128 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1910. De heer Lautenbach repliceert dat in dit reglement de zaak scherp wordt geregeld. Wanneer het loon te laag is moeten de arbeiders voor particulieren kunnen werken, om voor hunne gezinnen te kunnen zorgen. De heer Burger is tegen aanhouding. Hij is van oordeel dat het voorstel betreffende de loonen geen invloed heeft. Spreker meent dat eerst moet worden verboden voor anderen te werken, terwijl daarna het loon moet worden vastgesteld. Dan is de zaak zuiver en, zoo de heer Lautenbach tusschen beide vragen verband ziet, dan is het beter, dat bij de bepaling der loonen rekening wordt gehouden met de hier gevallen beslissing. Het voorstel-Lautenbach wordt verworpen met 12 tegen 6 stemmen. Vóór stemmen de hoeren Berghuis, de Jong, G. W. Koopmans, Fransen, Lautenbach en Oosterhoff. Tegen de heerenZandstra, Wilhelmij, Beucker Andreae, Hartelust, Schoondermark, Feitz, Burger, Haverschmidt, Menalda, Feddema, Komter en Baart de la Faille. De heer Feddema stelt voor achter het woord „anderen" in te lasschen „en het drijven van handel". De Voorzitter deelt mede dat door den heer Feddema een amendement is ingediend, luidende in te lasschen na „anderen", „en het drijven van handel". Dit amendement wordt ondersteund en maakt tegelijk met het artikel een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Feddema wijst er op dat het bekend is dat sommige werklieden aan de gasfabriek handel drijven in cokes. Spreker wil maatregelen nemen om die bevoorrechting tegen te gaan en heeft daarom zijn amendement ingediend. De heer Berghuis had dat amendement reeds van den heer Lautenbach verwacht en meende dan ook dat daarom aanhouding der behandeling was verzocht. Spreker zal nu tegen hot amendement stommen, omdat hij niet weet hoe het komt met het loon. Kan de behandeling van dit amendement niet worden aangehouden De heer Hartelust is van oordeel dat de heer Feddema met diens amendement niets bereikt. Wan neer den werkman het handeldrijven wordt verboden, zullen zijne huigenooten het doen. Wanneer de heer Feddema ook dit gevaar wil vermijden, moet hij aan het amendement een verdere strekking geven. De heer Feddema zegt dat een plantsoenarbeider van de gemeente, die tuinwerk voor een ander verricht, iets bij zijn loon verdient. Een werk man aan de gasfabriek kan zich ook eone bijvordienste verschaffen door het drijven van handol in cokes. Wan neer dan het werken voor anderen wordt verboden, zal zoodoende de plantsoenarbeider achtergesteld worden bij den werkman aan de gasfabriek. De heer Hartelust vat dit verbod zóó op, dat wanneer het den gemeentewerklieden wordt ver boden handel te drijven, die handel ook door hunne hnisgenooten niet mag worden uitgeoefend. Dit is sprekers bedoeling niet, evenmin als hij het ver richten van werk voor een ander door huisgenooten verboden zou willen zien. Het verbod tot de huis genooten uitbreiden wil spreker dus niet. Het is alleen zijne bedoeling te voorkomen dat enkele cate gorieën van arbeider sbij andere worden achtergesteld. De heer Lautenbach zou op hetzelfde aambeeld hebben geslagen als hij zeker was van de loonklassen. Nu hij daar niet zeker van is, zal hij zich er tegen verklaren. Spreker meent er echter op te moeten wijzen dat, hetgeen men aan eene zekere categorie menschen verbieden wil aan eene andere is geoorloofd, n.l. de onderwijzers mogen privaatlessen geven. De heer Zandstra heeft gestemd tegen het werken bij particulieren, omdat hij den werkdag lang genoeg acht. De vrijheid der huisgenooten wordt echter door het amendement-Feddema belemmerd. Het gaat niet aan die te beletten een winkel te houden. Spreker is er een voorstander van dat de werkman in dienst der gemeente, geen werk voor particulieren mag doen, daar dit demoraliseerend werkt. Hij is tegen het amendement-Feddema. De heer Komter heeft het amendement ondersteund, omdat hij van oordeel is dat het dient ter comple teering van den tekst. Voor de gemeente toch, komt het vrijwel op hetzelfde neer, of een harer werk lieden voor anderen werkt of voor eigen rekening handel drijft. Overigens is het verbod slechts voorwaardelijk en kunnen Burgemeester en Wethouders vrijstelling ver- leenen. Naar aanleiding van hetgeen de heer