122 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1910. die de gemeente onderhoudt, dan blijkt het dat eene aansluiting aan de inrichting van adressanten veel duurder uitkomt dan wat thans aan den onderhouds- aannemer, die tevens voor den accuraten gang der tijdwijzers zorg moet dragen, wordt betaald. Er is dan ook niet veel kans dat particulieren van hunne diensten zullen gebruik maken en waar voorts aan meer openbare uurwerken dan thans reeds bestaan geen behoefte wordt gevoeld, komt het ons voor dat het geraden is het gedaan verzoek niet in te willigen. Bovendien bestaat er wellicht uitzicht dat binnen niet te langen tijd eene gemeentelijke electriciteitsfabriek zelf don stroom kan leveren. Ons voorstel strekt mitsdien adressanten te doen weten, dat hun verzoek niet kan worden toegestaan. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van P. Kroonsma Ros, om de onbewoonbaar verklaarde woning Arendstraat no. 10, nadat daaraan eenige verbeteringen zullen zijn aangebracht, weder bewoonbaar te verklaren, subsidiair den datum van ont ruiming daarvan te bepalen op 2 Maart 1911. Dit prae-advies luidt als volgt Door Uwe vergadering is naar ons college om prae-advies gerenvoijeerd een adres van P. Kroonsma Ros alhier, houdende verzoek 10. om het daarheen te leiden, dat, ingeval de noodige verbeteringen aan de woning plaatselijk bekend Arendstraat no. 10 worden aangebracht, de bij raadsbesluit van den 28 December 1909 no. 3956/200 uitgesproken onbewoonbaarverklaring van dat perceel worde opgeheven en 2o. indien het mocht blijken dat dit laatste niet kan geschieden, hem uitstel van ontruiming te ver- leenen tot 2 Maart 1911. Opgemerkt zij dat adressant van het besluit tot onbewoonbaarverklaring reeds in beroep is geweest bij Gedeputeerde Staten, doch dat bij beschikking van dat college dd. 2 Maart 1910 het bestreden raads besluit is gehandhaafd, zoodat de termijn van ont ruiming voor zijne woning daardoor is geworden 2 September 1910. De Gezondheidscommissie, door ons over het schrij ven gehoord, is van oordeel dat, daar de verbeterin- gén nog moeten geschieden, de inwilliging van het eerste deel van het verzoek pas in overweging zou kunnen komen, indien is gebleken, dat de woning in bewoonbaren staat is gebracht. Dit zou juist zijn indien men van oordeel ware dat de gevraagde op heffing ook na die verbetering mogelijk is, doch deze laatste opvatting komt ons niet geheel houdbaar voor. Indien toch de Raad eerst overweegt, dat de woning ter bewoning ongeschikt is en niet door het aanbren gen van verbeteringen in bewoonbaren staat kan worden gebracht, dan is latere opheffing der onbe woonbaarverklaring, op grond dat verbeteringen zijn aangebracht, uitgesloten. Artikel 25 der Woningwet is dan ook voor dat geval niet geschreven en al is bij raadsbesluit van 28 Maart 1906, waarvoor toen trouwens in de omstandigheden alle aanleiding lag, anders gehandeld, de boven aangegeven beperkte strekking van artikel 25 schijnt niet twijfelachtig. Wat het tweede gedeelte van het verzoek betreft, er wordt geen enkel motief aangevoerd, waarom het zou moeten worden ingewilligd en nader licht heeft een later onderhoud dat van onzentwege met adres sant is gehouden ook niet opgeleverd. Ons advies strekt mitsdien dat door U worde be sloten adressant op zijn tweeledig verzoek te doen antwoorden dat het niet kan worden toegestaan. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot I verhuring van het perceel Kalvergloppe no. 199 met I bijbehoorenden tuin. Dit voorstel luidt als volgt Toen in Uwe Vergadering van 8 Februari 1910 besloten werd tot verplaatsing van de gemeentelijke kweekerij naar een gedeelte van liet perceel land, I gelegen aan de Eestraat, kadastraal bekend in sectie F no. 2643 en tot verhuring van de woning Olde- i galileën no. 61 aan B. Lugt, opzichter der plant- j soenen, werden wij tevens uitgenoodigd een voorstel bij U in te dienen betreffendo de verhuring van do 1 tot dusver voor kweekerij gebezigde ruimte achter I den Prinsentuin, zoomede van de woning Kalver- gloppe no. 199, met bijbehoorendeu tuin, tot 12 Mei I 1.1. verhuurd aan genoemden plantsoen-opzichter voor i f 100.per jaar. Ingevolge die uitnoodiging, hebben wijzoowel j het terrein der voormalige kweekerij als de woning 1 met tuin door tusschenkomst van een der woning- bureaux in deze gemeente te huur te doen aanbieden. 