184 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1910. In dit Koninklijk besluit staat dat de inrichting moet zijn voltooid en in werking gebracht binnen 6 maanden na dagteekening. Het besluit dateert van 9 Mei, dus 9 November moet de inrichting werken. Er is dientengevolge nog maar drie maanden tijd. Spreker verzoekt daarom den Raad deze zaak niet op de lange baan te schuiven, maar mee te gaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Lautenbach zou het woord niet hebben gevraagd. Hij wil echter eene opmerking maken. De Raad kan het de firma door bezwarende voor waarden zoo moeilijk maken, dat zij van het terrein afziet, maar dan zal zij een ander opzoeken waar men misschien niet zulke voorwaarden kan op leggen. Dan heeft de Raad het paard van Troje binnengehaald en wordt de zaak nog minder. Spreker meent dat er alle aanleiding is om met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mee te gaan. Het al of niet wenschelijke van dit bedrijf in onze gemeente kan thans buiten beschouwing blijven bij Koninklijk besluit is de toestemming verleend en z. i. verdienen Burgemeester en Wethouders hulde voor de voorgestelde strenge eischen, waarvoor de te passeeren en aangevraagde weg een geschikte ge legenheid bood. De heer Baart de la Faille wijst er op dat het standpunt van Burgemeester en Wethouders volkomen correct is. Voor hen is het een afgedane zaak. Dit is niet het geval met den Raad. Deze heeft faciliteiten te verleenen om de oprichting mogelijk te maken en als het spreker mag gelukken den Raad tot den over tuiging te brengen dat de inrichting hier niet thuis behoort, dan, zal spreker zeggen, heeft de Raad gedaan wat zijn plicht was te doen. Daarom heeft spreker den wensch uitgesproken dat de Raad op de hoogte wordt gesteld van den aard, de strekking en den omvang der inrichting. De heer Feddema heeft beweerd dat de Burge meester wanneer spreker daarom had gevraagd geen bezwaar zou hebben gehad inzage te geven van de stukken. De Burgemeester is inderdaad zoo welwillend geweest de stukken ter sprekers beschik king te willen stellen. Hij verlangt zulks echter niet als een persoonlijke welwillendheid, die spreker zeer apprecieert, maar wil dat alle leden de stukken zullen kunnen inzien, opdat de Raad niet in den blinde eene vergunning verleent, waarvan hij de portee niet volkomen be grijpt. Wat de wensch van den Burgemeester betreft betreffende het vragen van advies aan de gezond heidscommissie, spreker wil daaraan wel gevolg geven. Er zal voor de commissie in dezen staat van zaken waarschijnlijk geen aanleiding bestaan om tegen de gestelde voorwaarde te ageeren. Spreker stelt er echter grooten prijs op dat alsnog de stukken van den Raad van State volledig aan den Raad worden overgelegd opdat de Raad een volledig overzicht krijge over de portee van de zaak. De beslissing kan dan 14 dagen worden aangehouden en daartegen zal wel geen groot bezwaar bestaan. Ook wanneer spreker de stukken heeft kunnen nagaan zal hij er nog altijd aan twijfelen of de inrichting zoo kan worden gemaakt dat zij geen schade toebrengt aan de hygiëne en op gevaar af van obstructionisme te worden beschuldigd, zal spreker als raadslid alle pogingen in het werk stellen om dergelijke inrichtingen te weren. Spreker meent dan ook niet zooals de heer Feddema dat het een vol dongen feit is dat de inrichting zal worden opgericht. Wanneer de Raad kan goedvinden de nu gevraagde vergunning te weigeren, komt zij er niet. In Har- lingen is een dergelijke zaak ook geweigerd. Spreker zal zich tot het laatst blijven verzetten. De heer Zandstra was ook niet van plan het woord te voeren, overtuigd als hij is dat de zaak zijn beslag heeft. Spreker ziet dan ook niets in het inzien der stukken en het komt spreker voor dat Burgemeester en Wethouders er voldoende voor hebben gezorgd dat de inrichting zoo onschadelijk mogelijk