56 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Maart 1910.
De heer Burger wijst er op dat de uitdrukking: „een
paard in matigen draf" is genomen om te verbeteren
hetgeen er vroeger stond n.l.sneller dan in matigen
draf. De uitdrukking bedoelt, daar draf niet is te
omschrijven, enkel om de politie een maatstaf te geven.
De artikelen 8191 worden ongewijzigd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 92.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra meent dat het voorschrift van
niet met een krommen dissel te mogen rijden, zijne
bezwaren heeft.
De boeren toch hebben niet allen een langen dissel
of stokraam en nu zullen zij, die van den Groninger
straatweg naar de Spanjaardslaan moeten met een
wagen hooi, genoodzaakt zijn, om de geheele stad
heen te rijden.
Spreker meent dat voor dat gedeelte Noorderweg
wel eene uitzondering kon worden gemaakt.
De Voorzitter antwoordt dat belanghebbenden eene
schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wet
houders kunnen vragen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De artikelen 9291 worden ongewijzigd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 95.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Feddema vraagt of een fietser met een
rijwiel aan de hand niet over de brug mag, voordat
de voetgangers er over zijn. Wanneer het de be
doeling is dat een fietser niet op het rijwiel mag
zitten, zal spreker zich niet verzetten.
De heer G. W. Koopmans ziet dikwijls dat aan weers
zijden van de geopende Potmargebrug eenige wagens
staan. Welke moeten er dan eerst over, die van den
Grachtswal of die van het Zuiderplein komen Spreker
wil achter „zich" inlasschen anders dan op aanwij
zing van den brugwachter.
De heer Tijsma antwoordt dat de fietsers met hun
rijwielen aan de hand over de brug kunnen gaan
met de voetgangers.
Wat de opmerking van don heer G. W. Koopmans
aangaat, hieromtrent verwijst spreker dit raadslid naar
art. 105 waarbij de zorg voor de handhaving der bepaling
van artikel 95 is opgedragen aan de gaarders.
De heer G. W. Koopmans handhaaft zijn voorstel.
Wat de heer Tijsma bedoelt slaat op andere zaken.
Do Voorzitter wijst er den heer G. W. Koopmans
op, dat de redactie niet deugt. Wanneer de zinsnede,
door den heer Koopmans voorgesteld, wordt inge-
lascht, kan de brugwachter zeggenrijd maar door.
De heer Hartelust vraagt of de borden, die bij de
verschillende bruggen zijn geplaatst, in overeenstem
ming zijn met artikel 95.
De Voorzitter doet opmerken dat de aanhalingen
op do borden geplaatst, uit het Provinciaal regle
ment zijn.
Den heer Burger lijkt het onmogelijk met de voor
gestelde inlassching eene goede redactie te krijgen.
De heer G. W. Koopmans is dan genoodzaakt zijn
voorstel in te trekken.
De beraadslaging wordt gesloten.
Artikel 95 wordt ongewijzigd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 96.
De heer Tijsma doet opmerken dat het woord
„rijtuigen" moet worden veranderd in „voertuigen".
De Voorzitter wijst er op dat dan alles, ook hand
wagens, er onder valt.
De heer Tijsma trekt zijn voorstel in.
De artikelen 96—97 worden ongewijzigd vastgesteld.
Aan de orde is artikel 98.
De heer Tijsma vraagt of het ook wenschelijk is
te bepalen dat de paarden op scherp moeten.
De heer Hartelust antwoordt dat het een voerman
kan overkomen dat hij door een sneeuwbui wordt
overvallen. Hij heeft dan de paarden niet op scherp.
De heer J. Koopmans is van oordeel dat een der
gelijke bepaling overbodig is. Als de straat glad is
heeft ieder zijn paarden op scherp.
De artikelen 98102 worden ongewijzigd vastge
steld.
Aan de orde is artikel 103.
De heer Berghuis vraagt of een rijwiel met een
vaste mand voorop bestemd is voor het vervoer
van 1 of 2 personen.
De Voorzitter wijst er op dat de uitdrukking „krach
tens den aard zijner inrichting" hier beslist.
De heer Burger zegt dat de beslissing aan den
rechter moet worden overgelaten.
Na het antwoord van de Commissie gehoord te
hebbon, wat den heer Berghuis uit den mond van een
advocaat verwondert, wil hij zich bij een eventueële
uitlegging van den rechter, wanneer de Raad dit
voldoende acht, wel neerleggen.
De heer Haverschmidt wijst nog op een ander
misbruik van het rijwiel, namelijk het geleiden van
een paard. Een wielrijder heeft het paard absoluut
niet in zijn macht en toch wordt het meermalen
vertoond. Spreker heeft in zijne buurt reeds tweemaal
een paard, op deze wijze geleid, op hol zien gaan,
Hij stelt als nieuw artikel voor:
„Het is verboden op een rijwiel zittend een paard
te besturen."
De heer Tijsma meent, dat deze aanvulling bij
artikel 102 thuis behoort. Namens de Commissie stelt
spreker voor artikel 102 aan te vullen met:
b. op een rijwiel zittend een trekdier te leiden.
Hiertoe wordt besloten, zoodat art. 102 wordt ge
plaatst in onderdeelen a en b.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 Maart 1910. 5i
De artikelen 103106 worden ongewijzigd vast
gesteld.
De heer Tijsma wijst er op, dat een nieuw artikel
107 moet worden ingelascht, luidende:
De leggers, opgemaakt krachtens de artikelen 117
dor verordening, houdende algemeene bepalingen van
politie voor de gemeente Leeuwarden, vastgesteld
bij raadsbesluit van 10 November 1896, gelijk zij
nader is gewijzigd, blijven overeenkomstig die bepa
lingen hun kracht behouden, totdat zij achtereenvol
gens door andere krachtens de bepalingen dezer ver
ordening zijn vervangen.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De artikelen 107109, nu 108110, worden on
gewijzigd vastgesteld.
De verordening in haar geheel wordt met alge
meene stemmen vastgesteld.
Ontwerp II wordt aangehouden.
Ontwerp III, toevoeging van een tweede lid aan
artikel 30 der Verordening tot voorziening tegen en
bij brand, wordt met algemeene stemmen vastgesteld,
nadat op voorstel van den heer Tijsma is besloten,
uit het ontwerp te schrappen de woorden „in een
gebouw of vaartuig."
Niets meer te behandelen zijnde wordt de verga
dering door den Voorzitter gesloten.