Lautenbach heeft gezegd merkt spreker op, dat ook de onder wijzers vergunning moeten hebben tot het geven van privaatles. De heer Oosterhoff kan ook niet voor het amende ment stemmen. Spreker is geen groot bewonderaar van dit artikel, want hij wil ongaarne ingrijpen in het leven van den arbeider op het oogenblik dat hij buiten gemeentedienst is. Spreker heeft zijn stem aan het artikel dan ook alleen gegeven om te voorkomen dat een werkman tengevolge van oververmoeidheid buiten dienst zou moeten worden gesteld. Voor een verder ingrijpen is spreker dan ook niet te vinden, want hij is van oordeel dat het den werkman niet onmogelijk moet worden gemaakt om, wanneer zulks zonder schade voor de gemeente kan, zijn inkomen te vergrooten. Het is den heer Lautenbach wel bekend dat de onderwijzers vergunning moeten hebben voor het geven van privaatles. Hij blijft er echter bij dat hij Bal tegenstemmen, nu hij niet weet hoe het met de loonen zal gaan. De heer Schoondermark wil er den Raad op wijzen, dat de onderwijzers hier geen privaatles mogen geven zonder toestemming. Hij heeft zich echter dikwijls afgevraagd of zulks wel wettig is en meent dit op goede gronden te mogen betwijfelen. Het doel van den wetgever is geweest hen buiten de school vrij te laten zoolang het onderwijs er niet onder lijdt. Waar nu z. i. het werk niet lijdt, zoo de werkman in zijn vrijen tijd handel drijft of een winkelnering heeft, zal hij zich tegen het amendement-Feddema verklaren. Het amendement-Feddema wordt verworpen met 13 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen de heeren Fransen, Beucker An dreae, Haverschmidt, Feddema en Komter. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 Juni 1910. 129 Tegen de heerenZandstra, Berghuis, de Jong, Wilhelmij, G. W. Koopmans, Lautenbach, Hartelust, Schoondermark, Oosterhoff, Feitz, Burger, Menalda en Baart de la Faille. Artikel 21 wordt met algemeene stemmen vastgesteld. A.an de orde is artikel 22. Op dit artikel is door de wethouders Schoondermark en Komter een amendement ingediend, luidende „Voor den werkman die belast is met werkzaamhe den, welke buiten de rusturen voortdurenden arbeid vordoren, zal in den regel de tijd, gedurende welken wordt gewerkt, niet meer bedragen dan elf uur in een etmaal." Het amendement-Oosterhoff is overgenomen door de Commissie, terwijl nog door de heeren de Jong en Zandstra een amendement is ingediend, luidende In plaats van tien uur te lezennegen uur. De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra wijst er op dat Burgemeester en Wethouders zeer conservatief, zeer vasthoudend zijn aan het oude en niet een oogenblik in staat zich aan die oude sleur te onttrekken. Het is spreker onver klaarbaar hoe Burgemeester en Wethouders, in tegen stelling met het amendement-Oosterhoff en het com missievoorstel om den arbeidsdag op tien uur te stellen, komen aandragen met een voorstel van 11 uur. Dat zal, zegt spreker op zijn minst een werkdag worden van 13 uur, want van 't bed naar 't werk en omgekeerd, kan veilig op twee uren worden gesteld, terwijl de schafttijden voor vele werklieden door den grooten afstand geen rustpoozen kunnen zijn. Spreker en zijne partijgenooten moeten het voorstel van Burgemeester en Wethouders dan ook krachtig bestrijden, omdat het niet meer in onzen tijd thuis behoort. Zelfs het voorstel der Commissie kan sprekers goedkeuring niet wegdragen, want ook dan loopt de arbeider nog 12 uren in het gareel, een nog te langen dag voor vermoeiend en inspannend werk. De lange werkdag toch ondermijnt niet alleen de physieke kracht van den arbeider, maar benadeelt ook zijne gezondheid en maakt zijn maatschappelijk leven dor en vreugdeloos. Spreker en zijne partijgenooten ver wachten dan ook niet dat de Raad. met het voorstel van Burgemeeester en Wethouders zal meegaan, omdat het strijdig is mot elk begrip van humaniteit tegenover den arbeider. Zij verwachten dat, mocht de Raad niet meegaan met hun voorstel tot in voering van den negenurigen werkdag, toch een beter antwoord zal geven dan de Directeur van gemeentewerken, hetwolk kort en krachtig luidt „in geen geval". Plomper en ongemotiveerder kan het toch niet. Geen enkel argument aangegeven waarom het niet zou kunnen, geen enkele toe lichting