wordt voor de gemeente. Spreker wil dan ook de behande ling niet uitstellen, hij zou dat kleinzielige plagerij willen noemen. Spreker is niet voor dergelijke ondernemingen als ze nog te keeren zijn. Nu er echter niets meer aan te doen is hebben wij geen andere taak dan voor het vervoer van deze stoffen in de gemeente, die eischen te stellen welke wij nog in het belang van hygiëne en zindelijkheid noodzakelijk achten. De heer Feddema, met verlof der vergadering voor de derde maal het woord erlangende, wil nog een enkel woord zeggen omdat hetgeen de heer Baart de Faille, wiens autoriteit op hygiënisch gebied bij den Raad zeer groot is, iets beweert wat niet waar is. In Har- lingen, zegt dit geachte raadslid, is een dergelijke inrich ting geweigerd. Dit is onjuist. Daar bestaat een dar- meuwasscherij van den heer van Gelder, welke uit de bebouwde kom naar buiten is overgebracht. Een brief van den burgemeester van Harlingen, die in sprekers bezit is, zal den heer Baart de la Faille de overtuiging schenken dat dit waar is. Bovendien, de heer Baart de la Faille heeft drie maal het woord „afschuwelijk bedrijf" gebezigd. De heer Baart de la Faille, zelf een voorstander van de oprichting van abattoirs, schijnt niet te weten dat bij elk abattoir een darmenwasscherij bestaat. Wanneer dat bedrijf zoo afschuwelijk was, als die spreker het doet voorkomen, zou het op een terrein van een abattoir in het geheel niet worden geduld. Spreker stelt er prijs op dat de Raad niet een overijlde beslissing neemt, dat de leden worden voorgelicht op de meest uitvoerige wijze zelfs, maar de argumenten van de tegenstanders dienen voor alles juist te zijn. De heer Baart de la Faille wil gaarne terugnemen wat door hem omtrent Harlingen is gezegd. Hij heeft alleen medegedeeld wat hem is verteld. De vergelijking van een darmenwasscherij met een der gelijke inrichting bij een abattoir gaat slechts ten deele op, want daar komen de darmen in verschen toestand en in een darmenwasscherij ook in staat van ontbinding. Dit maakt een groot verschil. De heer Komter ziet er geen bezwaar in de motie van den heer Baart de la Faille te steunen, omdat daardoor z. i. de aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders ten slotte zal worden bevorderd. Spreker zal dus vóór de motie stemmen. De beraadslaging wordt gesloten. Met 8 tegen 6 stemmen wordt de motie van den heer Baart de la Faille, nadat daaruit geschrapt zijn de woorden„ingevolge artikel 6 der Gezondheids wet", verworpen. Vóór stemmen de heeren Wilhelmij, G. W. Koop- mans, Beekhuis, Komter, Beucker Andreae en Baart de la Faille. Tegen de heeren Zandstra, de Jong, Lautenbach, Fransen, van Messel, Feitz, J. Koopmans en Feddema. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 Juli 1910. 185 Met 11 tegen 3 stemmen wordt de gevraagde ver gunning verleend. Vóór stemmen de heeren Zandstra, de Jong, Lau tenbach, Fransen, van Messel, Beekhuis, Feitz, J. Koop- mans, Komter, Feddema en Beucker Andreae. Tegen de heerenWilhelmij, G. W. Koopmans en Baart de la Faille. Voorwaarde a wordt met algemeene stemmen vast gesteld. Aan de orde is voorwaarde b. De beraadslaging wordt geopend. De heer Baart de la Faille doet opmerken dat de heer Beekhuis terecht heeft gezegd, dat hier geen sprake is van het vervoeren van de darmen in sche pen. Ook hiervan zal gebruik worden gemaakt als het niet uitdrukkelijk verboden wordt. Spreker wil daarom onder b ook schepen opnemen. De heer Fransen vindt de opmerking van den heer Baart de la Faille zeer vreemd. Er wordt verzocht om den weg te mogen berijden met bespannen en onbespannen voertuigen. Schepen komen toch niet over den trekweg? De heer Baart de la Faille zegt dat zooals de voor waarde nu luidt het aanvoeren met schepen niet ver boden is. Dien pas wil spreker adressante afsnijden. Het kan zijn dat de darmen, die per spoor worden aangevoerd, in