180 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1910.
aan de adressante en hare rechtverkrijgenden de
gevraagde vergunning tot wederopzeggens toe te
verleenen, onder voorwaarde
a. dat de darmen en andere grondstoffen in de ge
meente niet anders dan stankvrij mogen worden
vervoerd of buitenshuis bewaard in hermetisch ge
sloten metalen vaten
b. dat nimmer kwalijk riekende stoffen in open
wagens of tonnen in de gemeente mogen worden
vervoerd
c. dat de sloot tusschen het terrein der inrichting
en den weg niet mag worden gedempt en in die sloot
onder nader door Burgemeester en Wethouders te
stellen voorwaarden alleen een dam mag worden
gelegd
d. dat het riool moet worden gelegd door den
dam en, voorzoover in gemeentegrond gelegen, moet
bestaan uit gegoten ijzeren buizen, ten minste 0.50 M.
onder de oppervlakte van den dam en den weg
e. dat aan den voet der in gemeentegrond ge
plaatste steigerpalen naar genoegen van Burgemeester
en Wethouders puin moet worden gestort;
f. dat het talud van den weg over eene breedte
van 5 M. ter weerszijden uit den steiger ten genoegen
van Burgemeester en Wethouders moet worden
onderhouden
g. dat het gedeelte van den weg, aansluitende aan
den steiger, over eene breedte van 1 M. moet worden
bestraat met hardo klinkers in zand en in keperver-
band, welke bestrating ten genoegen van Burgemeester
en Wethouders moet worden onderhouden
h. dat bij de uitvoering der voorgenomen werken
en verder tijdens het gebruik van don weg de passage
daarover, ook voor rij- en voertuigen, niet mag worden
belemmerd
i. dat bij het eindigen der vergunning door en op
kosten van adressante of hare rechtverkrijgenden, een
en ander moet worden gebracht in den toestand, waarin
het zich bevond tijdens het verleenen der vergunning
j. dat als erkenning van het eigendomsrecht der
gemeente op den grond waarin de steiger gemaakt
en de rioleerbuizen gelegd worden, zoomede voor het
berijden van den tiekweg, door adressante of hare
rechtverkrijgenden jaarlijks vóór of op 1 November,
het eerst vóór of op 1 November 1910, ten kantore
van den gemeente-ontvanger moet worden betaald
eene recognitie van 25.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Baart de la Faille zegt dat de zaak, die
den Raad thans bezig houdt, de gemoederen van de
inwoners van Leeuwarden en vooral van die van het
westelijk deel in beweging heeft gebracht. Spreker
wil beginnen met een woord van hulde te brengen
aan Burgemeester en Wethouders dat zij het gevaar,
den last en den hinder, die een dergelijke inrichting
veroorzaakt, ernstig onder de oogen hebben gezien
en dat zij op het adres van de firma eerst afwijzend
hebben beschikt. De firma is echter in hooger be
roep gegaan waarvan het gevolg is geweest dat bij
Koninklijk besluit van 9 Mei 1910 vergunning is
verleend tot oprichting der fabriek onder zekere
voorwaarden.
De Raad staat derhalve voor een fait accompli,
daar in hoogste instantie over deze zaak is beslist.
Burgemeester en Wethouders hebben volgens de
Hinderwet getracht de industrie te keeren en nu de
beslissing gevallen is hebben zij het adres der firma
in handen gesteld van den Inspecteur voor het
Woningtoezicht en den Directeur der Gemeentewerken,
die nog eenige maatregelen hebben aanbevolen om
het gevaar en den hinder zooveel mogelijk te vermin
deren.
De Raad wordt nu geroepen om bepalingen in het
leven te roepen die faciliteiten geven waardoor het
bedrijf mogelijk wordt gemaakt. Het komt spreker nu
wenschelijk voor dat de Raad, alvorens hij die vergun
ning verleent, zeker is van de strekking, van de portee
ervan. Naar sprekers meening staat de Raad voor
het onbekende, vooral wat de hygiënische zijde betreft.
