor van den heer Burger. Het zou spreker spijten wanneer daar voor een kind werd veroordeeld tot f 10.boete. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Komter wordt ver worpen met 14 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de heerenWilhelmij, Fransen, Oosterhoff, Schoondermark, Komter en Baart de la Faille. Tegen de heeren Beucker Andreae, J. Koopmans, Lautenbach, G. W. Koopmans, Burger, Feitz, Zand- stra, van Mossel, Feddema, Tijsma, Hartelust, Borg huis, Menalda en Haverschmidt. Voorts wordt besloten het woord „of" tusschen „brengen" en „de" in onderdeel b te laten vervallen en achter „brengen" eene komma te plaatsen. Artikel 24 wordt vervolgens met deze wijziging vastgesteld. Aan de orde is art. 25. De heer G. W. Koopmans kan zich niet met de zes laatste regels vereenigen. Het gebeurt tegenwoordig wel dat men in October schaatsen rijdt en er in April sneeuw ligt. Spreker wil daarom in de eerste plaats weglaten de woorden „tusschen 1 November on 1 April". Nog wil spreker wijzen op de zinsnede betreffende het luiden van de klok op het gemeentehuis. Naar Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Maart 1910. 51 hem is medegedeeld kan die klok niet luiden. Dan doet spreker opmerken, dat er 's morgens tusschen gi/29 uur de grootste passage op straat is. Spreker stelt voor na „zulks" te lezen „binnen x/2 uur na een door een ambtenaar van politie gegeven sein of waarschuwing." Hij stelt een te geven sein in de plaats van het luiden der klok, omdat door de uitbreiding der stad het luiden niet overal te hooren is. Dit amendement wordt ondersteund en maakt alzoo een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Tijsma antwoordt, dat de commissie geen bezwaar maakt de woorden „tusschen 1 November en 1 April" te laten vervallen. Wat het overige aan gaat, daarmee kan zij zich niet vereenigen. Het is toch ondoenlijk om van de politie te verlangen huis aan huis aan te bellen en te waarschuwen. Spreker voelt wel iets voor de juistheid van het betoog, dat de klok niet overal hoorbaar is, maar de praktijk zal wel meebrengen, dat na de waarschuwing door de politie wordt gestrooid. De heer G. W. Koopmans herhaalt, dat bij oosten wind de klok niet ver gehoord zal kunnen worden aan de oostzijde der stad. Wel waarschuwt de politie in de buitenwijken huis aan huis. Spreker laat gaarne aan Burgemeester en Wethouders over of dit laatste zal worden bestendigd of een sein zal worden ingesteld. Het doet den heer Burger genoegen dat de heer G. W. Koopmans blijft hechten aan een algemeen waarschuwingssein. Spreker acht het practisch, dat niet aan de ingezetenen de beoordeeling wordt op gedragen of strooien noodig is, doch dat het oordeel daarover blijft aan de politie en dat die een sein geeft, zoodat de verplichting ontstaat door hot sein en overtreding bewezen kan worden doordat bewijs geleverd wordt, dat het sein is gegeven. Nu blijft de vraag op welke wijze dit moet ge schiede. Hot luiden der klok, dit kan worden toe gegeven, stamt uit den tijd, dat de stad nog klein was. Het zal echter bezwaarlijk zijn een sein uit te vinden, dat op verschillende punten moet worden gegeven en dan te bewijzen, dat het op al deze pun ten inderdaad gegeven is. Spreker wil dan ook het luiden behouden en Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven na te gaan of het ook moge lijk is, daarnevens en buiten de verordening om een ander, op verschillende plaatsen te geven sein in te voeren, dat sein moet dan tegelijk worden gegeven als de klok luidt, terwijl toch het luiden behouden blijft als het officieele sein, waaraan de verplichting tot strooien is verbonden, zoodat tot bewijs van over treding alleen het luiden moet worden bewezen. De heer G. W. Koopmans meent dat in andere plaatsen de vlag op de torens wordt geplaatst. Zou dat hier ook niet op den toren der Roomsch Katho lieke Kerk en de Oldehove kunnen geschieden? De Voorzitter is van oordeel dat de laatste regels alle aanleiding kunnen geven tot het geven van een sein. Burgemeester en Wethouders behoeven geen spe ciale machtiging van den Raad om, wanneer zij mee- nen dat op een andere wijze beter tor algemeeno kennis kan worden gebracht dat moet worden ge strooid, zulks te doen. De heer Burger wil naast het in te stellen sein het luiden der klok behouden ton einde een bewijs te hebben voor het feit dat een ingezetene in overtre ding is. Hij stelt zich voor, dat Burgemeester en Wethouders zouden kunnen bekend maken, dat, wan neer de klok luidt, tevens de andere in te voeren seinen zullen worden gegeven. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Koopmans wordt, nadat de Com missie de schrapping der woorden„tusschen 1 Novem ber en 1 April" heeft overgenomen, verworpen met 13 tegen 7 stemmen. Vóór stemmen de heeren Fransen, J. Koopmans, Lautenbach, G. W. Koopmans, Zandstra, Feddema en Berghuis. Tegen de heeren Wilhelmij, Beucker Andreae, Oosterhoff, Burger, Foitz, van Messel, Schoondermark, Tijsma, Komter, Hartelust, Menalda, Haverschmidt en Baart de la Faille. Art. 25 wordt hierna vastgesteld. Art. 26 wordt ongewijzigd vastgesteld. Aan de orde is artikel 27. De beraadslaging wordt geopend. Toen de heer G. W. Koopmans dit artikel las, stuitte hij op het woordje „hetzij" in den vierden regel. Hij meent dat het artikel beter gelezen wordt als dit woord, benevens het woord „en" tusschen „razen" en „tieren" en „of" tusschen „twisten" en „op" er uit wordt gelicht. De heer Burger is van oordeel dat het woord „of" in het begin van het artikel wel, het woord „hetzij" in den vierden regel niet kan vervallen. Dit woord splitst den zin in twee afzonderlijke deelen. Het eerste deel bevat een apart verbod en na „hetzij" volgt een nieuw alleen op dit laatste verbod slaan de laatste regels terug. De Voorzitter is van oordeel dat dit artikel vol komen duidelijk is. In het eerste gedeelte wordt het verstoren der openbare orde strafbaar gesteld, terwijl in het tweede gedeelte iemand met straf wordt bedreigd, die zich zoo gedraagt dat verstoring der openbare orde mogelijk is. Spreker vindt de woorden „en" en „op", die „razen" jen „tieren" en „vechten" en „twisten" verbinden, goed op hunne plaats. Zij geven te zamen aan, wat onder ordeverstoring wordt verstaan. Hij is van oordeel dat die woorden niet door komma's moeten worden gescheiden, want dan krijgen zij het karakter van afzonderlijke daden. De heer G. W. Koopmans blijft „hetzij" misplaatst vinden. Hij stelt voor het artikel in tweeën te splitsen en het aldus te lezen Het is verboden a. op straat te razen en te tieren, onnoodig op te dringen, te vechten of te twisten of op andere i wijze de orde te verstoren; De heer Burger geeft te kennen dat de commissie tegen deze splitsing geen bezwaar heett. De beraadslaging wordt gesloten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 4