1 met dit gevolg, dat bij ons zijn ingekomen een viertal adressen, waarvan één, dat van A. B. Hendriks, als ongezegeld moet worden ter zijde gelegd. Bij twee I van de adressen wordt alleen een bod gedaan voor i het huis met tuin, terwijl bij één tevens de kweekerij in huur wordt gevraagd voor 30.per jaar. Met den Directeur der Gemeentewerken, wiens j advies wij ter zake inwonnen, wil het ons voorkomen, dat het bod voor de kweekerij niet kan worden aan genomen en voor de verhuring daarvan eene betero I gelegenheid dient te worden afgewacht, doch dat met de door S. van Sloten geboden huursom van 117.per jaar voor het huis met tuin genoegen kan worden genomen, niet alleen omdat dit bod het hoogst is en bovendien meer aan huur zal worden ontvangen dan vroeger, maar ook omdat daarbij de verplichting wordt aanvaard om den vorigen huurder van het huis in de gelegenheid te stellen de vruchten te plukken van de aan dezen nog toebehoorende in den tuin staande boomen, die hij voornemens is dit najaar daaruit weg te nemon. Onder overlegging van de betrekkelijke stukken, hebben wij dan ook de eer U voor te stellen te besluiten I. aan S. van Sloten, alhier, in huur af te staan voor het tijdvak eindigende 12 Mei 1911 en vervol gens stilzwijgend van jaar tot jaar, indien de huur niet ten minste drie maanden te voren door een van beide partijen wordt opgezegd de aan de gemeente toebehoorende woning Kalvergloppe no. 199, kada straal bekend in sectie C no. 1645, als huis en erf ter grootte van 1.10 Are, met bijbehoorenden tuin (evenwel zonder de daarin nog slechts voor dit seizoen aanwezige vruchtboomen), kad. bekend in sectie C no. 1643, ter grootte van 4.57 Are, tegen een huurprijs berekend naar f 117.per jaar en onder nader door Burgemeester en Wethouders te stellen voorwaarden 11. Burgemeester en Wethouders diligent te ver klaren ten opzichte van de verhuring of het op andere wijze in gebruik geven van het terrein der voormalige kweekerij achter den Prinsentuin, kad. bekend in sectie C no. 1673, ter grootte van 12.90 Are. I Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Juni 1910. 123 De beraadslaging wordt geopend. De heer Lautenbach heeft met leedwezen gezien dat het biljet van Hendriks als ongezegeld ter zijde is gelegd, terwijl deze inschrijver van een lid van den Raad heeft gehoord dat de inschrijving niet op gezegeld papier behoefde te worden gedaan. Dit raadslid heeft zich hoewel geheel ter goeder trouw vergist. Spreker wil daarom voor den man verzach tende omstandigheden pleiten. Hij heeft 9 kinderen, is werkman bij de gemeentereiniging en is een respec tabel man. In zijn tegenwoordige woning bevinden zich 4 bedsteden boven elkaar, zoodat het gezin in een zeer slechte atmospheer verkeert. Met dit groote gezin kan de man echter bij een gewoon huiseigenaar niet terecht. Spreker zou dan ook gaarne de beslissing over dit punt willen aanhouden en Hendriks in de gelegen heid stellen om zijn bod te herhalen of te verhoogen. De Voorzitter deelt mede dat de zaak is zooals die door den heer Lautenbach is medegedeeld. Hendriks heeft een gezin met 9 kinderen. Daarvoor is echter ook de woning in quaestie ter nauwernood geschikt te noemen. De heer Lautenbach wil den man helpen door hem dit gemeentegebouw af te staan. Spreker heeft daarvoor geen aannemelijke gronden gehoord. De heer Baart de la Faille heeft met veel genoegen gehoord dat de heer Lautenbach Hendriks in de ge legenheid wil stellen alsnog een gezegeld adres in te dienen. De woning is wel niet zoo ruim dat zij ge schikt kan worden genoemd voor dit gezin, maar spreker meent te mogen aannemen, dat er meer ruimte is dan in de woning, die Hendriks nu bewoont. Deze woning is spreker wel niet bekend, maar waai de heer Lautenbach mededeelt, dat vier bedsteden boven elkaar zijn aangebracht, daar staat het vast dat de toestand slecht is. De woning, die de gemeente toebehoort, kent spreker wel en het komt hem voor, dat daar wel gelegenheid is om dit gezin op een eenigszins dragelijke wijze onderdak te verschaffen. De man kan met zijn groot gezin moeielijk door de gewone huiseigenaren worden geholpen. Spreker is dan ook van oordeel dat hij in de gelegenheid moet worden gesteld een gezegeld adres in te dienen. De