Yan het adres der firma van Creveld en Fabre toch
is den Raad niets bekend, van het Koninklijk besluit,
dus van de voorwaarden niets, zoodat hij niet weet
wat het adres inhoudt, noch wat de aard en de om
vang van het bedrijf is, noch welke bezwaren het
meebrengt. Spreker zou het van het grootste belang
achten, dat de Raad met den inhoud van het adres
en het Koninklijk besluit bekend zij. Die stukken
zijn in handen van Burgemeester en Wethouders en
het kan van den Raad niet worden gevergd, dat hij
als het ware in den blinde de inrichting van een
bedrijf mogelijk maakt, voor hij zich overtuigd heeft
dat alle hygiënische bezwaren door voorwaarden, welke
kunnen worden nageleefd, zijn ondervangen. Het
is niet moeilijk voorschriften te geven, maar een eerste
eisch is dat zij moeten worden nageleefd en dit is
moeielijker. De Raad verkeert omtrent dit alles in
het onzekere. Spreker had daarom dan ook gewenscht
dat de door hem genoemde stukken ter visie waren
gelegd. Dan hadden de leden ze kunnen inzien en
met kennis van zaken eene beslissing kunnen nemen.
Bovendien acht spreker het gewenscht om, waar
het geldt zaken, die zoo nauw met de hygiène in
verband staan, het advies van de gezondheids-commissie
in te winnen, opdat deze commissie ook de bezwaren
onder de oogen kan zien.
Spreker stelt zich voor een voorstel te doen om de
behandeling van dit punt aan te houden en Burge
meester en Wethouders te verzoeken alle op deze
zaak betrekking hebbende stukken aan den Raad over
te leggen. Dan is de Raad in de gelegenheid zich op de
hoogte te stellen omtrent de hygiënische bezwaren
aan de oprichting en exploitatie der inrichting ver
bonden.
De Voorzitter doet opmerken, dat de heer Baart
de la Faille ter visie legging van het Koninklijk
besluit en andere stukken wenschelijk acht om den
Raad in de gelegenheid te stellen te kunnen beoor-
deelen of aan de eischen der hygiène wordt voldaan,
en voorts dat hij meent, dat de gezondheidscommissie
zou moeten worden gehoord om te adviseeren over
de nakoming der voorwaarden.
Wat dit laatste betreft, wil spreker doen opmerken
dat, sedert Hare Majesteit de Koningin vergunning
heeft gegeven en voorwaarden heeft gesteld het ge-
heele veld dat te bewandelen is voor het stellen van
voorwaarden is uitgeput.
Uit de deskundige voorlichting is het Hare Majesteit
de Koningin gebleken, dat door te stellen voorwaar
den aan alle bezwaren kan worden toegemoet geko
men en daarom is de vergunning, die in de plaats
is getreden voor de weigering van Burgemeester en
Wethouders, verleend. Spreker begrijpt dan ook niet
het verband dat bestaat tusschen de Hinderwetsver
gunning en hetgeen thans wordt gevraagd, n.l. het
berijden van den trekweg met bespannen en onbe-
spannen voertuigen. Het Koninklijk besluit stolt voor
waarden voor den afvoer van het afvalwater door
buizen. Het toeval wil nu, dat die buizen moeten
worden gelegd in een eigendom der gemeente. Het
tweede groote toeval is dat de fabriek zal worden
gesticht aan een weg, die niet mag worden bereden.
Er zou anders nu geen gelegenheid zijn zich te
verdiepen in de meerdere of mindere hinder die het
bedrijf te weeg zal brengen. Die kwestie is afgedaan
nadat de vergunning door Hare Majesteit de Koningin
is verleend. Het kwam Burgemeester en Wethouders
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1910. 181
daarom overbodig voor den Raad inzage te geven
van het Koninklijk besluit en allerminst op de door
den heer Baart de la Faille aangevoerde gronden,
dat de Raad onvoorbereid is en geen beslissing kan
nemen. Het gebruik van den trekweg staat geheel
buiten de kwestie van den hinder. De gemeente heeft
thans slechts te waken dat hetgeen naar de fabriek
wordt vervoerd, geen ernstigen hinder teweeg brengt
en daarop is door Burgemeester en Wethouders bij
de voorgestelde voorwaarden gelet.
