236 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1910.
„den of verzorgers schriftelijk aan het hoofd der
„school of den schoolarts of mondeling aan dezen
„laatste hebben verklaard, dat zij tegen verder gaand
„onderzoek of tegen onderzoek door den schoolarts
„in het algemeen bezwaar hebben".
Het laatste gedeelte van deze zinsnede begrijpt
spreker ook niet. Ook hier is hij bang dat er iets
achter zit.
Spreker zou gaarne inlichtingen van den heer Burger
ontvangen en als deze hem dan kan aantoonen dat
het voorstel verscherping van het toezicht bedoelt,
kan spreker meegaan, anders niet.
De heer Besuijen wijst er op dat hij, toen de Voor
zitter vroeg of het amendement ondersteund werd,
een bevestigend antwoord heeft gegeven. Hij heeft
dit echter niet gedaan met de bedoeling er vóór te
stemmen, maar omdat hij van oordeel is dat 99 van
de 100 amendementen moeten worden ondersteund,
opdat zij niet, zooals een voormalig lid van den Raad
zich uitdrukte, la mort sans phrase sterven. Het
amendement is aan den eenen kant goed bedoeld, aan
den anderen kant breekt het iets goeds af.
Spreker is ook van oordeel dat een doktersbriefje
niet in alle gevallen voldoende is.
Juist is het daarom gezien van den heer Burger
dat de gemeenschap, waar het zaken geldt de ge
meenschap rakende, zorgen moet een ambtenaar te
hebben die een onderzoek instelt.
Dit ziet dus op besmettingsgevaar voor de om
geving.
Dit gedeelte van het voorstel is een versterking
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Door het tweede gedeelte van het amendement wordt
echter een verzwakking van het voorstel te weeg
gebracht. Zooals dit bij Burgemeester en Wethou
ders luidt, is er nog een briefje van den huisarts
noodig, in het amendement van den heer Burger
evenwel kan met eene mondelinge boodschap aan den
schoolarts worden volstaan. Spreker meent dat het
eenige juiste standpunt, dat der gemengde commissie
is, n.l. dat ieder kind moet worden onderzocht, zoo
wel in het belang der gemeenschap, als van zich zelf.
Wanneer nu die gemengde commissie haar zin kreeg,
zou het eenvoudige gevolg zijn dat artikel 6 werd
geschrapt. Om dit te bereiken zal spreker èn tegen
het amendement-Burger èn tegen artikel 6 stemmen.
De heer Baart de la Faille doet opmerken dat het
voorstel van den heer Burger veel vóór, maar ook
veel tegen heeft. Spreker heeft daarom lang in dubio
gestaan of hij met dat voorstel mee zou gaan of
niet. De heer Schoondermark stelt zich op het stand
punt dat de Raad door aanneming van art. 2 alles
heeft aanvaard wat de taak van den schoolarts be
treft en verwijt den heer Burger dat hij dit door
zijn amendement op losse schroeven zet.
Dit is volkomen juist en in dit opzicht is spreker
het dan ook met den heer Schoondermark eens. --
De heer Besuijen heeft er attent op gemaakt dat
het de bedoeling der gemengde commissie is om
het toezicht over alle kinderen uit te strekken.
Waar nu de heer Schoondermark den heer Burger
verwijt dat deze eene belangrijke exceptie creëert,
daar wil spreker er den Wethouder op wijzen dat
Burgemeester en Wethouders in art. 6 zelf eene
exceptie in het leven hebben geroepen, waardoor de
redeneering van den heer Schoondermark geheel te
niet wordt gedaan, dat de Raad in art. 2 alles heeft
aanvaard. De door Burgemeester en Wethouders
gemaakte exceptie is niet van geringe beteekenis.
Zij hebben aan de bezwaren van sommige ouders
tegemoet willen komen door een huisdoktersattest
toe te staan in plaats van het onderzoek door den
schoolarts.
De heer Burger nu heeft in de vorige vergadering
al gewezen op de zwakheid van een huisdoktersattest.
