274 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 2 November 1910, Er is geen stapelplaats op het aschland en daarom moest met schade, die 300.bedraagt, worden verkocht. De heer Hartslust stapt in het schuitje van den heer Tijsma, die er zoo gemakkelijk uitging. Wanneer de schade niet grooter is geeft spreker in overweging om den post van 4000.niet uit te trekken. Wanneer er geen voorstel van de Com missie komt, is er altijd nog wel gelegenheid om een nieuwe loods te bouwen. De heer Tijsma stapt nu ook weer in zijn schuitje en steunt het voorstel van den heer Hartelust. Burgemeester en Wethouders stellen voor den post voor de nieuwe mestloods uit te trekken voor „memorie" en Onvoorzien met f 4000.te verhoogen. Volgno. 170 wordt, aldus gewijzigd, goedgekeurd. Volgno.'s 171173 worden ongewijzigd vastgesteld. Volgno. 174 Jaarwedden van inspecteurs en agenten van politie f 39800. De beraadslaging wordt geopend. De heer Tijsma weet dat er leden zijn die niets voelen voor het subsidieeren voor den politiehond. Hij kan zich voorstellen dat de politiehond zijn diensten bewijst aan de justitie en niet aan de gemeente. Spreker is echter van oordeel dat er van de aan wezigheid van zoo'n hond in de gemeente een pre ventieve werking uitgaat. Het is toch denkbaar dat menschen uit vrees dat hun spoor door den politie hond gemakkelijk wordt gevonden, misdaden na laten. Spreker wil een post van 50.uittrekken als toelage aan den Inspecteur, die den hond er op na houdt. De heer G. W. Koopmans wil gaarne den heer Tijsma steunen. Spreker wijst er op dat het aanwezig zijn van Hector in de gemeente een groote geruststelling is voor de ingezetenen. De beruchte individuën zullen Leeuwarden niet gaarne aandoen, zoolang de politie hond hier is. Spreker kan dus meegaan met het voorstel om don post te verhoogen met f 50.om den Burgemeester in de gelegenheid te stellen, den Inspecteur, die Hector africhtte, een blijk van waar deering te kunnen aanbieden. De heer Besuijen hoopt dat de Voorzitter zijne meening zal kenbaar maken. Er moet, als de post wordt uitgetrokken, iets worden geregeld. De Inspec teur kan toch morgen den hond wel verkoopen. Kan de Burgemeester ook iets in deze zaak regelen? De Voorzitter is geen voorstander van het betalen voor een hond, waarover hij niets heeft te zeggen. De hond is het particulier eigendom van den heer Wesser, die het beest ook zonder sprekers invloed heeft gedresseerd en er naar eigen goedvinden mee werkt. Spreker wil wel verklaren dat het werken buiten de gemeente, hem niet in alle opzichten aan genaam is geweest; overigens heeft hij natuurlijk tegen den hond geen bezwaar, al kan niet worden ontkend dat de zaak meer van belang voor de Justitie dan voor de Politie is. De heer G. W. Koopmans hoort van den Voorzitter dat deze zaak de Justitie aangaat, daar de hond mis drijven opspoort. Wat hebben dan de politieagenten en de inspecteurs met het opsporen van misdrijven te maken en daarop doorgaande, zou men ze kunnen verhinderen dat te doen, want wanneer dat een zaak van de Justitie is, dan behoeft de gemeente er zeker ook niet voor te betalen en moet het Rijk de kosten ook maar dragen. Spreker wil de menschen, die zich te dezen op zichte verdienstelijk hebben gemaakt, een blijk van waardeering aanbieden. Het gaat toch niet aan met den heer Wesser een contract te sluiten dat de hond gemeente-eigendom wordt? Wanneer de Raad echter het werk van don hond waardeert zal het beest hier blijven en de heer Wesser zal hem niet meer zoo gemakkelijk naar buiten laten gaan. Er wordt dan een zedelijke band gevormd. De heer Besuijen acht het ongewenscht den burge meester een bedrag op te dringen, waar hij niet blijkt ingenomen te zijn met hetgeen door den heer Wesser met zijn hond is verricht. Spreker zal daarom tegen stemmen. De heer Tijsma handhaaft zijn voorstel. Het is niet bedoeld als onvriendelijkheid tegen den burge meester, maar als appreciatie voor het werk door den heer Wesser verricht. Als zoodanig moet het worden opgevat. De heer Hartelust meent dat, waar de