Wanneer er intusschen leden mochten zijn, die
inzage wenschen van het Koninklijk besluit alvorens
zij hunne stem kunnen bepalen, hebben Burgemeester
en Wethouders natuurlijk tegen het inwilligen van
dien wensch geen bezwaar.
Het heeft ook de aandacht van den heer Beekhuis
getrokken, dat de door den heer Baart de la Faille
genoemde stukken niet ter inzage hebben gelegen
voor de leden. Spreker is na het door den Voorzitter
gesprokene niet overtuigd, dat dit niet nuttig zou
kunnen zijn geweest. Spreker heeft in het advies van
den Inspecteur voor het Woningtoezicht gelezen, dat
op het adres van de heeren Tulp e. a. moeilijk kan
worden ingegaan, omdat nieuwe voorwaarden nu niet
kunnen worden gesteld. Toch hebben Burgemeester
en Wethouders nieuwe voorwaarden opgelegd.
Spreker heeft zich afgevraagd of er voor den Raad
dan ook geen reden zou kunnen bestaan om, gebruik
makende van de bijzondere omstandigheid waarin de
gemeente tegenover adressante is geplaatst, aan de
voorwaarden van Burgemeester en Wethouders nog
een enkele toe te voegen. In sub a toch hebben
Burgemeester en Wethouders de voorwaarde opge
nomen, waarom door de heeren Tulp c.s. is verzocht.
Spreker kent het Koninklijk besluit niet, maar hij
vermoedt dat die voorwaarde niet in dat besluit
voorkomt.
Burgemeester en Wethouders hebben de bedoelde
voorwaarde kunnen stellen buiten de Hinderwet om,
omdat de adressanten nu vragen gebruikmaking van
den trekweg. Spreker vraagt zich af of er voor den
Raad nu geen redenen kunnen bestaan om datzelfde
te doen. In dit opzicht hadden Burgemeester en
Wethouders den Raad kunnen voorlichten door over
legging van het Koninklijk besluit en van de teeke-
ningen van adressanten, zoodat hij kon weten hoe
de zaak zal worden g edreven n welke voorwaarden
reeds zijn opgelegd, ten einde te kunnen beoordeelen
of er niet nog meer voorwaarden aan zouden moeten
worden toegevoegd.
Daarom zou spreker gaarna het voorstel van den
heer Baart de la Faille steunen. Er is echter nog
een reden waarom spreker dit wil doen, n.l. deze,
dat hij gaarne den omvang van het bedrijf wil kennen
en wel speciaal met het oog op sub e der voorwaar
den, den te maken steiger.
Een steiger daar te plaatse zou door de bocht van
de trekvaart die daar in de nabijheid is, voor de
scheepvaart hinderlijk kunnen zijn. Het maakt toch
een groot verschil of het betreft een klein zaakje,
zoodat er zoo nu en dan eens een enkel schip komt
lossen of dat er onophoudelijk gelost en geladen
wordt. Inzage der teekeningen van het Koninklijk
besluit kan daarom bij spreker ten opzichte van ge
noemd punt van grooten invloed zijn. Wanneer men
niet weet of de scheepvaart grooten hinder zal onder
vinden van een steiger, zal de Raad die niet kunnen
toestaan.
Ook is het spreker niet duidelijk of de schepen
de stinkende stoffen zoo maar in het ruim zullen
mogen bergen of dat dit in hermetisch gesloten ton
nen moet geschieden. Een en ander maakt dat spreker
gaarne zijn stem zal geven aan het voorstel van den
heer Baart de la Faille om de behandeling van dit
punt uit te stellen en Burgemeester en Wethouders
te verzoeken nog over te leggen alle stukken die op
deze zaak betrekking hebben.