Dit is spreker met den heer Burger eens. Heel
moeielijk toch zal het zijn van den huisdokter een
attest te krijgen gelijk aan dat hetwelk de schoolarts
afgeeft.
Wie kan den huisdokter verplichten een dergelijk
attest af te geven De heer Burger heeft er op
gewezen dat met een huisdoktersattest de hand wel
eens kan worden gelicht. De heer Schoondermark
heeft beweerd dat een serieus arts dit niet zal doen
en spreker heeft daarom gezegd dat die attesten dan
moeten worden geformuleerd gelijk aan die van
den schoolarts.
Spreker heeft echter tegen een huisdoktersattest
gegronde bezwaren. De huisdokter kan zich achter
zijn ambtsgeheim verschuilen en zeggen dat hij een
attest als het gevraagde niet mag afgeven. Dan ont
staan er moeielijkheden. Spreker staat nu voor dit
dilemma. Zal hij het schooltoezicht aanvaarden zoo
als de gemengde commissie dit wil, zonder exceptie,
of zal hij meegaan met het amendement-Burger om
de zeer belangrijke exceptie te maken ten behoeve
dier ouders, die bezwaren hebben
Na de rede van den heer Lautenbach in de vo
rige vergadering heeft spreker die bezwaren meege-
voeld, hoewel hij ze niet onderschrijft. Thans moet
hij een keus doen. Voor het oogenblik zou spreker
geneigd zijn met het amendement-Burger mee te
gaan ook al omdat de voorsteller meent dat het
aantal uitzonderingen gering zal zijn en dat dit
langzamerhand nog zal afnemen. Hij wil zich echter
zijn stem nog voorbehouden en den loop der discus-
cussiën afwachten.
De heer Menalda heeft een enkel woord te zeggen
over het amendement-Burger, maar hij heeft er mee
gewacht totdat de heer Baart de la Faille gesproken
had. Het spijt spreker, dat dit geachte raadslid nog
zoo in dubio staat en dat hij misschien zijn stem
nog zal geven aan het amendement-Burger. Het
komt spreker voor dat de heer Burger èn in het
amendement èn in de toelichting een fout begaat.
Hij doet het voorkomen alsof het onderzoek van art.
2 a en b aan den eenen kant en dat van art. 2 c en
d aan den anderen kant overeenkomt met dat in
art. 4 genoemd sub 1 en 2. Spreker gelooft dat dit
niet juist is.
Art. 4, sub 1, omvat alleen het onderzoek met het
oog op besmetting door ongedierte, art. 4, sub c en
d omvat meer. Tuberculose b.v. is iets dat in de
eerste plaats hinderlijk kan zijn voor de omgeving.
Wanneer het juist is hetgeen spreker heeft gezegd,
is daarmee aangetoond dat die beide rubrieken elkaar
niet dekken. De heer Burger nu zegt pertinent
het in art. 1, sub 4, bedoelde onderzoek blijft achter
wege. Waar de beide begrippen niet identiek zijn
gaat een dergelijke bepaling niet op. Wanneer de
heer" Burger wil tegemoet komen aan de bezwaren
die sommige ouders mochten hebben, vindt spreker
dit prijselijk. Hij wil daaraan ook wel meewerken
als hij ziet, dat de werking van het instituut er niet
door wordt verzwakt. Onder alle standen is reeds
in andere plaatsen de gunstige werking van het
instituut-schoolartsen ondervonden. Spreker kan zich
voorstellen dat er, wanneer het oog van den school
arts over de kinderen gaat, gebreken worden ontdekt,
die aan de aandacht van den huisarts ontsnappen.
Dit is al een groot voordeel. Spreker acht het dan
ook wenschelijk dat zijn toezicht zich uitstrekt over
alle kinderen en dat niet een deel der leerlingen
daaraan wordt onttrokken. Hij is bovendien van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 October 1910. 237
oordeel dat men het niet te gemakkelijk moet maken
om de kinderen aan het toezicht van den schoolarts
te kunnen onttrekken. Wanneer men de ouders b.v.
met de inenting vrij liet, zou men eens zien hoeveel
niet zouden laten inenten, omdat zij eenvoudig opzien
tegen den last hun daardoor veroorzaakt. Spreker
meent dat het geheel verkeerd is dat mot eene mon
delinge mededeeling aan den schoolarts kan worden
volstaan.