waarom het voor de gemeente niet wen- schelijk zou zijn en waarom het in de gemeentebe drijven niet zou zijn door te voeren. Spreker en zijne partijgenooten zijn er vast van overtuigd dat de Directeuren, als zij op de hoogte van hun tijd zijn, mot geen enkel deugdelijk argument hunne bewering zouden kunnen staven, omdat het al lang gebleken O O is, dat invoering van een 9 urigen, ja van een 8 urigen arbeidsdag zeer wel mogelijk is, niet alleen in fabrieken en werkplaatsen, maar zelfs in die takken van dienst, waar veel ongeoefende arbeid wordt verricht. Fromont, te Enges bij Luik, de Belgische industrieel, heeft, geleid door de belangen van de industrie, verschillende proeven genomen met een verkorten arbeidsdag, zoowel in fabrieken en werkplaatsen als in die takken van dienst, waar ongeoefende arbeid wordt verricht. Deze industrieel werd slechts ge dreven door de belangen dor onderneming en dacht geen oogenblik aan de belangen der arbeiders. Spreker zal den Raad niet vermoeien met in den breede uit te weiden ovor die onderzoekingen, maar zich slechts bepalen tot de mededeeling van het resultaat bij ongeoofenden arbeid. De heer Fromont zegt „al was de uitkomst van den verkorten arbeids- „dag van 10 tot 8 uren niet gelijk als in de fabriek „waar 1/3 meer verwerkt werd, de winst bedroeg „Vs of 20 De arbeiders waren met dezen maat regel zeer tevreden en het kwam veel minder voor „dat zij om ander werk zochten. Ook de ondernemers „waren tevreden, want zelfs bij dezen verkorten „werktijd vermeerderde de winst". Ook bij boot- en dokwerkers heeft de heer Fromont deze proeven genomen met hetzelfde resultaat. Dit zijn niet los daarheen geworpen voorbeelden die enkel berusten op theorie, het zijn feiten aan do praktijk ontleend en door den heer Fromont met wiskunstige juistheid vastgesteld. De gunstige resultaten zijn ook niet het gevolg van betere hulpmiddelen bij den arbeid, maar van grootere krachtsinspanning der arbeiders gedurende den verkorten werktijd. Een ander fabrikant zegt „De intensiteit van den arbeid is toegenomen in „verhouding van de vermindering van arbeidsduur. „Zeker, wanneer het waar was dat de arbeiders „10 of negen uur konden werken met dezelfde nauw - „gezetheid, die zij bereikt hebben bij een acht-urigen „arbeidsdag, zou do productie veel grooter worden. „In dringende gevallen kan dit worden bereikt „gedurende één of twee weken, doch zoo het langer „duurt, wordt de intensiteit van den arbeid kleiner. „Wij gebruiken het middel van een langeren arbeids- „dag dan ook niet als wij overladen zijn met werk. „Integendeel, wij verkorten de werkuren en wisselen „die af met rusttijden, zoodat er b.v. aan de fabriek „16 uur gewerkt wordt en de arbeiders werken 8 „uur, verdeeld in tijdvakken van 4 uur, met telkens „4 uren rust er tusschen. De uitkomsten zijn voor treffelijk, zoowel wat betreft de productie als de „loonen". Er zijn voorbeelden te over om dit nader te beves tigen. Zoo vinden wij dat de directeur van een zeepfabriek van Foreit bij Brussel verklaart dat de productie en de kwaliteit in geen enkel opzicht door den verkorten werktijd is achteruitgegaan, maar dat er bovendien nog besparing is op arbeidskosten, brandstof en licht. In 1892 werd op de scheepsbouwwerf van Allan Co, te Sunderland de werktijd verkort van 53 uur tot 48 uur. Er werd eerst eene loonsverlaging inge voerd van 5 doch na 6 maanden bleek dat in 48 uur meer werk werd geleverd dan in 53 uur. Toen werden de loonen verhoogd en de werkgever ver klaarde, hoe vreemd het ook moge klinken, er wordt thans meer werk geleverd dan vroeger en ik was er verbaasd over. Ik had altijd gedacht dat in verhouding tot mindere werkuren, ook de productie zou afnemen. In een fabriek van fijne zeepen en reukwerk in Offenbach, werkende met 165 arbeiders, was de werk dag 10 uur en zonder eenige verbetering of zonder overgang werd in 1905 de werktijd gebracht op 8 uur, n.l. 2 maal 4 uur, met een schafttijd er tusschen. Er werd in uurloon gewerkthet weekloon werd zoo verhoogd, dat de weekloonen gelijk bleven. Hier ontbrak dus de prikkel om door opzettelijk jagen te trachten op het vroegere weekloon te blijven. De uitkomst was dat na eenige maanden de productie

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 6