I/?!
174 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juli 1910.
aan de orde, welke aanspraken moeten worden toe
gekend aan den werkman, die ontslagen wordt terwijl
hij nog geen recht op pensioen heeft.
En of het artikel een voldoend wachtgeld geeft,
die vraag kan spreker niet beantwoorden, Spreker
heeft zich nooit opgeworpen als deskundige omtrent
de hoegrootheid van een loon. Principes heeft hij
wel verdedigd, maar als het gaat om eene kwestie
van meer of minder, matigt hij zich geen eigen oor
deel aan, maar oordeelt slechts op voorlichting van
meer deskundigen. Over het bedrag van het wacht
geld kan bij artikel 51 worden gedebatteerd en spreker
wacht dit debat af alvorens zijne stem te bepalen.
De heer Lautenbach zegt dat hij, als hij een artikel
heeft gekocht en het blijkt dat hij er mee zit opge
scheept, wel een middel wil bedenken om den koop
nietig te maken. Dat bestaat echter niet en daarom
is veel omzichtigheid noodig bij het aanschaffen.
Daaronder verstaat spreker niet aanbevelingen-,
wier korte inhoud is, dat de aanbeveler met de plaat
sing van een werkman een genoegen wordt gedaan.
Nu moet men hier niet een achterdeur openhouden
om een werkman te kunnen verwijderen. Wij hebben
als Raad een waarborg, dat Burgemeester en Wet
houders er op zullen letten wie zij benoemen, dus
zullen zorgen voor geschikt personeel en daarom,
zooals gezegd, wil spreker geen achterdeurtjes. Spre
ker gelooft dat artikel 45 breed genoeg is aangelegd,
zoodat er geen ongeschreven bladzijde behoeft bij te
worden gemaakt.
De gemeente doet ook zoo niet met hare ambtenaren.
Waarom wil de heer Burger dat toepassen op de
werklieden Bij aanneming zullen zij, in spijt van
het reglement, rechteloos zijn.
De heer Oosterhoff zegt dat Burgemeester en Wet
houders met veel in de redeneering van den heer
Burger kunnen meegaan, vooral met datgene wat
is gezegd in verband met een eventueel beroep op
het scheidsgerecht. Overigens kunnen Burgemeester
en Wethouders zich meer vereenigen met het door
den heer Lautenbach gesprokene. De straf van ont
slag uit den dienst, de zwaarste straf, is bij artikel 45
geregeld en nu moet er geen gelegenheid zijn om
een werkman, die zich schuldig maakt aan een ver
grijp waarop als straf geen ontslag is gesteld, toch
uit den dienst te verwijderen.
Spreker stelt er prijs op dat het artikel wordt
gehandhaafd.
De beraadslaging wordt gesloten.
Artikel 50 wordt vastgesteld met 15 tegen 3 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Beucker Andreae, Berg
huis, de Jong, Oosterhoff, Feitz, G. W. Koopmans,
Wilhelmij, Haverschmidt, Lautenbach, Beekhuis,
Tijsma, Schoondermark, Komter, van Messel en
Feddema.
Tegen de heeren J. Koopmans, Burger en Hartelust.
Aan de orde is artikel 51 met het daarop inge
diende amendement van de heeren de Jong en Zandstra
luidende
„Bij dienstopzegging van de zijde der gemeente
zal aan den betrokkene, zoo hij vast werkman is,
na verloop van den opzegtermijn nog gedurende een
vol jaar 70 °/0 van zijn weekloon worden uitbetaald,
berekend naar het loon over het laatste half jaar,
tenzij hij binnen dien tijd een andere gelijk of onge
veer gelijk bezoldigde vaste betrekking heeft aan
vaard".
Tevens is ingediend een amendement van de Wet
houders om na de woorden „zoo hij vast werkman is"
in te lasschen de woorden„en wanneer de aard
en de omvang der werkzaamheden dit mogelijk
maken".
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Oosterhoff deelt mede dat Burgemeester
en Wethouders na „dienstopzegging van de zijde der
gemeente", willen inlasschen de woorden„in het
geval sub b
van het vorig artikel".
De heer Burger zegt, dat deze redactiewijziging
inderdaad eene verbetering is maar dat de Commissie
zich tegen het amendement der Wethouders zal blijven
verzetten. Zooeven heeft de Raad den werkman het
recht toegekend om in gemeentedienst te blijven en
hij heeft dus het ongevraagd eervol ontslag afge
schaft behoudens in twee bepaald genoemde gevallen.