De heer Feddema is van oordeel dat de Raad, de
redeneering van den heer Beekhuis volgende, een
besluit zou nemen Leeuwarden op zijn smalst waardig.
Spreker kan zich niet begrijpen dat de heer Beekhuis
ageert tegen een beslissing van den Raad van State.
Hoe is toch de gang van zaken bij eene hinderwets
vergunning? Iemand, die vergunning noodig heeft
voor de oprichting van eenig bedrijf, dat onder de
hinderwet valt, vraagt die vergunning aan Burge
meester en Wethouders. Zij wordt alleen geweigerd
wanneer door het stellen van voorwaarden niet is
tegemoet te komen aan ernstigen hinder, dien men
van dat bedrijf verwachten kan. Burgemeester en
Wethouders nu hebben in dit geval gemeend, dat in
dit geval op geenerlei wijze aan den te verwachten
ernstigen hinder door het stellen van voorwaarden
was tegemoet te komen.
De Raad van State echter heeft, nadat de zaak
omtrent een jaar bij dat college in hooger beroep
aanhangig is geweest, besloten de vergunning te
geven. Dat college zal wel zoodanige maatregelen
hebben getroffen en voorwaarden hebben gesteld, dat
aan den te verwachten ernstigen hinder is tegemoet
gekomen. In elk geval is de zaak, wat de vergunning
tot oprichting aanbelangt, met de gevallen Koninklijke
beslissing uit. Spreker kan den Raad meedeelen dat
hij zeer nauw bij deze zaak is betrokken; hij heeft
n.l. zelf het ontwerp en de teekeningen gemaakt;
spreker is daardoor in staat thans de gevraagde op
helderingen te geven.
De inrichting, waarin het bedrijf zal worden uit
geoefend, is een gebouwtje van 6 X 10 M. Van
morgen heeft spreker nog gesproken met den heer
Blanson Henkemans, die hem verzekerde dat bij een
inrichting te Groningen, die van den heer Noack,
waar 80 menschen werken, op 25 M. afstand van
hinder geen sprake meer is. Hoeveel te minder zal
van ernstigen hinder bij eene kleine inrichting als
de onderhavige, sprake kunnen zijn.
Zelf heeft spreker geïnformeerd of de hinder, die
dergelijke inrichtingen veroorzaken, werkelijk zoo
groot is. Hij heeft o. a. geschreven aan den Burge
meester van Amsterdam, die zoo welwillend is ge
weest hem het volgende te antwoorden
„In antwoord op Uw schrijven van den lsten Sep
tember 1909, heb ik de eer U te berichten, dat
„darmenwasscherijen en zouterijen hier ter stede,
„ingevolge eene bestaande verordening, niet anders
„geplaatst worden dan op het terrein van het
„gemeentelijk Abattoir.
„Naar de Directeur van het abattoir mij heeft
„medegedeeld, behoeft zoodanige inrichting, vooral
„indien zij buiten de bebouwde kom wordt opgericht
„en in het bedrijf groote zindelijkheid wordt betracht,
„geen aanleiding tot klachten op te leveren".
De Burgemeester van Amsterdam,
(w. g.) DELPRAT, Wethouder.
Ook hebben verschillende Directeuren van abattoirs
spreker medegedeeld, dat van een dergelijke inrichting
geen ernstige hinder is te verwachten, wanneer maar
de zindelijkheid goed wordt in acht genomen.
Vóór dat spreker zich als bouwmeester met deze
oprichting inliet, heeft hij die inlichtingen opzettelijk
daarom ingewonnen, omdat hij niet wenschte dat zijn
positie als lid van den Raad in het gedrang kwam
met zijn maatschappelijke positie.
De heer Tulp, die de oprichting van dit bedrijf
meende te moeten keeren, die de alarmklok heeft
geluid, die heel de bevolking van West-Leeuwarden,