gesloten vaten zijn geborgen. Het hoofdvervoer zal evenwel per schip plaats vinden, omdat dit het goedkoopst is. Spreker acht het daarom noodzakelijk hier ook schepen op te nemen en stelt voor sub b te lezen dat nimmer kwalijk riekende stoffen in open wagens, tonnen of schepen in de gemeente mogen worden vervoerd. De heer J. Koopmans meent dat aldus gelezen de tusschenvoeging het vervoer per schip geheel zou uitsluiten. Dit kan toch de bedoeling niet zijn. Wenscht men dan vervoer van de darmen per schip ook in gesloten tonnen? De heer Baart do la Faille meent, dat het van zelf spreekt dat hij bedoelt dat de darmen, die in schepen worden aangevoerd, verpakt zijn in hermetisch ge sloten tonnen. De heer Boekhuis vraagt of het niet beter is het voorstel van den heer Baart de la Faille bij a onder te brengen. Dan spreekt het vanzelf, dat de stinkende stoffen, in schepen aangevoerd, ook verpakt moeten zijn in gesloten tonnen. De heer Zandstra vraagt hoever het recht van den Raad gaat om het vervoer van kwalijk riekende stoffen te verbieden. De heer Beekhuis antwoordt dat de Raad op dit oogenblik staat voor de vraag of eene gevraagde vergunning zal worden verleend. Hij kan deze geven onder voorwaarden en daarom kan hij ook voorwaarden stellen voor het vervoer van de stinkende stoffen en bepalen, dat deze noch in wagens noch in schepen mogen worden vervoerd anders dan in gesloten tonnen. Daarin is de Raad volkomen vrij. De heer Feddema zou den Voorzitter willen vragen of de Raad daarmede zijne bevoegdheid niet te buiten gaat, omdat de Hinderwet in dit geval voorziet. Spreker heeft zich er niet tegen verzet, omdat de adressanten zelf wel weten wat zij doen en laten moeten. Wanneer de Raad bepalingen wil maken in dezen geest, dan moet hij een nieuwe politieverordening maken, waarin deze zijn opgenomen. De heer de Jong gevoelt veel voor de bedoeling van het amendement van den heer de la Faille, doch gelooft, dat deze met de door hem voorgestelde redactie het beoogde doel niet bereikt. Wanneer toch het vervoer in open schepen wordt verboden, zal de schipper de luiken sluiten en het schip is dicht, doch dit zal aan den stank weinig afdoen. Het vervoer moet alleen plaats kunnen hebben, ook per schip, in hermetisch gesloten vaten. De heer Beekhuis stelt voor terug te keeren tot de beraadslagingen over sub a en dit te lezen dat de darmen en andere kwalijk riekende stoffen in de gemeente niet anders dan, enz., en dan sub b te laten vervallen. De Voorzitter deelt mede dat de heer Beekhuis voorstelt terug te keeren tot sub a. Dienovereenkomstig wordt besloten. De Voorzitter deelt mede dat door den heer Beekhuis wordt voorgesteld sub a te lezen dat de darmen en andere grondstoffen en kwalijk riekende stoffen in de gemeente niet anders dan, enz., en sub b te laten vervallen. De heer Baart de la Faille trekt zijn amendement op b in. De Voorzitter deelt mede dat de heer Baart de la Faille diens amendement heeft ingetrokken. Het maakt derhalve geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Fransen meent dat dit amendement te ver gaat. Wanneer de gemeente zelf niet beter zorgt voor het stankvrij vervoeren van kwalijk riekende stoffen, kan zij moeielijk een ander bezwarende voorwaarden opleggen. Zulks wordt wel wat kras. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement-Beekhuis wordt aangenomen met 11 tegen 3 stemmen. Vóór stemmen de heeren: Zandstra, de Jong, Lau tenbach, Wilhelmij, G. W. Koopmans, Beekhuis, Feitz, J. Koopmans, Komter, Beucker Andreae, Baart de la Faille. Tegen de heeren Fransen, van Messel en Feddema. De voorwaarden sub cj, thans genummerd bi, worden met algemeene stemmen aangenomen. 6. Eindvaststelling van het ontwerp-werkliedenregle- ment en vaststelling van het ontwerp 11 (bijlage no. 11). De beraadslaging wordt geopend.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 5