Waar dit het geval is en in artikel 50 twee bepaalde
gevallen zijn genoemd waarin het mogelijk is een
werkman te ontslaan, mag er geen onderscheid worden
gemaakt in de gevolgen. In beide gevallen is de
werkman verstoken van het recht om te blijven, in
beide gevallen heeft hij er geen schuld aan dat hij
weg moet. Logisch is het dan ook dat men in beide
gevallen wachtgeld geeft en eventueel vergoeding
voor verloren geraakte pensioenaanspraken.
Burgemeester en Wethouders zeggen er zijn ge
vallen denkbaar, waarin de uitkeering niet kan of
moet worden gegeven. Spreker acht deze gevallen
niet denkbaar, als artikel 50 eerlijk wordt toege
past, wel als men het zou misbruiken door te be
weren dat de omvang van het werk de opzegging
wenschelijk maakt, wanneer men een werkman kwijt
wil zijn. Het amendement zal dus voet geven aan
verdenking en beschuldiging van zoodanig misbruik.
Wanneer de werkman het recht heeft om in dienst
te blijven, behalve in een paar met name genoemde
gevallen, dan moeten die gevallen gelijk behandeld
worden, daar in beide de werkman aan het ontslag
geen schuld heeft. Spreker zou zelfs in zijn systeem
zoo'n werkman een dof mee willen geven en in het
systeem van Burgemeester en Wethouders past het
geheel niet te zeggen dat er zich gevallen kunnen
voordoen waarin geen uitkeering mag of moet worden
gegeven.
Spreker meent te mogen verwachten dat artikel
50 niet zal worden misbruikt om iemand weg te zenden,
die men kwijt wil en op wie men de straf van weg
zending niet kan toepassen, maar de Commissie blijft
aandringen op verwerping van het amendement der
Wethouders.
De heer de Jong wil een enkel woord zeggen ter
aanbeveling van het amendement van den heer Zandstra
en spreker. Zij zijn van meening dat de gemeente
zooveel mogelijk de schade moet vergoeden, die de
dienstopzegging van de zijde der gemeente voor den
werkman tengevolge heeft. De heer Burger nu heeft
gezegd, dat het geven van wachtgeld billijk is, dat
is spreker met hem eens, maar het moet dan ook
wat beteekenen.
Wanneer niet meer wordt uitgekeerd, dan in het
voorstel der commissie wordt gevraagd, beteekent het
niets. De heer Zandstra en spreker vragen met groote
vrijmoedigheid 70 °/o van hek loon, gedurende een jaar.
De heer Oosterhoff kan meedeelen dat de Wethou
ders door de nadere toelichting van den heer Burger
tot de overtuiging zijn gekomen, dat de billijkheid
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Juli 1910. 175
meebrengt, dat ook zij, die wegens ongeschiktheid
ontslagen worden, wachtgeld zullen krijgen en dat
zij daarom hun amendement intrekken. Wat het
amendement-de Jong-Zandstra betreft, spreker meent
de aanneming daarvan te moeten ontraden. Burge
meester en Wethouders stellen do uitkeering afhan
kelijk van den tijd gedurende welken de werkman in
dienst der gemeente is geweest. De heeren de Jong
en Zandstra doen zulks niet.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement-de Jong-Zandstra wordt verworpen
met 16 tegen 2 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: de Jong en G. W.
Koopmans.
Tegen de heerenBeucker Andreae, J. Koopmans,
Berghuis, Oosterhoff, Feitz, Wilhelmij, Haverschmidt,
Lautenbach, Beekhuis, Burger, Hartelust, Tijsma,
Schoondermark, Komter, van Messel en Feddema.
Art. 51, zooals het door de Commissie is geredigeerd,
wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
Aan de orde is art. 52 met het amendement van
de Wethouders en dat van de heeren de Jong en
Zandstra, respectievelijk luidende
„2. Het kan worden aangehaald onder den titel
„Werkliedenreglement voor de gemeente Leeuwarden".
3. In dit reglement worden geene wijzigingen
aangebracht, dan nadat vooraf de Kamer van Arbeid
te Leeuwarden daarover is gehoord".
„3. Wijzigingen worden niet aangebracht dan nadat
vooraf de Kamer van Arbeid te Leeuwarden en de
respectieve organisaties der Leeuwarder gemeente
werklieden daarover zijn gehoord".