burgemeester de zaak niet gunstig is gezind, het op den weg van particulieren ligt een bijdrage van 50.aan te bieden. De gemeentenaren toch ondervinden den gunstigen invloed van de aanwezigheid van een politiehond en zullen wel genegen zijn om bij te dragen. De heer Tijsma wijst er op dat er geen geldelijke band mag bestaan tusschen de ingezetenen en de politie. De Voorzitter wijst er op dat het veel te sterk is uitgedrukt, dat hij in het algemeen een politiehond niet gezind is. Spreker houdt daarvoor te veel van dieren, dus ook van politiehonden. De politiehond in kwestie is echter het particulier eigendom van den inspecteur, die hem kan gebruiken of niet gebruiken naar eigen goedvinden. Spreker wil er nu tegeu opkomen dat de gemeente vergoeding geeft voor diensten, waarbij het belang der justitie in de eerste plaats is betrokken, diensten die de burgemeester bovendien niet kan gelasten of naar zijne inzichten regelen. De heer Burger ondersteunt het voorstel. Spreker geeft toe dat de zaak eigenlijk bij het Rijk thuis behoortmaar wanneer de gemeente geen toeslag geeft, behoeven wij niet te verwachten dat het Rijk zulks zal doen. Het gevolg zal zijn dat de heer Wesser zijn hond zal afschaffen of er mee zal door werken zooals hij nu doet, dat wil zeggen geheel op eigen kosten en zonder eenige officiëele erkenning. Het zou jammer zijn als de gemeente op den heer Wesser bleef klaploopen en het zou nog meer te bejammeren zijn als do heer Wesser den hond afschafte. Het voorstel beoogt dan ook alleen om een bewijs van sympathie te geven van den kant der gemeente. Waar nu de heer Wesser zich voor dit gedeelte van zijn vak zooveel moeite heeft getroost, acht spreker het wel wat erg hem naar een ander adres te ver Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 2 November 1910. 275 wijzen, waarvan wij weten dat aan doovemans deur wórdt geklopt. Het prineipiëele standpunt wil spreker dan ook loslaten en dezerzijds de verdienste erkennen. De Voorzitter wijst er op dat de redeneering van den heer Burger zeer veel verschilt met die van de lieeren Tijsma en Koopmans. Als was voorgesteld een blijk van waardeering te (reven aan den inspecteur voor hetgeen hij als eigenaar van den hond heeft gedaan, stond de zaak geheel anders. De heer Beekhuis doet opmerken dat de gemeente or mee is gebaat als de hond hier blijft en zijn diensten bewijst. Wanneer nu de gemeente een bijdrage geeft kan er meer op worden gerekend dat de hond hier zal blijven en dat de heer Wesser niet buiten de o-emeente zal gaan met het dier. De heer Besuijen wijst er op dat hot voorstel van den heer Burger beter is dan dat van den heer Tijsma. Do heer Tijsma wil de toelage jaarlijks geven, de hoer Burger wil dit niet. Er is echter een gevaar aan verbonden. De rechercheur Winkel is ook in hot bezit van een dergelijk dier, zoodat ook deze recht zal hebben op een toelage, zoo gauw als zijn hond een knappe daad verricht. Spreker meent dat de Raad, wanneer hij iets wil bereiken, Burgemeester en Wethouders moet uitnoodigen gemeentelijke politie honden aan te schaffen. Het zal nu kunnen gebeuren dat de heer Wesser zijn hond verkoopt en ook zal liet kunnen voorkomen dat de heer Wesser, als de burgemeester zegtbehandol deze of die zaak met den hond, zegt: het beest is ziek of naar mijn oordeel jiiet gedisponeerd. De heer de Jong is het met den Voorzitter eens, dat de justitie heeft te zorgen voor dergelijke politie honden. Bovendien meent hij, dat men een verkeer den weg op zou gaan met het voorstel van den heer Tijsma te accepteeren. Er zijn b.v. honden, die specialiteiten zijn in het redden van drenkelingen. Volgens de redeneering van den heor Tijsma zou men dezen ook moeten ondorhouden. Spreker meent, dat dit een verkeerde weg is. Waar is dan het eind. De heer Burger wijst er op dat de heer de Jong de hand legt op de wonde plek. Spreker zou, als er een hond was te vinden die a 11e kinderen, die hier en daar in het water vielen üou redden, ook daarvoor wel iets willen geven, zonder te vragen, of de vergoeding niet eigenlijk