Deze opmerkingen heeft spreker willen maken naai'
aanleiding van het amendement-Burger.
De heer Burger zal eerst de redactioneele bezwaren
van den heer G. W. Koopmans onder deoogenzien.
Spreker vreest echter den heer Koopmans, die behept
schijnt met de vrees dat er iets achter zit, niet te
kunnen genezen maar hij wil aan do eerste opmer
king van dat geacht raadslid wel tegemoet komen
door te lezen „ieder ander onderzoek" enz.
Dit is eenvoudig sprekers bedoeling, zonder dat er
iets achter zit, dat ieder die verklaart bezwaar tegen
het onderzoek te hebben daarvan vrijstelling kan
krijgen, behalve voorzoovor het besmettelijko aan
doeningen betreft.
Nog heeft de heer G. W. Koopmans bezwaar tegen
de redactie van het slot van het amendement. Spreker
erkent, dat aldaar de redactie eenigszins ingewikkeld
iszij strekt echter om te voorkomen, dat eene ver
klaring van bezwaar tegen onderzoek op formeele
gronden buiten uitwerking zou blijven. Vandaar dat
men vrij is, de bezwaren schriftelijk in te dienen bij
het hoofd of bij den schoolarts of mondeling bij dozen
laatste, zelfs op het oogenblik waarop deze het onder
zoek wil doen aanvangen. Vandaar ook dat een
algemeen bezwaar, waaraan natuurlijk slechts een
beperkt gevolg kan worden gegeven, toch in zoover
gevolg zal hebben, n.l. behalve voor wat betreft het
onderzoek naar besmettelijke aandoeningen.
Verder meent spreker te mogen wijzen op de redactie
van artikel 6 in het voorstel van Burgemeester en
Wethouders. Praktisch zou het zijn, daaruit de zin
snede over de termijnen te doen vervallen.
Spreker is zeer ingenomen met den steun, hem
door den heer Baart de la Faille verleend en de rede
van dit geachte raadslid heeft sprekers taak gemak
kelijker gemaakt. Hij heeft den heer Baart de la
Faille dan ook niets te antwoorden. Alleen wil hij
eeno opmerking, door dit raadslid gemaakt, herhalen.
Terecht zeide deze, dat ook Burgemeester en Wet
houders op het algemeene systeem, in artikel 2 neer
gelegd, eene uitzondering geven in artikel 6.
De heer Schoondermark kan dus spreker niet ver
wijten dat hij door eene andere lezing van dit artikel
eene andere uitzondering stelt in de plaats van de
door Burgemeester en Wethouders voorgestelde.
Den heer Besuijen kan spreker dit zeggen. Dit
raadslid heeft spreker volkomen begrepen. Het amen
dement geeft aan den eenen kant verscherping van
den algemeenen regel, aan den anderen kant wil het
aan do door Burgemeester en Wethouders toegelaten
uitzondering eenige uitbreiding geven.
Het systeem, dat de heer Besuijen ontwikkelde, is
logisch en volkomen steekhoudend en de heer Menalda,
die ongeveer in denzelfden geest sprak, zal zich moeten
scharen aan de zijde van den heer Besuijen. Wanneer
men toch alle kinderen wil doen onderzoeken, moet
men stemmen tegen het amendement, maar zeer zeker
ook tegen artikel 6, dat spreker als gevaarlijk be
schouwt, wat hij straks zal aantoonen.
Spreker wonscht voor niemand onder te doen in
de goede verwachtingen omtrent het instituut-school
artsen en wil niet afdingen op het gezegde van den
heer Menalda, die onderzoek voor alle kinderen
wenscht. Sprekers kinderen mag de schoolarts gerust
onderzoeken, hij voelt het bezwaar er tegen voor
zich zelf niet.