Voorzitter wijst er op dat alles afhangt van de wijze waarop men de zaak beschouwt. De woning is privaatrechtelijk bezit der gemeente en moet onder zoo gunstig mogelijke conditiën worden verhuurd. Afgescheiden van het ongezegeld zijn van het adres van Hendriks, is het bod van Van Sloten ook be langrijk hooger. Hendriks toch bood f 104.van Sloten 117.'s jaars, of resp. f 2.en 2.25 per week. Dit is een vrij groot verschil op zulk een klein bedrag. Wanneer men dus Hendriks wil helpen, komt het daarop neer, dat de gemeente zich offers getroost om hem onderdak te brengen. De woning bezit geen slaapplaatsen genoeg, maar de heer Lau tenbach zal dan misschien de indeeling zoo gemaakt willen zien, dat het mogelijk is dit gezin te herbergen. De heer Lautenbach heeft die bedoeling niet. Hij wil Hendriks alleen in de gelegenheid stellen zijn bod te verhoogen. Het is een beste, nette gemeente werkman en ook zijn vrouw is zeer netjes. Zijn loon echter laat hem niet toe eene woning te huren, als voor zoo'n groot gezin noodzakelijk is. Wanneer hij deze woning krijgt is het al een heele verbetering, en spreker verwondert zich er ook over dat de men- scken in hunne tegenwoordige woningnog gezond blij ven. Wij hebben hier met een exceptioneel geval te doen. De Voorzitter begrijpt nu uit het betoog van den heer Lautenbach dat deze Hendriks in de gelegenheid wil stellen een hooger bod te doen dan de hoogste bieder, wiens bod Burgemeester en Wethouders aan nemelijk voorkomt, heeft gedaan en welk bod ten overvloede publiek is gemaakt. De heer Haverschmidt, die geen der beide inschrij vers persoonlijk kent, zou het verbazend onbillijk vinden wanneer men met voorbijgaan van den hoog- sten bieder de woning zou gunnen aan iemand die tot lageren som inschreefde een is trouwens even goed werkman in dienst der gemeente als de ander. Met geen voorstel in dien geest zal spreker meegaan. De heer Baart de la Faille wijst er op dat Hendriks de dupe zal worden van een misverstand. Hij is, nu zijn adres als ongezegeld ter zijde is gelegd, niet in de gelegenheid te concurreeren. Dit is sprekers voornaamste motief om het voorstel-Lautenbach te steunen, om den man in de gelegenheid te stellen zijn bod te herhalen of te verhoogen. Spreker stemt den heer Haverschmidt toe dat de omstandigheden niet gelijk zijn als Hendriks in tweede instantie een bod kan doen, maar hij wenscht een verzuim goed te maken. De Voorzitter kan niet toegeven dat het ongezegeld zijn van het adres van Hendriks het grootste gewicht in de schaal heeft gelegd. Het is in het prae-advies genoemd, omdat de Raad er niet op mag beschikken. Spreker herhaalt dat de inschrijving van Hendriks beduidend lager was dan die van van Sloten, terwijl bij Burgemeester en Wethouders de overweging, dat de woning niet geschikt is voor een gezin met 9 kinderen, ook zou hebben gegolden. Het ongezegeld zijn van het adres behoeft dan ook niet de aanleiding te zijn om Hendriks de gelegen heid te geven zijn verzuim te herstellen. Al ware het op zegel gesteld geweest dan nog zouden Burge meester en Wethouders het hebben achtergesteld bij dat van van Sloten. De heer Zandstra is van oordeel dat er, wanneer Hendriks in de gelegenheid wordt gesteld opnieuw in te schrijven, een geheel vrije inschrijving moet worden opengesteld, ten einde de andere inschrijvers niet te benadeelen. De Voorzitter heeft nog van geen der leden gehoord dat de geboden huur te laag is. De opzichter der plantsoenen gaf f 100.terwijl nu f 117.is ge boden. Dit bod schijnt spreker aannemelijk. Wat de heer Lautenbach wil, komt hierop neer, dat hij Hendriks in de gelegenheid wil stellen om, nu hij weet wat het hoogste bod is, een hooger bod te doen. Dat schijnt spreker echter eene weinig aanbevelens waardige wijze van handelen toe. De heer Lautenbach antwoordt dat het niet altijd noodzakelijk is den hoogsten bieder te nemen. Spreker kent van Sloten niet. Dat zal wel een uitgelezen werkman zijn, maar Hendriks is zulks ook. Wij hebben hier te doen met een exceptioneel geval. De man kan nergens aan een woning worden geholpen, omdat hij zoo'n groot gezin heeft en zijn loon van f 10.laat hem niet toe eene woning te huren voor f 3. Spreker stelt voor de beslissing over dit punt aan te houden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 3