De beraadslaging wordt geopend.
Do heer Burger is van oordeel dat het voldoende
is het reglement aan te halen als „Werkliedenregle
ment".
In de werkliedenreglementen van andere plaatsen
geschiedt zulks ook. Bij wetten heeft men hetzelfde
b.v. de Ongevallenwet wordt nooit aangehaald als
Ongevallenwet van het Koninkrijk der Nederlanden.
De heer Oosterhoff antwoordt dat de Wethouders
de bijvoeging hebben voorgesteld ter verduidelijking.
In het werkliedenreglement van Delft komt een der
gelijke bepaling ook voor.
De heer Lautenbach meent dat besloten is om geen
wijziging in het reglement te brengen zonder de or
ganisaties te hooren.
Hij vindt hier daarvan niets.
De heer Oosterhoff antwoordt dat het besluit door
den heer Lautenbach bedoeld sloeg op wijzigingen
in bijzondere voorschriften. Burgemeester en "Wet
houders nemen de redactie der commissie over.
De heer de long zou hier hetzelfde zeggen wat
reeds vroeger is gezegd nopens de erkenning der
organisaties. Hij ziet dus van het woord af.
De heer Burger verklaart dat de Commissie het
amendement-de Jong-Zandstra overneemt.
Art. 52 sub 12 worden met algemeene stemmen
vastgesteld.
Het amendement-de Jong-Zandstra overgenomen
door de Commissie wordt verworpen met 10 tegen
9 stemmen.
Vóór stemmen de heerenBerghuis, de Jong,
Feitz, G. W. Koopmans, Lautenbach, Burger, Tijsma,
van Messel en Zandstra.
Tegen de heeren Beucker Andreae, J. Koopmans,
Oosterhoff, Wilhelmij, Haverschmidt, Beekhuis, Har
telust, Schoondermark, Komter en Feddema.
De heer Zandstra is inmiddels ter vergadering
verschenen.
Het amendement der Wethouders op het 3e lid
wordt door de Commissie overgenomen en met alge
meene stemmen aangenomen.
Artikel 53 wordt met algemeene stemmen vast
gesteld.
Aan de orde is artikel 54.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer de Jong zou willen voorstellen om werk
lieden die 52 achtereenvolgende weken in dienst der
gemeente zijn geweest een vaste aanstelling te geven.
Spreker die er vóór de vergadering met den Voor
zitter over sprak vernam van dezen dat het het beste
zou zijn het voorstel in een motie te belichamen.
Spreker meent echter, dat het wel als amendement
op artikel 54 kan worden voorgesteld en vraagt den
Voorzitter of hij ook deze meening niet deelt.
De heer Oosterhoff geeft te kennen dat Burge
meester en Wethouders zich ten sterkste tegen een
dergelijk amendement zullen verzetten. Zij zouden
daardoor genoodzaakt worden de arbeiders die door
toevallige omstandigheden een jaar in dienst zijn te
behouden, al hebben zij ze niet meer of nog slechts
korten tijd noodig. Spreker kan den Raad een actueel
voorbeeld geven. Sinds den ombouw van de gas
fabriek is voortdurend gewerkt aan de verbetering
der buizenleiding. Nu is het mogelijk dat daar werk
lieden mee bezig zijn die later in het geheel niet
meer noodig zijn. De voorstellers van het amendement
zouden nu wenschen, dat deze toch in dienst werden
gehouden. Burgemeester en Wethouders moeten aan
neming van een dergelijk amendement ernstig ont
raden.
De heer Lautenbach vraagt de heeren de Jong en
Zandstra of deze hunne bedoeling niet voorbijstreven.
Wanneer hun amendement wordt aangenomen, zullen
Burgemeester en Wethouders een werkman die 51
weken in dienst is geweest ontslaan, omdat zij niet
kunnen voorzien dat er altijd werk is, en dan tijde
lijk een ander aanstellen, en waar dat College óók
de belangen van de gemeente moet behartigen, kan
en mag het niet anders.
Een andere vraag is het of het aangaat iemand
7 jaar los in dienst te houden. Er is alle aanleiding
om zoo iemand een vaste aanstelling te geven. Spreker
is van oordeel dat het amendement niet moet worden
aangenomen, daar de gemeente geen philantropische
inrichting is. Zij mag integendeel de menschen ook
niet aan de lijn houden.