Dit neemt niet weg, dat, waar hem blijkt, dat er
bij anderen bezwaren tegen het onderzoek door den
schoolarts bestaan, hij daaraan gaarne zooveel mogelijk
wil tegemoet komen. Daarom juist heeft spreker
onderscheid gemaakt. Hij wil zich ten opzichte van
het onderzoek naar besmettelijke aandoeningen niet
laten afschepen met een briefje van den huisarts,
dat z. i. geen voldoenden waarborg geeft, en hij
constateert met genoegen, dat de heer Baart de la
Faille er evenzoo over denkt.
De heer Schoondermark heeft in de vorige verga
dering zich met voorliefde beroepen op zekere brochure
over ons onderwerp. Spreker nu heeft aan den schrijver
dier brochure zijn amendement met de toelichting
toegezonden met het verzoek zijn oordeel te mogen
vernemen, en heeft ten antwoord gekregen, dat die
schrijver zich met het amendement volkomen kan
vereenigen, want dat de onderscheiding I en II voor
de hand ligt. Wanneer de heer Schoondermark de
brochure van denzelfden schrijvor nog eens opslaat
zal hij op bladzijde 21 vinden, dat de schrijver van
oordeel is, dat er geen sprake van mag zijn om het
onderzoek op te dringen aan menschen, die er bezwaar
tegen hebben.
Spreker weet niet of de heer Lautenbach met de
door hem spreker gemaakte onderscheiding mee
kan gaan. In de vorige vergadering heeft de heer
Lautenbach geen bezwaar gemaakt tegen het optreden
der overheid tot wering van gevaar door de school
zelf voor de leerlingen veroorzaakt. Zijn bezwaar
bestond alleen hierin, dat hij den ouders de macht
en den plicht om over hunne kinderen zelf te waken,
niet wil ontnemen. Spreker wil nu dadelijk doen
opmerken, dat zijn amendement slechts in het eerste
opzicht verscherping, van het voorstel van Burge
meester en Wethouders beoogt, en op het tweede
punt juist aan het bezwaar van den heer Lautenbach
tegemoet komt. De verscherping echter is het voor
naamste. De overheid mag het toezicht op de kin
deren, die voor de omgeving gevaarlijk kunnen zijn,
niet uit handen geven en zulks vooral ook in ver
band met de leerplichtwet, die de ouders dwingt,
hunne kinderen aan het besmettingsgevaar, dat de
school medebrengt, bloot te stollen. Wanneer de
Raad dit met spreker eens is en zijn systeem aan
vaardt, blijft alleen de vraag over: welke concessie
kunnen wij aan de ouders geven op het andere punt,
waar het alleen geldt het belang van elk kind in het
bijzonder? Ten aanzien van dit punt bestaat er bij
spreker geen bepaald bezwaar tegen het briefje van
den huisarts, doch hij is van oordeel dat men met
deze concessie dan gerust wat verder kan gaan.
Spreker is het volkomen met de heeren eens die
beweren, dat het in het belang der kinderen is dat
het onderzoek door den schoolarts geschiedt. De
schoolarts toch merkt met zijn scherpziend oog reeds
veel op uit do houding der leerlingen en ontdekt de
kwalen, die op school ontstaan of door het schoolgaan
bevorderd worden, gemakkelijker dan een huisarts.
Doch wanneer de ouders een dergelijk onderzoek niet
wenschen, welnu, dan moeten zij daarin vrij zijn en
zij moeten zelfs worden vrijgesteld van het vragen
van een attest aan hun huisarts. En dit om verschil
lende redenen. Vooreerst is het volstrekt niet on
mogelijk, dat de huisartsen de invulling van het for
mulier zullen weigeren, waar zij meer dan eens wei
geren een onderzoek te verrichten, noodig voor het
sluiten van een levensverzekering. Voorts heeft de
opdracht aan den huisarts eigenaardige bezwaren.
Spreker stelt den huisarts zeer hoog. Hij is de aan
gewezen vertrouwde van het gezin, wien men zijne
geheimen mededeelt. En door nu aan te dringen op
een attest van den huisarts brengt men dezen in do