van andere zijde behoorde te komen. Het is echter niet geheel juist, als men zegt, dat het werk van den politiehond uitsluitend aan den dienst der justitie ten goede komt. Ook bij do zuiver plaatselijke politiediensten doet de hond nut. Als b.v. do heer Wesser een jongen betrapt op het vernielen van het plantsoen, ioopt de hond vooruit en houdt de dader zoolang vast. Dat het onaangenaam is voor den burgemoester dat de heer Wesser met den hond buiten de gemeente werkt, gelooft spreker wel en hij begrijpt ook dat het moeielijk is zulks to weigeren, want door oefening wordt de hond goed. De heer Besuijen heeft gezegd, dat het sprekers bedoeling is een gratificatie te geven van één jaar. Dit is niet juist. Spreker wil den heor Wesser als blijk van waardeering eeno tegemoetkoming geven in de kosten van onderhoud van den hond on zou dan ook bereid zijn, deze tegemoetkoming in volgende jaren te herhalen als de hond zijne dienston blijft verloenen en blijken geeft van nuttigen arbeid. De heer Tijsma zegt dat het hem onverschillig is in welken vorm het bedrag wordt uitgekeerd. Het is hem er alleen om te doen dat de heer Wesser de f 50.— krijgt. Spreker laat de formuleering van het voorstel gaarne aan den Voorzitter over. De Voorzitter hoort den heer Tijsma zeggen „for muleert U het voorstel maar". Spreker heeft liever dat de leden zulks zelf doen, te meer als zij overtuigd zijn, dat spreker bezwaar tegen een voorstel heeft. De heer Tijsma sprak van het geven van een blijk van waardeering voor hetgeen gebeurd is. Daarvoor heeft hij echter de begrooting van 1911 niet noodig, doch kan hij putten uit die voor 1910 die voor 1911 regelt uitgaven voor zaken die nog geschieden moeten en daarvan is in den gedachtengang van dat lid geen sprake. De heer Burger stelt voor: Verhooging van den post met f 50.om Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen, als blijk van waardee ring voor het houden en in conditio houden van een politiehond aan den inspecteur der le klasse eene tegemoetkoming in de kosten van het onderhoud van den hond te doen toekomen. De beraadslaging wordt gesloten. Met 11 tegen 10 stemmen wordt het voorstel van den heer Burger verworpen. Vóór stemmen de lieerenFlansen, Lautenbach, G. W. Koopmans, Haverschmidt, Wilhelmij, Feitz, Baart de la Faille, Beekhuis, Burger en Tijsma. Tegen de lieerenBeucker Andreae, de Jong, J. Koopmans, Hartelust, Menalda. Schoondermark, van Messel, Besuijen, Zandstra, Komter en Oosterhoff. Volgno. 174 wordt ongewijzigd goedgekeurd. Volgno. 175. Overige kosten van politie f 9367. De heer Zandstra wijst er op dat in het sectiever- slag wordt gewezen op de veelvuldige diefstallen, maar dat vergeten is hetgeen spreker en zijne partij- genooten bij dezen post hebben besproken. De kinderspeeltuinen zijn zoo 't schijnt aan de aandacht van de rapporteurs ontsnapt, zoodat er geen melding van is gemaakt en het antwoord niet kan volgen van Burgemeester en Wethouders. Spreker wil hierover thans een enkel woord zeggen. Men klaagt over de baldadigheid der jeugd en terecht. De beteugeling daarvan wordt gezocht in politietoe zicht of tucht, terwijl het dikwijls moet worden ge zocht op paedagogisch gebied. Spreker zal niet. in den breede uitweiden over het veelzijdig nut van kinderspeeltuinen, naar de inlich ting onzer stad te oordeelen zullen deze voorloopig wel tot de vrome menschen behooren, maar hij wenscht er Burgemeester en Wethouders op te wijzen dat het gewenscht is om bij hot maken van bouwplannen, niet bij uitzondering, maar zooveel mogelijk te denken niet alleen aan de behoeften van groote menschen, ook aan die der jeugd, door het reserveeren van ruimten voor het aanleggen van parken, waar de kinderen zoo noodig onder toezicht of leering van onderwijzers of onderwijzeressen, buiten de school kunnen spelen. Ook spelen dient geleerd. De Voorzitter wijst don heer Zandstra er op dat diens rede hier niet op hare plaats is. Misschien be hoort zij thuis bij het lioofdst.uk Onderwijs.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1910 | | pagina 12